NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARD EN WONSEBAÜEEL
Oudejaarsavond.
J,
r
No. 15. Verschijnt Donderdags en Zondags. Negen en dertigste Jaargang. 1900.
1
■IHE
iy
r
BINNENLAND.
INGEZONDEN.
VOOR
vlokken
hier,
Hepky Adv. BI.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
^XXXXXXXXX^ XXXX XXXX^
ZONDAG 18 FEBRUARI.
zich, oude
ren en
heeren
Een schets uit het Gooi.
werd met moeite bevrijd, daar hij bijna
onder de machine zat. Zoodia hij evenwel
vrij was, was zjjn eerste werk te zorgen
voor de stoom in de machine en voor zijn
vuurhaard.
Voor ’t door hem in dezen betoonde beleid
gevoelen wij ons gedrongen hem hulde te
brengen.
U, M. de R. dankende voor de plaats
ruimte.
Hoogachtend,
IJ. FABER, Bolsward.
C. CHEVALIER Jr., Rotterdam.
Buiten gierde de wind over de kale
Gooische heide en joeg de donzige sneeuw
vlokken naar de blauwgroene dennen om
het witte boschwaehtershuisje.
Heerenveen, 15 Febr. Dat ziet er
raar uit bij de dames de Vrieze, op den
hoek bij de Oude Koemarkt. Het zware
ijzeren hek gebroken, de ijzeren paal en de
zware stangen als spaanders afgeknapt, de
boom op den hoek omver, een paar ruiten
stuk, de muur gescheurd.
Wat is hier gebeurd? vragen voorbijgan
gers. En dan vernemen ze, dat van de
vroegtram van Drachten een personenwagen,
op den hoek met zulk een vaart uit ’t spoor
is gevlogen, dat deze verwoestingen er het
gevolg van zijn geweest. Van den buiten-
sporigen wagen drukte het balkon in.
En als zich ’t was gelukkig in ’t vroege
morgenuur nu eens menseden tusschen
de tram en het hek bevonden haddenWe
willen maar zeggen, dat het op de hoeken
geraden is steeds naar de binnenbocht voor
de tram uit te wijken.
Tzum, 14 Febr. Onze kerkelijke deur
waarder, die sedert 37 jaren trouw op zijn
post stond, heeft wegens lichaamszwakte oij
de heeren kerkvoogden der Herv. Gemeente
zijn aanvraag om ontslag ingedieud.
De man is tevens doodgraver en heeft in
dien tijd bijna 900 graven gedolven. In aan
merking genomen de rijke kerkelijke fondsen
en de voldaanheid der autoriteiten met 's
mans trouwen dienst, mag men veronueistel-
len, dat zijn laatste levensdagen niet door
broodzorgen zuilen gedrukt woiden.
Steggerda, 14 Febr. Heden avond
viel de veehouder K., terwijl hij bezig was
zijn vee te verzorgen, in de schuur van ’t
hooi of van een ladder. In zorgwekkenden
toestand vond men hem, erg bloedend en
kermend van pijn. Dadelijk werd genees
kundige hulp iogeroepen. Wel zeer ernstig,
doch niet hopeloos schijnt de toestand vau
den ongelukkige te zijn.
Leeuwarden, 14 Febr. Een koopman
uit Hannover, Uier heden middag gearriveerd
had het voorrecht, met de paardetram Stads
kanaalZuidoroek te reizen, die tengevolge
van den sneeuwstorm achttien maal op die
route derailleerde. Niettemin kwam zij op
tijd te Zuidbroek aan. De directie van die
tram is steeds op alle gebeurlijkheden voor
bereid.
15 Febr. Het bekende Staphorster
boertje heeft gisteren, bijgestaan door een
gediplomeerd geneesheer, zijn eersten con-
sultatjedag genuuden in het café „Spoor-
zicht" (eigenaar IJ. de Jong). Ecn 52 be
zoekers, meest van buiten, heboen hunne
opwachting by den wonderdokter gemaakt.
