NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARÖ EN WONSERADEEI.
No. 69. Verschijnt Donderdags en Zondags. Acht en dertigste Jaargang. 1899.
VUB1ÖE KOLEN.
BINNENLAND.
ZONDAG 27 AUGUSTUS. d
ra
VOOR
Naar het Duitsch.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Hepk. Adv. hl.
Omtrent den moord te Berlicum lekt
nog maar niets uit. Een oogenblik dacht de
justitie op bet spoor te zijn; een verdachte
weid gehoord, maar diens onschuld bleek
daghelder. Omdat de verslagene veel geleek
op een onbezoldigd rijksveldwachter, wint
het vermoeden veld, dat stioopers niet vreemd
zijn aan het wanbedrijf.
Een passagier van den mailtrein van
Vlissingen naar Amsterdam vond bet al te
benauwd in zijn rijtuig hij keek eens
rond en jawel, daar zag hij tegen den wand
een kruk. Wacht 1 die is stellig om versche
lucht te verschaffen en bom, daar staat de
trein stil. Hoewel zelf hevig ontsteld, werd
tegen hem proces-verbaal opgemaakt wegens
onnoodig overhalen der noodrem,
Harlingen. Onze te vroeg gestorven
muziekdirigent Martin Schuil maakt zelfs
in het buitenland naam. De bekende kin-
deroperette, „De Woudkoningin“, verschijnt
eerstdaags in druk en in October wordt te
Leizig eene Duitsche uitgave van dit werk
bezorgd; de piano-partituur bevat den Hol-
landschen en den Duitschen tekst onder
elkaar.
Ook is nog een manuscript van den over
ledene gevonden, getiteld „Malle Geert/
De tekst hiervan is geheel, de muziek ge
deeltelijk af. De bekende componist Richard
Hol heeft het muzikale gedeelte voltooid
en noemt „Malle Geert“ bet fraaiste der
door den heer Schuil geschreven werken.
Steenwijk, 22 Aug. De buitengewoon
lage waterstand in de veenderijen alhier,
maakte het onmogelijk de turf met vlotten
af te voeren. Een andere wijze van vervoer
is baast niet denkbaar. Daar het thans in
den drukken tijd is en de schippers van ver
en nabij komen opzetten om een lading in
te nemen, moest aan dien onhoud baren toe
stand een einde gemaakt worden. Men heeft
daarom de Wetering afgedamd en dadelijk
boven den dam een sloot naar de Ooster
Meenthe gegraven waardoor het water die
veenderij kan instroomen. Thans is de stand
van het water aanmerkelijk verbeterd.
Opsterland, 24 Aug. Door de aan
houdende droogte begint het er voor de vee
houders hoe langer hoe treuriger uit te zien.
Zij zijn genoodzaakt geworden om hun vee
te stallen en met hooi te voederen. Er zijn
er, die reeds van 10 tot 15 stuks „aan het
hooi“ hebben, zoo men het noemt. Blijft
de schaarschte van weide bestaan, dan is
te verwachten, dat de voorraad hooi te gering
zal blijken te zijn en de prijzen enorm zul
len stijgen, waarvan thans reeds iets merk
baar is.
Ook het drenken van het vee bezorgt veel
last, daar vele pompen zjjn leeggepompt,
terwjjl van water in wijken en slooten hier
en daar in het geheel geen sprake meer is.
Nijtap bij Drachten, 24 Augs. De
openiuchtmeting voor arankoestrjjding heeft
na afloop te zien gegeven hoe treurig
de gevolgen van drankmisbruik kunnen zijn.
Want er is bij die gelegenheid ergerlijk
gedronken en daarna met messen gevochten.
Dat is natuurlijk niet aan de drankbe
strijders te wijten, maar aan de omstandig
heid, dat de tap van alcoholvrije dranken
zich wat al te dicht bij een gewone tapkamer
bevond, terwijl, vreemd genoeg, de kastelein
bovendien nachtpermissie had gekregen.
