NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD OLSWARÖ m WONSERA.ÖEEE No. 85. Verschijnt Donderdags en Zondags. Acht en dertigste Jaargang. 1899. binnenland. ZONDAG 22 OCTOBER. Witte en g*ele rozen. Ingezonden. VOOR W. J. ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Door Alfred Hedenstjerna. nog aar- het niet een Mx: kxidcac xiacxzac^- geliefden echtgenoot overleefd had, drukte zij haar kinderen en kleinkinderen steeds op het hart „Als ik eenmaal dood ben, dan moogt gij op mijn kist leggen, wat gij wilt, maar in mijn handen en op mijn hart alleen rozen, witte rozen, zoodat papa zijn Mar garetha altijd goed herkennen kan.” blik te stuimig kon zij wijzend doen. Niettegenstaande zijn onervarenheid in zulk soort zaken, had de jonge officier toch een vaag voorgevoel, dat jonge meisjes de vraag of zij met iemand willen trouwen gewoonlijk niet met een bepaald „ja” be antwoorden. Hij wilde zjjn arm om haar heenslaan, om het antwoord uit haar verlegen oogen te, lezen. Maar zjj week verschrikt, terug Slieek, 19 Oct. Woensdagmorgen werd van hier naar Leeuwarden opgezonden P. B. v. D., een zwerveling uit laatstgenoemde plaats, die 10 Juli j.l. uit de gevangenis te Groningen was ontslagen, waarin hij 2 jaren had duo-gebracht wegens diefstal van scha pen. Op de veemarkt hier had de man j. 1. Dinsdag 8 weeren verkocht, die bij nader onderzoek bleken gestolen te zijn bij de Wed. Kramer te Barrahuis onder Wirdum. Warns, 19 Oct. Een knaap alhier had een zakje met buskruit en een doosje lu- citers weten te bemachtigen. Een makker zou eens laten zien hoe mooi het ploffen kon. Hij strooide het kruid in eene klomp, stak het met een lucifers aan en wist op hetzelfde oogenblik, dat kruid en lucifers „gevaarlijk speelgoed* zijn voor kinderen. Wimpers en wenkbrauwen brandden weg en het hoofdhaar werd hier en daar gezengd* Gelukkig bleven de oogen zelf ongeëerd* M. de R. Volkslied van den Oranj e Vrij staat. Transvaalsch Volkslied. inval kreeg, zooals ons wel meer overkomt wanneer wij een moeilijk besluit nog wat willen verschuiven of, wel bij een moeieljjke keus de verantwoordelijkheid op het toeval willen werpen. „Annette De kamenier, die in de andere kamer nicht Laura hielp, kwam binnen. „Mjjn japon is wat nauw, ik kan mijn arm niet goed in de hoogte brengen. Wil je mij even een roos in mijn haar steken „Een witte of een gele, freule „Och dat hindert niet geef er maar een Annette bekeek met aandacht de rozen uit het glas zjj een gele in het mooie Och Deze geschiedenis speelt in den tijd van grootvader en grootmoeder, doch het was dezelfde liefde als nu, hetzelfde verlangen, dat nimmer vergaat, hetzelfde warme bloed en hetzelfde leed en dezelfde bloemen en dezelfde zonneschijn. En toch meende Margaretha Schwertfeld nog nooit zulke prachtige bloemen gezien te hebben als de witte rozen, waarin zij haar gloeiend gezicht, hare vochtige oogen verborg. Met bevende stem had de jonge officier Helmschild haar den vorigen avond ge vraagd, van morgen vroeg in den tuin te komen. Haar lippen hadden een hafluid „neen” gefluisterd, maar haar oogen hadden „ja“ gezegd en toen zjj een uur geleden buiten voor haar raam hoefslagen hoorde, zou niemand haar in huis hebben kunnen houden. Zü was reeds lang gekleed. In dien tjjd was men streng en stijf en jonge dames werden over het geheel zorg vuldig bewaakt. Onder andere omstandig heden zou Margaretha voor de gedachte van zulk eene morgenwandeling terugge schrikt zijnnu beefde zij ook we], doch om een heel andere reden. Zjj wist wat de officier haar zeggen wilde zijn warme blik, de trilling in zijn heldere stem hadden het haar reeds dikwijls, o zoo dikwjjls ver teld. Toen hjj haar gisteren om deze samen komst verzocht had, hadden haar lippen „neen” maar haar oogen „ja” gezegd en vol angst gevoelde zij, dat in geval hjj weer iets zou vragen, hetzelfde zou ge beuren. Maar dan was het toch beter geweest, wanneer zjj, in plaats van in den tuin te komen, in bed was gebleven en beproefd had, haar verlangen te bedwingen. Zeker