Lenigen waren ’s morgens om halfacht reeds
present. De ontvangst geschiedde by volg
nummer.
Achtkarspelen, 15 Febr. ’t Laatste
winterweer is niet alleen schadelijk voor de
arbeiders hier, maar ook en vooral voor hen,
die naar Duitschland trekken om te werken
geduiende de laatste drie weken. Door de
vorst toch kon men ook daar niet werken,
’t geld was verreisd en ettelijken moesten
te voet weer naar hier en kwamen, zooals
te begrijpen valt, in deerniswaardigen toe
stand weer thuis. Lukelen konden geld van
huis krijgen, om ’t nog een paar weken uit
te houden, terwyl ook enkelen, die er van
vroeger bekend waren, onderdak en voedsel
op crediet kregen. De armsten zyn er echter
ook nu ’t minst aan toe, want waar krijgen
ze nu geld om de reis nog eens te onder
nemen
Lemmer, 15 Febr. Onze haven is heden
weer zoowel voor zeil- als voor stoomschepen
geopend. De havenvuren zyn heden avond
weer ontstoken. De Lemmernachtbootdienst
op Amsterdam is ook weer hervat. Ook is
hier heden avond weer een stoomboot van
Sneek aangekomen, zoodat ook de dienst
op Sneek weer als geopend kan worden
beschouwd,
ft.
«F
Mijnheer de Redacteur
Woensdagmiddag van Bolsward naar
Sneek gaande per tram, 1,3(1 uit Bolsward
had er een ongeval plaats tengevolge van
ue ophooping der sneeuw tusschen derails.
De machine vloog uit de rails en werd
aan den anderen kant van den weg geworpen
en inelkaar gedrukt. De machinist J. Hoiring
Toen zwegen ze. Moeder keek naar hare
slanke dochter, op wie ze trotscher was
dan ooit te voren en Mieke zag dankbaar
de kleine kamer rond, terwyl ze telkens
moeders hand greep en zacht drukte.
„Kom, Mieke, geef me nu gauw een
kopje koffie/ sprak oom Bas, terwyl hy,
stampende en blazende, binnenkwam. „Wat
ligt daar op het pronkbed
„Myn mooie kleeren, die ik alleen Zon
dags zal dragen, of als ik met u uitga.
Moeder haalde een worst te voorschijn
en Bas lachte en wreef met zyn hand tel
kens over zyn gezicht, terwyl hy een keer
of wat achter elkaar herhaalde„Zoo’n
malle meid, net de verloren zoon, die thuis
komt; dat is nog eens een oudejaarsavond,
hoor 1“
In het dorp schoten de jongens het oude
jaar uit en het nieuwe in, een zacht, dof
geluid. Moeder zag Mieke aan.
„Nu begint het nieuwe jaar,“ zeide ze,
bijna plechtig.
„’t Wordt bedtjjd/ vond oom, en Mieke
besloot haar bed op te gaan maken maar
haar moeder nam haar zacht by den arm
en fluisterde, terwyl ze op ’t pronkbed
wees„Ga daar maarhet was altjjd voor
je gespreid, mijn kind
Matje stond eenzaam. Ze keek naar de
pratende menschen en liet haar tranen den
vrijen loop.
„Wel, Mat, wat laat jy je broer zoeken,
mensch geef me gauw je stoof, hoe dood
is je kooltje, daar zult ge ook niet veel aan
gehad hebben/
„Ik heb er niets van gevoeld/ klonk
het, dof en treurig.
Toen spraken ze niet meer over de kas
tanjes en het weer; maar Matje keek naar
een open plek in het bosch, waar men by
helder weer Utrechts Dom kon zien.
Een hevige rukwind liet de dennen kra
ken en piepen en joeg de wolken van el
kaar. Drie groote sterren schitterden boven
het kleine boschwaehtershuisje. Ze zag het,
maar zeide niets.