Die verleiding was te groot voor een aan
tal jongelieden uit de heile en tegen mid
dernacht ontaardde de drinkpartij in een
hevige vechterij, waarbij druk van messen
gebruik werd gemaakt.
Politie en maréchaussees waren tegen
woordig, maar konden, waar zoovele messen
zwaaiden, niet verhinderen, dat er ernstige
verwondingen plaats hadden. Een meisje
van Surhuisterveensterheide kreeg een diepe
en gevaarlijke snede in het achterhoofd,
zoodat zij denkelijk naar Groningen moet.
Een jongeling aldaar sneed men bijna een
vinger af, verwondde nog een vinger en gaf
hem een messteek in het hoofd. Weer een
ander kreeg een steek in den rug, terwijl
er meerdere, o. a. ook een maréchaussee,
ernstig werden verwond.
Ook de muzikanten kwamen slecht thuis.
Op de terugreis werden zij, alhoewel het
nog helderlicht dag was, op den straatweg
door Harkema-Opeinde door een troep dron
ken jongelieden aangevallen, ’t Paard werd
met steenen gegooid, de muzikanten mis
handeld, hunne instrumenten, de trom en
een paar flitsen vernield en stukgetrapt.
’t Is in deze streek zoo erg, dat het ge
woon Zondags gevaarlijk is, den straatweg
te p isseeren. In den tijd der verdienste
vooral is het treurig, hoe de jongelui uit
de heidestreken zich aan sterken drank te
buiten gaan.
het tot nu toe niet gewaagd
op te zoeken, maar het noodlot
Harich, 24 Aug. Gister heeft een land
bouwer alhier al zijn vee wegers gebrek
aan gras gestald. Het benoodigde drinkwater
er voor moet gehaald worden uit eene vaart
op ruim een kwartier afstand van de boer
derij gelegen, De man heeft er alzoo meer
drukte mee dan in den wintert
Voor de kerk werd druk gewerkt. De
straat werd met nieuw asphalt belegd.
De kar met gereedschap stond dicht bij
het heestergewas, dat het plein omringde:
de roodgloeiende vlam onder den grooten
ijzeren ketel verschroeide van enkele hee
sters het eerste groen.
De man met den rooden stoppeligen
baard, in de donkerblauwe blouse, werkte
onvermoeid.
Een helper onderhield het vuur en hield
toezicht op de kokende massa.
Beiden werkten zwjjgend voorthet pra
ten boven zulk een benauwde damp valt
ook niet gemakkelijk. De man op den grond
hoestte dikwijls en hief zich nu en dan
eens op om, met de hand voor den mond,
diep adem te halen. Ook de cycloop nam
even rust en haalde een flesch uit de
blouse te voorschijn.
Zeg Normann, zeide hij met ruwe stem
neem eens een slok, het doet goed,
’t versterkt anders houd-je ’t niet uit...
’k Zal ’t evenwel wel uithouden, bromde
de ander; ’k heb daar een streep onder
gezet.
En opnieuw ging hij aan zijn werk en
goot zijne specie en maakte het bewerkte
stuk glad... nog een klein gedeelte bleef
er over, als dat klaar was, kon hjj uitschei
den en ook de Zondagrust genieten.
De Zondagsrust genieten!
Hij ademde moeilijk en diep.
Ja, vroeger, wat was het toen heerlijk
geweest als zijne vrouw, zijne Marie, met
zijn jas op hem wachtte en het kleine
Lotje altijd vaders blouse naar huis wilde
dragen, naar huis, waar zij dan gezamenlijk
heengingen en waar hem rust en vrede
wachtten na een dag van hard werken.
