NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
No. 16. Verschijnt Donderdags en Zondags. Negen en dertigste Jaargang. 1900.
J
DONDERDAG 22 FEBRUARI. g
Onze Doctoren.
BINNENLAND.
Ml
VOOR
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Dagelijks doet men al heel wat indrukken
op in het levenmeestal neemt men ze op,
maar verwerkt ze niet. Den indruk, dien
men dezer dagen overal krijgt, is, dat er
vele zieke menschen zijn. Nu is het, wel is
waar, zoowat de tijd er voor; wij zijn in
de maanden, dat de doctoren gewoonlijk nog
al veel te doen hebben, maar toch, dat op
sommige plaatsen de menschen huis aan
huis te bed liggen, trelt ons wel bijzonder.
De dagbladen noemen ons plaatsen, waar
het aantal zieken enorm groot is; zij ver
melden er zelfs bij, dat het steittecyfer hoo-
ger is, dan ooit te voren. De gewone orde
der dagelijksche samenleving wordt door
ziekte gestoord; overal, overal zieken. Wij
vinden het onaangenaam, het lezen van die
jobstijdingen uit de couranten, onwillekeurig
rillen en huiveren wij van die verhalen van
ziekte en dood; en toch lezen wij de be
richten steeds weer, in de hoop, dat ereene
gunstige wending komt in dien ziektetoe
stand, want van nature uit heeft de mensch
een afkeer van ziekte en sterven. In de
hoofdstad van ons land zijn de ziekte- en
sterlte-cyfers weer ongeveer als gewoonlijk,
maar de ziektekiemen, aanwezig in de lucht,
overgebracht door aanraking, wij weten het
niet, ze zijn er nog en ontwikkelen zich
overal. Overal zien wij haar weer, het
schrikbeeld van ons allen, de influenza. Wij
zien haar naderen in onze naaste omgeving
en het aantal zieken langzamerhand grooter
worden. Na haar opzienbarend optreden in
1890, is zij nooit voor goed heengegaan, de
griep, ’t Is of ze zich schuil hield, verstop
pertje speelde, om plotseling hier of daar
geheel onverwacht te voorschijn te komen.
Zij grijpt ons plotseling aan, jaagt ons met
koude rillingen het bed in en als wij na
verloop van eenige dagen weer eens opstaan,
verslapt, mat, als met lamgeslagen leden,
dan weten en gevoelen wij maar al te goed,
wie ons die kool gestoofd heeft. Ja! ja!
zoo is zij, die griep, eene valsche ziekte,
omdat zij en passant ons lichaam veel meer
knoeit, oan wy denken. Eene verraderlijke
ziekte! omdat zij sluipmoord pleegt aan
degenen, die een zwak gestel hebben; zij
heeft het op de zwakke organen voorzien.
In dezen winter komt de influenza in hare
ware gedaante weer tot ons. Wee! wee!
degenen, die haar gering schattenDe onder
vinding leert maar al te goed, hoe wreed
zij zich weet te wreken.
Overal treedt zij binnen, de griep; de
woningen van rijken en armen, met zich
meebrengend ziekte en dikwijls den dood.
Soms gaat zij geen huis voorbijhuis aan
huis brengt zy bezoek, de ongenoode gast
En als de ongenoode gast vertrokken is,
heeft zij herinneringen achtergelaten, waar
door het bezoek van een tweeden, een ge-
nooden gast, noodzakelijk wordt. Die ge-
noode gast is de dokter, de weldoener der
menschheid. Welk eene schoone roeping,
weldoener der menschheid te zijn!
In de B'raneker Courant heb ik gelezen
eene annonce van het opvoeren van het
tooneelstuk Weldoeners der Menschheid/
Een tijdlang geleden heb ik dat tooneelstuk
zien opvoeren. Het was een stuk, om het
zoo eens uit te drukken, uit mijn ziel ge
sneden. Wat de schrijver heeft willen weer
geven in dat tooneelspel, ik heb de schoone
gedachte: „de geneesheeren, weldoeners der
menschheid,44 gehuldigd met groote, innige
sympathie. Als men in het werkelijke leven
zooveel ziet schuiven op den breeden rug
van den dokter, dan doet het goed den ge
neesheer, al is het op de planken, tot zijn
recht te zien komen!