„Matje, kyk eens boven ons huisjedat
is een goed teeken voor het nieuwe jaar/
„Foei, Bas, wees niet zoo bygeloovig,"
antwoordde ze zachtmaar hare oogen keken
toch minder dof.
Langzaam opende ze de deur en stampte
de sneeuw van haar klompen af. Een flauwe
lichtstaal en een warme koffiegeur drongen
tot haar door. Op haar kousen liep ze het
kleine voorhuis door, toen de binnendeur
geopend werd en ze in het vollle licht
haar Mieke zag.
„Mieke, Miekeriep ze schreiend. Oom
Bas duwde haar zacht de deur in. „Ik ga
de geit verzorgen/ sprak hy gesmoord.
„Sik, ’t is de oude Mieke, niet de juffrouw,
hoor! Hier is je voer sik!"
„Moeder, wilt u me vergeven van toen...
toen in Septemberik was heel slecht, ik
schaam.
„Stil, praat er niet meer over; moeder
begrijpt alles en is dankbaar, dat ze je hier
heeft.
Toen ging Mieke vlak naast moeder zitten
en wreef haar zacht over de ruwe werk
handen „ik heb verdriet gehad, moeder
ik dacht, dat de boekhouder van me hield
hy zeide het altyd, maar toen ik een paar
keer met hem uit was geweest, merkte ik,
dat hy maar voor zoo’n paar avonden van
me hield: ik was te min voor hem.’t Was
hard voor mijne ijdelheidik verlangde
zoo naar u en durfde niet, om toen Sep
tember. Myn drie maanden heb ik juist
uitgediend. Ik had zoo gehoopt voor kerk
tijd thuis te zynmaar ik kon den trein
van halfacht nog maar juist halen. Toen
liep ik ’t binnenpad en ging naar ’t gei
tenhok ik was het sleutelplaatsje nog niet
vergeten en ik was zoo dankbaar niet in
Utrecht te zijn; ik kon het niet meer uit
houden/ Ze snikte zacht. „Mag ik blyven,
moeder
Een scherpe noord-oostenwind gierde
door de sparrebossehen en joeg de sneeuw
vlokken in woeste vaart over de heide van
Gooiland. Ze dwarrelden over de bruine
heidestruikjes en bleven in greppels rusten,
waar ze schitterend witte plekken vorm
den. Grauw en eenzaam zag de heide er
uit met het sombere, dreigende pynboseh
op den achtergrond.
De wolken joegen elkaar driftig voorby
en geen enkele ster vertoonde zich aan den
hemel.
’t Was Oudejaarsavond.
In de kleine dorpskerk stak de koster
de lichten vast ophy deed nog wat turf
in de kachel en begon de testen te vullen.
Al was het weer nog zoo grimmig, ze kwa
men toch, de zwakken en oudjes. Niemand
bleef graag thuis op den laatsten avond van
het jaar.
In een klein huisje, midden tusschen de
dennen, dat uitzag op de heide, woonde
een boschswachtersweduwe met haar broer.
Hy deed hetzelfde werk dat vroeger haar
man had gedaan. Zij zorgde voor ’t huis
houden, want kinderen had ze niet thuis.
Zy was maar één dochter ryk, een heel
mooie dochter met groote. donkere oogen
en zacht haar, een grappig lachend mondje,
kleine handjes en o, zulke smalle voetjes,
een lange slanke dochtermaar ze was in
Utrecht. Broer Bas sprak niet graag over
Mieke, en moeder deed het zoo graagze
was zoo vo] van haar mooi kind.
Toen Mieke drie jaar was, stierf de vader
en moeder Krone zou onverzorgd achter
gebleven zyn, indien Bas haar niette hulp
was gekomen. Ze kon het best met Bas
vindenalleen één ding was jammerBas
was zoo erg streng voor Mieke hij noemde
haar ydel en trotsch en kon zijn zusters
verrukking maar niet begrijpen, dat Mieke
zoo heel anders was dan de meeste dorps
kinderen, „precies een jongejuffrouw/
Vrouw Krone sloot de luiken en stak de
kleine lamp op. Bas pakte bloemzaad in
kleine pakjes en zyn zuster keek naar de
jonkvrouw.