Als een visioen steeg het voor zijn geest
op, het kleine, zindelijke kamertje naast de
keuken, het groote bed met de witte gor
dijnen en bonte overgordijnen op den ach
tergrond, daarnaast het bed van het kind
het witte lampje op de tafel., daarnaast
de warme, geurige spijzen hoe dikwijls
had bij daar niet aan gedacht in die treu
rige weken, dat hij, afgesneden van de
menschheid, in eenzaamheid had geleefd
waarin diep berouw dikwijls zijn gemoed
had vervuld. Toen was de bezinning terug
gekeerd, die hem had verlaten, toen hij,
zijn geluk met voeten tredend, zich niet
had ontzien om zijne zachte, goedhartige
vrouw in dronkenschap te mishandelen.
Eene huivering liep den sterken man
door de leden.
Een oogenblik hield hij met zijn werk
op; toen stond hij op en begaf zich naar
den ketel om nog een laatsten lepel van
de kokende massa te halen.
Om den ketel hadden zich in het laatste
kwartier eenige kinderen verzameld, die in
den omtrek hadden gespeeld. Nieuwsgierig
waren zij nader getreden, de een den ander
volgend. Wat zag dat er aardig uit, die
diepe, zwarte ketel met dat geelbleeke
vuur er onderwat lekker kon men daarin
roeren ’t leek zoo gemakkelijk... „Lek
kere soep“, zei een der kleine jongens, daar
zou je leelijk je mond aan kunnen bran
den../
Zou die man zich niet branden vroeg
een klein meisje... als moeder aan het
strijken is, ben ik ook altijd zoo bang...
hare bouten zijn ook zoo rood als dat daar,
en die vurige kolen gloeien ook zoo.
In het vuur begon het heftig te sissen
misschien was er een droppel, van de ko
kende massa in gevallenthans stond de
werkman bij den ketel en nam er nog een
flinken schep uit... zijn baardig gezicht
werd op hetzelfde oogenblik door de vlam
men hel verlicht.
„Vaderklonk het plotseling angstig
uit de kindergroep; een klein meisje, ’t
zelfde, dat zoo bang voor de gloeiende
bouten was, stortte naar voren.
„Vader klonk het nog eens.
De man wendde zich verschrikt om bij
den klank dier stem hjj zag het zachte
gezichtje met de uitgestrekte armen, het
katoenen kleedje dat hij zoo goed kende.
„Lotjeroept hij, mijn lieve kind!
Reeds is zij bij hem en wil tegen hem
opklauteren, het gevaar niet achtend dat
haar dreigt door de kokende massa die hg
in de hand heeft...
Met de linker weert hg Lotje af hef
tig, dreigend. Ongelukkig evenwel maakt
hij een te haastige beweging en de in houd
van den lepel stort gedeeltelijk over zijn
hand, over zijn arm... een vreeselijke angst
kreet vermengt zich met het jammerlijk
schreien van het kind. Hij zinkt niet op
den grond, hij houdt nog altijd krampach
tig den halfledigen lepel vast.
„Weg, weg,“ roept hij de schreiende
kleine toe. Dan eerst giet hij het asphalt
op den nog weeken bodem, dan eerst laat
hij zich door zyn helper ondersteunen...
dan eerst zakt hij ineen, door waanzinnige
smart gefolterd, half verdoofd.
Daar ligt de sterke man. op den grond,
kreunend, hulpeloos. Snikkend knielt het
kleine meisje naast hem en staart op de
jammerlijk verbrande hand.
Eenige minuten later zijn beiden door
een aantal nieuwsgierigen omringd ge
lukkig zijn er ook medelijdende belangstel
lenden, waaronder een dokterwater, olie
en doeken worden gehaald... het eerste
verband wordt gelegddoor de duldelooze
pijnen komt de ongelukkige man eindelijk
weder tot bezinning...
Drink een slok, Normann, zegt de hel
per nogmaals en houdt hem de flesch aan
den mond... met moeite krijgt de zwaar
gewonde een paar droppels naar binnen.
Waar ben ik? vraagt hij eindelijk en
staart om zich heen. Langzamerhand komt
hij tot bezinning en kan den dokter ant
woorden. Deze vraagt hem waar hij woont.
Alleen een diepe zucht is het antwoord.