Maar Margaretha was pas negentien jaar! De laan, die zij door moest, was nauwe lijks honderdvjjftig meter lang, maar voor zjj die doorgeloopen had, had zij tjjd ge noeg, haar toestand wel twintig maal te overdenken. Zjj was uit medelijden in huis bjj haar oom opgenomen. Haar vader was geruïneerd, hare moeder ziek, de toestand van hare zuster hopeloos ingeval zij niet En zjj behoefde slechts de hand uit te steken en Grosz-Stromsund met park en zwanenvijver, aanzien en rijkdom en kamer heer Sternenberg waren haar eigendom. En durfde zjj' dat alles versmaden, dan bleef haar niet eens de troost, dat men te huis nooit zou vernemen, dat zij van ar moede tot rijkdom had kunnen komen. Oom en tante wisten alles en hadden veel met den kamerheer op. Oom en tante zouden erg boos zijn, haar bestraffen en zelfs ver- stooten. „Margaretha Het was toch onbarmhartig dat de hemel hen bijeenbracht als er van een huwelijk tusschen hen toch niets kon komen. Zooals men hen hier tegenover elkaar zag staan, met stralende oogen, jong en en schoon, te midden van zonneschijn en lenteheerljjkheid, had men niet kunnen gelooven, dat er iemand op de wereld zoo wreed kon zjjn, ze van elkaar te scheiden, Zjj hadden geen woord van verstandhou ding gewisseld, geen gelofte gedaan. Toen hjj haar om deze samenkomst verzocht, had hij haar nog juffrouw Schwertfeld” genoemd, nu echter vatte hjj haar hand en zuchtte „Margaretha!” Zpn aanzoek was noch lang, noch in mooie bewoordingen hij was niet gewoon dergelijke vragen aan dames te doen maar het kwam er niet op aan, wat hij zeide, daar lette Margaretha niet op. Zij nam zjjn woorden niet op met het verstand maar met het hart. O, zij had dat alles in haar wakende droomen reeds zoo dikwijls gehoord. Haar hart klopte hoorbaar en zij beefde van het hoofd tot de voeten. Zij durfde de oogen niet opslaan om door een kennen te geven, dat zjj zjjn on- aanzoek aannammaar evenmin haar lippen dwingen tot een af- „neen” zooals zjj had behooren te en van de schaal. Toen nam en stak haar vlug en sierlijk donkere kapsel, heb ik u pijn gedaan, freule Margaretha was doodelijk bleek geworden. „Neen dank je het is zoo goed.” Koude zweetdroppels stonden op Marga- retha’s voorhoofd en haar knieën knikten toen ze de trap afging. Er was een half uur voorbijgegaan de meeste gasten waren reeds gekomen en de oogen van den kamerheer schitterden van tevredenheid bij de begroeting van zjjn nieuw verworven eigendom. Plotseling ontwaarde Margaretha een brandend gevoel in den hals. Onwillekeu rig bracht zjj hare hand aan de gele roos, terwijl zij zich snel omkeerde. Uit een geopende deur twee kamers verder, zagen haar een paar groote, wan hopige oogen aan. In dien blik lag eene uitdrukking van grenzelooze smart, die baar deed huiveren en armoede, rijkdom, vrees, dwang, twijfel, alles voelde zij ver zinken en klein worden, o, zoo klein, tegen over de groote wanhoop die zoo duidelijk uit die geliefde trekken sprak. Zonder recht te weten wat zij deed vloog zjj de trap op naar haar kamer trok de gele roos uit haar kapsel, drukte een vu- rigen kus op een der witte en stak deze met koortsachtige bevende hand in heur haar. Zij kon niet anders. En al had de ge- heele wereld er zich tegen verzet, zij had niet anders kunnen handelen. Een onbegrijpelijk gevoel van rust en kalmte kwam over haar. Water ook mocht gebeuren, het antwoord van haar hart moest en zou hij te weten komen. Het was haar of zjj over de hoofden van al die onverschillige menschen heen zweefde. Zjj kwam voorbij den kamerheer en zag hem aan, of hij een steenen pop was. En nu stond zij eindelijk voor hem, in wiens band dat voelde zij nu duidelijk haar verder levensgeluk rustte en smart, vreugde en iets uitdagends, alles klonk uit haar woorden „Goeden avondHartelijk welkom mijn heer Helmschild!” Het zou ons te ver voeren, alles te moeten beschrijven, wat Adolf en Marga retha moesten ondervinden, voor zij hun doel bereikten. Maar de witte roos had onherroepelijk over haar lot beschikt en niemand kon er