Lezers! hebt gij u wel eens gedacht, met
ernst gedacht in net leven van een dokter?
Hebt gij u wel eens moeite gegeven om u
eenige oogenblikken te verplaatsen in het
moeilijk bestaan van diegenen uwer mede-
menschen, die zich het tot hun levensdoel
hebben gesteld zich te wijden aan het heil
der lijdende menschheid?' Ik weet, dat er
zijn, die den geneesheer hoogachten, eerbied
hebben voor zijne betrekking, doch er zijn
er helaas! ook zoovelen, die zich nooit eene
voorstelling hebben gemaakt van de taliooze
zorgen en opofferingen, verbonden aan het
leven van den dokter.
Ziet met mij, den weldoener der mensch
heid, weggeroepen uit zijn gezelligen, huise-
lijken kring, zich voortspoedeude door de
duisternis, terwijl de ijzig koude wind hem
het gezicht doet verstijven. Het is zoo snij
dend koud, dat hij onwillekeurig zijn zak
doek voor neus en mond brengt. Met ver
snelden pas gaat hij voort. Dan treedt hij
de armoedige hut binnen, waar zijne hulp
ingeroepen werd bij eene stervende jonge
vrouw en moeder.
Na het krankenbezoek keert hij weer
huiswaarts door weer en wind. In zijne
ooren klinkt nog steeds het gesmoorde ziels-
droevige snikken van den armen vader, nog
telkens ziet hij dien wanhopig angstigen,
vragenden blik op zich gericht!
En als de dokter weer in zijne huiskamer
is bij vrouw en kinderen, heeft de ernst van
het leven een diepen rimpel geteekend op
zijn vriendelijk gelaat!
Ziet met mij den jongen arts in het mid
dernachtelijk uur, gehaald bij eene patiënte
De dokter gevoelde zich ’s avonds niet
piettig en was vroeg naar bed gegaan. Een
„terstond komen14 doet hem opstaan en zijnen
plicht vervullen. De lucht is vochtig buiten.
Hij rilt van den kouden nachtwind en hij
trekt den kraag van zijne dikke winterjas
hooger. Aangekomen in het huis der ziekte,
vindt hij zijne komst niet noodzakelijk, een
lichte koortsaanval bij eene zenuwachtige
patiënte.
Onprettig keert de dokter huiswaarts. Hij
haast zich in bed te komen, hij gevoelt zich
niet wel. Een paar uren later schrikt de
dokter opnieuw wakker door het heftige
luiden der bel. Het klinkt zoo hol in den
nacht, als alles stil en in rust is. Alweer
staat hij op, moe, maar de overtuiging dat
hier zijne hulp hoog noodig is, geeft hem
weer veerkracht voor zijn werk. De moe
heid is verdwenen en haastig gaat hij met
den man mee, die hem komt halen. Als
de arts straks zijne plichten vervuld heeft,
ziet hij blijdschap om zich heen, dankbaar
wordt bem de hand gedrukt voor zijne
goede hulp. Hij verlaat een menschenpaar,
overgelukkig met hun eerste kird.
De arts keert wederom huiswaarts. Voor
dien nacht heeft hij zjjne plichten vervuld,
voor dien nacht en voor altijd. Eenige
dagen later heeft hij hevige longontsteking,
die een einde maakt aan zijn veelbelovend
leven. Heengegaan als slachtoffer van zijn
beroep; heengegaan, zijne roeping getrouw,
weldoener der menschheid!
Ziet met mij rouw, diepen rouw in de
medische wereld! Een der corypheeën van
de wetenschap, een hater meest geliefde
zonen is haar door den dood ontvallen. Na
het verrichten eener schitterende operatie,
met behoud der patiënte, is hij na een
smartelijk lijden bezweken aan hevige bloed
vergiftiging. Zóó nam dit zeldzaam nuttig
leven een einde! Het leven, dierbaar voor
de zijnen, dierbaar voor de wetenschap!