Hoe dikwijls had ze haar klein meisje
niet opgetild, om die mooie dame te aaien
of te zoenen, hoe lief zeide zij dan
„Mieke later ook zoo mooi.“
Ze zag haar voor zich, toen ze school
ging. Wat leerde ze vlug en hoe knap zag
ze er uit met de half afgedragen jurkjes
der jongejuffrouwen van „de plaats/
Och, die malle buren met hun dwaze
praatjes van „een kind de hoogte in te
brengen" en „kleeden boven zyn stand/
Die andere kinderen waren dienstboden
geworden; maar haar dochter was juffrouw
in een deftigen manufacturenwinkel in
Utrecht. Moeder was daar heel trotsch op.
Oom Bas had gezegd„een meisje hoort
bij moeder thuis, tot zy trouwt; een jongen
heeft recht om de wereld in te gaan maar
Mieke blyft by moeder en by mij/
Mieke was toen stil en zuchterig ge
worden. Ze was zeventien jaar en wilde
zoo graag wat anders zien. Ze zag den
trein wel twintig keer per dag in de verte
voorby vliegen en verlangde mede te gaan
hier, in het donkere, treurige bosch, zoo
ver van alle menschen, was het zoo stil.
Nu was moeder nog gezond en jong en kon
haar best missen.
Het waren zware dagen geweest en het
had moeder heel wat moeite gekost, maar
de mevrouw van „de plaats" bemoeide zich
er mede en die sprak zoo lang en zoo mooi,
dat moeder en Bas geen antwoord konden
vinden. Daarna zorgde mevrouw er nog
voor, dat Mieke in Maart haar betrekking
kreeg...
Eens was zy over geweest, in Juni. De
seringen en gouden-regens bloeiden. Ze
droeg een lichtblauw katoenen japon. Wat
was ze vroolyk en vriendelykHare ver
halen waren zoo grappig, dat oom Bas het
uitschaterde en moeder kon de oogen maar
niet van haar afhouden, ’t Was een heer
lijke zomerzondag, waar moeder verder den
heelen zomer over sprak.
In September zouden Bas en zy Mieke
eens verrassen. Ze reden op marktdag met
boer Teussen naar Utrecht. Moeder had
den mooien palmendoek om en een keurig,
zwart hoedje op. Ze bekeek zich in de
spiegelruiten. Nu, Mieke behoefde zich niet
over moeder te schamen. Ze kwamen den
deftigen winkel binnen.
„Mieke, kindriep de moeder verrukt
uit, maar Mieke kreeg een kleur en terwyl
ze moeder zacht op den schouder klopte,
fluisterde zynStil toch moeder, ik heb
bet druk met de dames straks kom
ik op de Neude wel by u, als ik ten minste
tyd heb anders schryf ik heel gauw."
„Kom maar liever niet/, bromde Bas,
„we rijden dadelijk weg."
Verlegen knikte Mieke en moeder be
greep maar niet dat die dame haar Mieke
was: zoo’n vreemde, trotsche juffrouw haar
eigen meisje van vroeger Ze trok den doek
dichter om zich heen en durfde niet meer
in de breede spiegelruiten kijken.
„Nu al terug?" vroeg Teussen.
„Ja, we denken maar, „tyd is geld,1
mompelde Bas tusschen zyn tanden.
„Nu, dat treft: ik heb mijn varkens
eerder verkocht dan ik dacht."
Toen reden ze zwygend naar huis en
Teussen vond, dat Bas en Matje geen vroo-
lyke reiskameraden waren.
Mieke schreef lange, hartelyke brieven
maar moeder bergde ze stil op en Bas vroeg
er niet naar.
Matje werd oud en Bas trok in stilte
booze gezichten tegen Miekes mooi por
tretje.