haar van terugbrengen. „Zeg eens, lieve Margaretha, waarom draag je toch bij alle feeslen altijd witte rozen en nooit andere bloemen vroeg na vele jaren eens een vertrouwde vriendin van mevrouw Helmschild. Omdat een witte roos het symbool is van al de vreugde en al het geluk, dat het leven mij geschonken heeft,” antwoordde op geroerden toon de majoor, die de vraag gehoord had. En zoo werd de geschiedenis van de witte en de gele rozen in een kleinen kring van familie en vrienden bekend. Doch al was zjj voor hen het symbool van het hoogste en schoonste geluk, de witte rozen hadden hen niet voor zorgen en beproevingen kunnen behoeden. Vier kinderen waren hun door den dood ontnomen, geldzorgen verduisterden dik wijls hun dagen en ten slotte legde de duisternis haar zware hand voor altijd op de donkere oogen, wier macht eens zoo groot was, dat de gele roos voor een witte moest wjjken. Doch hoog boven alles, vast en onwankelbaar stond het schoone, heilige geluk der liefde. Wanneer de blinde, oude majoor op zjjn geboortedag, of op een ander familiefeest, zjjn geurige witte roos in de hand kreeg, die in geen enkel jaargetijde ontbrak, kwam er eene uitdrukking van verrukking op zjjn gerimpeld gelaat, dan lag er een klank van jeugdige blijdschap in zijn stem, wanneer hjj zeide „Dezen geur ken ik en de kleur is ook voor blinde oogen zichtbaar, lieve Marga retha 1“ En toen. Margaretha, Helmschild. haar en zag hem met zulk een angstigen, treu- rigen blik aan, dat hjj verstomde. Het werd hem zoo koud, om het warme jonge hart zjjn door de zon verbrand gelaat verbleekte. Zou hjj in Margaretha’s oogen verkeerd hebben gelezen? Zjj hadden zich neergezet op een bank, die door een bloeiende heg omgeven was, waar zij van huis niet gezien konden worden. Hij keek naar de plaats, waar zjj elkaar zoo even ontmoet hadden. Daar had hjj, toen hjj haar de handen had toegestoken, een handvol witte rozen laten vallen. Hjj vloog weg, raapte de bloemen op en bracht ze haar. „Juffrouw Margaretha” zeide hjj met gebroken stem, „wanneer gij mij als ant woord op de zooeven aan u gedane vraag, die Adolf Helmschild, hoe arm en onbe duidend hjj ook is, nooit weer zal herhalen, een weinig hoop kunt geven, draag dan hedenavond op het bal van uw oom een van deze rozen in uw haar! Vergeef mij, zoo ik u verschrikt heb, zoo mjjn aanzoek te vermetel was. Vaarwel Haastig, zonder nog een enkele maal om te zien, liep hjj het kiezelpad af. Zijn sporen kletterden, de tuindeur knarstte, toen klonken hoefslagen op de straat, die spoedig in de verte wegstierven. En Margaretha zat op de bank, het ge zicht in de witte rozen verborgen. Een paar druppels glinsterden op de teedere blaadjes. Was bet morgendauw, of kwamen zjj uit een paar mooie oogen Als in een droom keerde zjj eindelijk naar hare kamer terug. Paardengetrappel en hondengeblaf wekte haar tegen een uur uit haar droomerjjen. De heer Sternenberg kwam een visite maken in zijn fraaisten landauer, met zijn mooiste paarden er voor; en dat nog wel op den middag van denzelfden dag, waarop hjj ’s avonds be loofd had op het bal te komen. Margaretha kon zich niet vergissen in de beteekenis van zjjn bezoek. Alle kleur verdween uit haar gelaat en zjj begreep niet, hoe zjj na een kort onderhoud tus schen haar oom en den kamerheer in het salon geroepen zijnde, nog de kracht vond, om naar beneden te gaan. Het was haar, alsof zij geheel willoos door een onzicht bare macht werd voortgedreven en zjj had juist nog bewustzijn genoeg, om geen be slissend woord te willen uitspreken. De kamerheer, een elegant, goed gecon serveerd man van vier en vjjftig jaar, bracht zjjn aanzoek er veel beter af dan de officier en zjjn voordracht was uitstekend. Maar tante schaamde zich over Marga retha. Het kind gedroeg zich zoo vreemd, er was geen verstandig woord uit haar te krjjgen maar zjj zag er in haar verle genheid onbeschrijfelijk lief en betooverend uit, zoodat de bewondering van den be jaarden minnaar er door verhoogd werd en hjj tante Leonie toefluisterde O, ma