Ziet met, mij den man der wetenschap,
den dokter aan zijne schrijftafel! De hand
geleund aan het hooge voorhoofd, staart hij
voor zich uit. De uitdrukking der oogen is
zielsdroevig, de trek om den mond bitter.
Hij denkt aan zijn leven; aan de illusies,
waarmede bij voor eenige jaren, na volbrachte
studie, het leven is ingegaan, bezield met de
heerlykste idealen omtrent het volbrengen
van zyne heerlijke roeping. Welk een schat
van liefde en toewijding droeg hij in zijn
hart voor zijn vak, met welk een ijver en
trouw wilde hij zijne plichten vervullen!
Wat stelde hij zich niet voor van de dank
baarheid zijner patiënten! Hij, die zooveel
liefde in zich droeg voor anderen, verwachtte
liefde. En nu? Na verloop van zoovele jaren?
Ja, soms waren er oogenolikken geweest, die
hij voor geen goud wilde ruilen; oogenblik
ken, waarin tranen, handdrukken, geen
woorden, hem vertolkten de dankbaarheid,
de waardeering zijner patiënten. Dan ge
voelde hij zich onbeschryfelijk wel, het trilde
in hem van zalige emotie, dan dankte bij
het lot, dat hem medicus deed worden. Maar
dan waren er oogenblikken gekomen en zoo
waren er vele geweest, dat fay miskend werd
in zijn werk; dan was er ongeduld en wan
trouwen, waar hij geduld en vertrouwen
verwachtte. Dan werd hij gekortwiekt in de
toepassing zijner wetenschap, dan werd hem
geen tijd gegund eene ziekte te bestrijden,
omdat men in onzen tijd van overhaasting
zelfs geen tijd heeft om ziek te zijn en met
zenuwachtige overdrijving zelfs het natuur
lijke verloop van een ziekteproces wil ver
korten en verhaasten. Dan grieft het hem
als babbelen en lasteren van onwetenden
een smet werpen op zijn werk, dat zij niet
kunnen beoordeelen. Dan stemt het hem
oneindig weemoedig, als bij ziet hoe er col
lega’s zijn, die door on waardig optreden
hun pracntig vak misbruiken, in strijd met
hunne eer, hunne beginsels, hunne weten
schap. Dan ziet hij misbruik maken van het
gemis aan onderlinge collegialiteit onder de
geneesheeren; hij ziet de geneesheeren de
speelbal worden van de willekeur der men
schen. Hy ziet het gebeuren, hoe de betrek
king van armendokter als ’t ware wordt
verpacht aan de minstbiedenden, hy ziet de
scheeve positie, waarin de geneesheer met
ernstig plichtsbesef daardoor gebracht wordt
en hy betreurt het, dat eene dergelyke ver
pachting goedgekeurd wordt door ontwik-
kelden^ die zouden kunnen en moeten be-
Iiemmer, 19 Febr. Door den zuide
lijken wind van de laatste dagen heeft zich
weer een massa ijs voor onze kust ver
zameld, waardoor ook onze haven opnieuw
voor de scheepvaart is gesloten. De haven
vuren werden dan ook gisteren avond ge-
bluscht. De Lemmer-nachtboot op Amster
dam doet echter nog haar geregelden dienst.
Van af onze kust gezien, gelijkt deze ijs
massa veel op een stuk omgeploegd land,
zoo zwart van slib is het.
Idskenhuizen, 19 Febr. Hoe hard
nekkig is ’t bygeloof toch en hoe noodlottig
vaak m zyne gevolgen. Op ’n laten avond
in Augustus van ’t vorige jaar ging de Wed.
R. uit Vinkeburen met haar dochtertje over
’t kerkhof te St. Nicolaasga. Bij den uit
gang wordt ’t meisje ter neer geworpen
door de schim van eene zelfmoordenares,
daar begraven en die geene rust in ’t graf
kan vinden en sinds is ’t meisje nog suk
kelende.