De arts ondervraagt hem verder naar
welk ziekenhuis hij verlangt te worden ge
bracht. Zooals de dokter het goedvindt, is
het antwoord.
Ik za! moeder gaan roepen, zegt Lotje,
wjj waren daar ginds; moeder is thuis, zij
is aan ’t strijken.
„Moeder/ De gekwetste herhaalt dat
eene woord en schudt het hoofd.
Zij moet niet schrikken, ten minsteniet
hier op de straat, zegt hjj; kom Lotje,
breng mij by haar.
De arts en de helper steunen hemlang
zaam gaat het voorwaartshet kleine Lotje
wijst den weg, een treurige stoet
De vrouw is van den vroegen morgen
af ijverig met haar strijkwerk bezig ge
weest, onvermoeid. Alleen in de nachteljjke
uren gunt zjj zich rust.
Sedert hij er niet meer is wiens plicht
het was voor het onderhoud van vrouw en
kind te zorgen moet zij zich duchtig we
ren. Dat werken doet haar evenwel goed;
het verhindert haar zich te veel aan hare
treurige gedachten over te geven. Des
nachts echter dringt de herinnering aan
het verleden zich dikwjjls met kracht by
haar op en dan moet zy wel denken aan
den man, die voor zyn misdrjjf boette.
Niet voor dat dagelijks wederkeerende
onrecht, dat hjj zijne zachte vrouw aan
deed zulke zonden wreken zich doorgaans
niet openljjk maar voor de ruwe gewelde
narijen, waaraan hjj zich op straat had
overgegeven, door zjjne rol als aanvoerder
by verschillende vechtpartijen.
Slecht gezelschap had hem sedert gerui-
men tijd aan den huiseljjken kring ont-
troggeld, het oude lied, het lied van jam
mer en ellende De vrouw leed ontzettend.
De schande had haar geknakt, neergewor
pen.
Maar haar kind was er nog. Zy moest
zich tegen haar leed verzetten.
Was zy hem niet als levensgezellin ge
geven tot de dood hen scheidde
Zy verliet de woning, die zy tot nu toe
hadden gedeeld. Ver van daar, aan het an
dere einde der stad, zocht zy een onderko
men, waar niemand hen kende. Het kind
wist alleen, dat vader een lange reis deed.
Daarmede had moeder haar gerustgesteld.
Als handige, flinke waschvouw en strijk
ster had zij al spoedig geregelden, goed be
taalden arbeid gevonden.
Maar die arbeid hield haar ook niet
zelden bezig van des morgens vroeg tot
laat in den nacht.
Vandaag wachtte nog eene groote massa,
die morgen gereed moest zyn. Hoog opge
stapeld lag al die blinkend-witte heerlijk
heid naast haar op de strijktafeltelkens
hooger werden de stapels, maar ook voort
durend warmer werd het in het kleine
kamertjevoortdurend werd de atmosfeer
meer bezwangerd door de lucht van het
strijkgoed.
De warme middagzon droeg daartoe ook
het hare bij. Marie hield een oogenblik op
en opende het venster. De balsamieke lucht
van een bed reseda voor het raam drong
tot haar door.
Ha, dat deed goed
Met diepe teugen ademde de vrouw de
verkwikkende geuren in, even later boog
zy als in stille aandacht het hoofdhet
gelui der kerklokken drong tot haar door
bim-bam, bim-bam!
De handen vouwden zich een oogenblik
de vermoeide vrouw loosde een zwaren
zucht.,,
„Moeder, moederhoorde zij eensklaps
Lotje roepen; de kinderstem klonk zoo
angstig daar zag zij ook reeds het kleine
meisje het tuintje binnensnellen en de trap
pen op... als een zware last viel het haar
plotseling op het gemoed God in den
hemel, wat zou er gebeurd zyn
Haastig snelde zij het kind tegemoet
en rukt de deur open, terwijl zij het be
vende meisje naar zich toetrok.