chère, let daar maar niet op Het betooverende meisje is een volkomen ingénue en wjj willen haar in geen in- quiètude brengen. Mon dieu, quel appari tion Laat haar nog een weinig tjjdZjj is prachtig, het kleine dingParole d’hon- neur, charmantMaar nu moet ik weg. Ik verheug mjj op het feest van heden avond. Au revoir dus En volkomen zeker van zjjn zaak reed de minnaar weg met zjjn mooie vossen, na een allergekst afscheid van Margaretha genomen te hebben, die hjj reeds als zijn toekomstige gemalin besehoqwde. Hjj ge droeg zich daarbjj zoo belachelijk, dat tante zich bjj na niet goed kon houden en oom, niettegenstaande zjjn ergernis over Margaretha’s houding, een glimlach niet kon onderdrukken. Voor zjjn vertrek had de kamerheer nog verzocht een bouquet prachtige rozen, die hjj in de oranjerie Stromsund had afgeplukt, te mogen achter laten. Om zes uur was Margaretha reeds in balkostuum. Arme, kleine Margaretha! Op de tafel stond een glas met fijne witte en een groote schaal met prachtige gele rozen. Witte of gele rozen Kon zjj zelen Neen, eigenlijk kon zjj meer, maar zij had een gevoel, alsof gele roos in haar glanzend bruin haar gelijk was aan een doodvonnis. Was die andere er maar niet geweest! Zijn geheele levensgeluk hing af van haar besluit van hedenavond!... Het beslissende woord was nog niet ge sproken maar wat hielp hetZij zou het toch moeten uitspreken, was het niet vandaag, dan was het morgen of op een anderen dag. Reeds stak zjj de bevende hand naar een der gele rozen uit^ toen zjj plotseling oen Bolswardsche Courant In dezen tijd nu aller oogen op Zuid-Afrika zijn gericht, is het misschien niet ongepast eens de aandacht te vestigen op de volksliederen der Boeren. Heft burgers ’t lied der vrijheid aan En zingt ons eigen volksbestaan 1 Van vreemde banden vrij, Bekleedt ons klein gemeenebest Op orde, wet en recht gevest, Bang in der Staten rij. Al heeft ons land een klein begin Wij gaan met moed de toekomst in, Het oog op God gericht, Die nooit beschaamt wie op Hem bouwt, Op Hem als op een burcht vertrouwt, Die voor geen stormen zwicht. Heil, driewerf heil den dierb’ren staat, Het volk, den President, den Raad! Ja bloei naar ons gezang. De Vrijstaat en zijn burgerij, In deugden groot, van smetten vrij Nog vele eeuwen lang. (Dagteekenende van 1880). De vierkleur van ons dierbaar land, Die waai weer o’er Transvaal En wee di Godvergeten hand, Wat dit weer neer wil haal Waai hoog nou in ons helder lug Transvaalse vrijheids vlag, Ons vijande is weggevlug, Nou blink ’n blijer dag. Met lage lis haal Albion Ons vlag verraadlik neer, En doet toen net al wat hul kon Dat ons hul vlag moes eer: „Ons sou dan alles daarbij wen, ,,’n Telegraaf en spoor, „As ons di rooi vlag wil erken“ Mar dit wou ons ni, hoor. Vier jaar lank het ons mooi gepraat, Om weer ons land te krij „Ons vraag jou, Brit, geen goed of kwaad; „Gaat weg en laat ons blij 1 Mar toen die Brit ons nog vererg, Toen vat ons di geweer, Ons was al lank genoeg geterg, Nou kan ons toch ni meer. En met Gods hulp het ons di juk Van England afgegooi, Ons is weer vrijgeluk geluk Nou waai ons vlag weer mooi Dit het ons heldenbloed gekos, Mar England nog veul meer, So het di Heer ons weer verlos, Ons geef Hem al di eer. Dit en ook het eerste lied komen voor in het Nederlandsch Volksliederenboek van ’t Nut,op pagina’s 14 en 9. Het volgende lied is minder algemeen bekend. Kent gij dat volk vol heldenmoed, En toch zoo lang geknecht? Het heeft geofferd goed en bloed, Voor vrijheid en voor recht. Komt burgerslaat de vlaggen wapp’ren Ons lijden is voorbij Roemt in den zegen onz’rer dapp’ren, Dat vrije volk zijn wij. Kent gij dat land zoo schaars bezocht, En toch zoo heerlijk schoon Waar de natuur haar wond’ren wrocht, En kwistig stelt ten troon Transvalerlaat ons feestlied schallen Daar waar ons volk hield stand Waar onze vreugdeschoten knallen, Daar is ons vaderland. Dat heerlijk land, dat vrije land Dat, dat is ons vaderland.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1899 | | pagina 1