„Matje, is het niet te koud voor je, van
avond te gaan kerken
„Och, Bas, het is zoo hard om thuis te
blyven en zoo koud is het niet."
Ze kreeg een paars gevoerd schouder
manteltje en sloeg nog een wollen doek om
haar hoofd. Bas nam haar stoof en zy
draaide voorzichtig het kleine lampje uit,
trok den sleutel uit de deur en legde hem
op een plank in ’t geitenhok anders mocht
ze hem eens verliezen met het uithalen
van haar zakdoek. Ze had een beklemd,
treurig gevoel, en telkens kwamen haar de
tranen in de oogen. „Die nare wind „Ik
kryg er roode oogen van en de menschen
in de kerk konden soms meenen dat ik
verdriet had maar ze zyn geen van allen
zoo gelukkig als ik. Niemand heeft zoo’n
oppassende dochter. Zeg eens Bas, is het
niet niet zoo Maar ik had haar zoo graag
by me vanavond. Mal, hé! Zoo’n laatste
avond van het jaar, en..."
Tranen beletten haar voort te gaan, doch
de sneeuwvlokken kwamen haar te hulpen
wegen haar in het gezicht, terwyl de wind
onmeedoogend haar schoudermanteltje op
lichtte.
Het was donker in het bosch en Bas
nam haar arm.
„Pas op, Mat, je zoudt uitglyden."
Toen sprak ze vlug en gauw over de
boomen, het vriezen en de kastanjes, die
ze zouden braden tusschen eene tang in
het vuur, net als vroeger op Oudejaars-
ayond, op de hoeve by moeder, „toen we
klein warenweet je ’t nog
„Ja zeker, Mat."
Helder schenen de lichten en vlak voor
de groote deuren verdrongen de menschen
vrouwen en mannen, jonge boe-
boerinnetjes, een paar dames en
en veel kinderen, die gewichtig
moeders kerkboek of stoof droegen. Moeder
Matje liep alleen. Bas haastte zich een
plaatsje dicht by de kachel te veroveren
en Matje droeg haar stoof verder naar de
stoelenry.
„Je dochter niet over, Mat?"
„Neen, te druk in den winkel."
„Wilden ze haar geen vryaf geven?"
„Och. zoo’n deftige winkel, moet je den
ken."
r »Ja, ziel, je hebt gelyk." Ze drukte vrouw
Krone een pepermuntje op haar schoot en
keek strak naar de duif boven den preek
stoel. Ze had in de stad een zoon, die voor
architect leerde, die steéds om geld vroeg
en weinig vooruit kwam. Ze begreep er
alles van en keek met knippende oogen
strak naar de duif, aldoor, alleen als ze
bidden of zingen moest niet.
Plechtig klonk het „uren, dagen, maan
den", door die kleine, witte kerk en wel
luidend was de stem van den ouden predi
kant, die de menschen aanspoorde om goed
te maken, wat misdaan was nog was het
niet te laat. Hy vertroostte de weduwen
en weezen, en medelydend gleed zijn blik
over de rouwkleeding van vele kerkgan
gers. Matje keek van den dominee naarde
ouderlingen, en dan weer naar haar kerk
boek. Het zilveren slotje begon verrader
lijk voor baar oogen te dansen en een paar
droppels vielen in de plooien van haar
manteltje. Zy droeg geen rouw, en toch
scheen ’t gezang en het orgel en alles te
klinken: „Mieke, waarom ben je niet hier!"
Als in een droom stond ze op en op het
droevige „een zalig uiteinde Matje," van
haar buurvrouw, antwoordde ze, gesmoord
„van ’t zelfde."
Jubelend klonk het orgel, yzig gierde
de wind om de kerk en bevende en lachen
de stemmen riepen: „Waar is moeder, waar
is Jans, een zalig uiteinde, wel mensch,
wat een koude, al je kinderen over, dat is
een zegen/
Bolswardsche Courant.
(l
ft