Vader... komt... steunde Lotje... maar
u moet niet verschrikken... het vuur
in den grooten ketel... en toen heeft hij
zich gebrand... en ziet ge, moeder, daar is
hjj al...
Als levenloos hing Lotje in hare armen
zware schreden kwamen de trap op
langzaam, telkens even ophoudend, en daar
stond hjj plotselng op den drempel, ge
bukt.
Ik heb
Marie, je
is sterker dan ik ik heb een ongeluk ge
had bij het asphalfgieten... het kind, onze
Lotje, voerde mij hierheen, wilt ge mjj
onderkomen verschaffen
Met moeite had hjj de woorden uitge
bracht. Zjj luisterde als in een droommaar
zjj zag den lijdenden trek op het pijnlyk
vertrokken gelaat, de grjjze haren in zijn
rooden baarden reeds had de dokter hem
behoedzaam op een stoel neergezet.
Met diep medelijden jegens hem vervuld
legde zjj zijn hoofd tegen hare borst. Arme
stumperzeide zjj eenvoudig en harteljjk
Daarop wendde zij zich haastig om,
sloeg het dek van het bed op en maakte
dit gereed voor... een Ijjder.
Daarop kuste zjj het kind en zond het
naar een der buren, ’t moest van het
pjjnljjk tooneel van het leggen van een
nieuw verband verschoond blijven. Zelve
haalde zjj alles wat noodig was bjj elkan
der.
Normann gedroeg zich als een held met
de tanden op elkaar, den mond slechts
pijnlijk vertrokken, zat hij daar en ver
roerde zich niet, terwijl de dokter, bjjge-
staan door de jonge vrouw, hem hielp. En
ook zij sprak geen woordnu en dan
slechts streek zjj met hare door het wer
ken vereelte hand over de zyne en toen
hjj te bed was gelegd en de dokter zich
had verwijderd, boog zij zich tot hem over
en fluisterde hem in het oorHoud je
goed, Wilhelm, houd je goed En even
later, op medeljjdenden toon Doet het nog
erg pijn?
Hy schudde het hoofd... Daar de
hand al heelemaal niet meer; hier in
wendig op zjjne borst wjjzend daar
heb ik erge pjjn, door mjjn geweten. Dat
je nog zoo goed voor mjj bent, Marie, dat
verdien ik niet, maar... en thans brak hjj
in heftig snikken uit... ik wil weer trach
ten goed te maken, zoowaar moge God mjj
helpen
Zy bleef bjj zjjn bed, suste hem en hjj
liet het zich welgevallen als een ziek, ver
moeid kind.
Eindelijk viel hjj in een diepen, rustigen
slaap. De breede borst ging langzaam op
en neer, de verbonden, misvormde hand
lag stil op het dek.
Marie vatte het zoo onverwachts afge
broken werk weer op. Zjj maakte het vuur
weer aan, want de bouten waren al lang
koud geworden daarop begon zjj weer aan
haar strjjkgoed, want morgen was het im
mers een feestdag
En de ijzers waren zeker wel geducht
heet, zooals Marie ze het liefst had voor
haar werk, want zjj sisten plotseling, als
viel er een droppel op, heete gloeiende
tranen, droppels die evenwel verzoenend
werkten en met nieuwe hoop vervulden.
En toen haar werk af was, zocht zjj toch
haar leger nog niet op. Zjj stond in ge
peins verzonken aan het bed van den diep
getroffen manhaar geestesoog zag in den
tyd vooruit, dat zjj waarschynlyk meer
dan ooit hem tot een steun, een leidsvrouw
zou moeten zijn. En dan weder staarde zjj
in het vuur, waarin nog de kolen gloeiden
die evenwel langzaam, de eene na de an
dere, verdoofden.
Nu was het heelemaal donker geworden
in de kamer, maar in haar hart was licht,
misschien dat voor haar ook nog eenmaal
het geluk, de feestdag aanbrak misschien
Bolswardsche Courant,
1
(i