Duurswoude, 29 Febr. J.l. Zater
dagnamiddag geraakte een 7 jarig jongetje
van den wagenmaker H. uit Wynjeterp in
de grutterij van P. K. alhier beklemd tus-
schen de builkist en het raam, waarvoor
een tweide paard kan worden gespannen,
’t Kind bekwam ernstige verwondingen.
Dokkum, 10 Febr. Onze oule stad
zou Vrydagmorgen j.l. bijna een finantieele
ramp te betreuren hebben gehad. Er brak
brand uit bij den gemeente-ontvanger. Ge
lukkig echter werd het gevaar nog bijtijds
ontdekt en het vuur gebluscht.
Ooststellingwerf, 19 Febr. Ofschoon
men wel eens beweert, dat de bodem van
Ooststellingwerf zoo hoog ligt als het kopje
van den toren in sommige dorpen in Opster-
land, zitten wij hier thans weer voor goed
in het water. Sneeuw en regen geven zooveel
vocht, dat er tal van overstroamiugen plaats
hebben. De hooilanden vertoonen eene zee,
terwijl de wegen op onderscheidene plaatsen
zijn ondergeloopen en slechts met moeite
te passeeren zijn. Het is deze winter herhaal
delijk gebleken, dat het water op verre na
niet spoedig genoeg kan worden afgevoerd,
ofschoon men oppervlakkig beschouwd zou
meenen op onze hooge zandgronden nimmer
last van overstroomingen behoeven te hebben.
Hepk. Adv. BI.
Ongeluk. Te Dordrecht had gister een
ernstig ongeluk plaats in de stoomkoffie-
branderij der firma N. Bonten aldaar. De
meesterknecht W. v. L. wierp de riem op
een der poelies, toen de machine reeds in
beweging was.
Onverwachts werd hy door de riem ge
grepen en rondgeslingerd. Wel bracht zijn
makker onmiddellijk den motor fot stilstand,
doch hij was reeds zoo ernstig geblesseerd
(men verneemt, dat beide beenen zijn af
gesneden en een arm gebroken), dat on
middellijke opname in het Ziekenhuis door
de drie spoedig aanwezige doctoren, die de
eerste hulp verleenden, noodig werd geoor
deeld.
Onnoodig. Pardon, dame, ik ken u...
maar kan u niet thuis brengen.
Zooveel te beter, want dat zou ik niet
permitteeren.
Over onbataalde rekeningen of „fat
soenlijken44 diefstal schrijft dr. J. H. Gun
ning, predikant te Utrecht, in zijn weekblad
„Pniël44
Er zijn toch schandalige lieden in de
maatschappij
Een paar voorbeelden, mij dezer dagen
door een handelaar zelven verteld.
Hij bediende een aanzienlijk heer. Een
schatrijk man, een man die equipage houdt
en een buitenplaats bezit en bekend staat
als een der allerrijksten van de stad. Vjjf
jaren achtereen dient de leverancier zijn
rekening van f 150 in, en de man heeft zyn
geld noodig. De wissels komen bij hem op
tijd en hij kan ze niet wegsturen. Toen hij
voor de vijfde maal met nieuwjaar zijn nota
inzendt, voegt hij er een beleefd briefje bij,
of zijn hoogwelgeborene toch zoo goed zou
willen zijn, hem eindelijk te betalen, want
dat hy vreeselijk verlegen zit om zijn geld.
Toen hij den volgenden dag kwam hooren,
of er commissies voor hem waren (hij moest
elke week aankomen) zegt hem de huis
knecht, dat hij niet meer behoeft terug te
komende baron was vreeselijk boos op
hem, want bij had hem „in zyn eer getast44,
en een ander was in zijn plaats reeds be
noemd. Deze heer is zeer kerksch en zeer
godsdienstig.
Voor een ander, een hooggeplaatst officier,
bad dezelfde handelaar een rekeningetje van
f 60. Zes jaren moest hij tevergeefs om zijn
geld vragen. Toen werd die hoofdofficier
overgeplaatst naar elders en op de grofste
wijze werd hem eindelijk f 30 uitbetaald.
Om de rest te krijgen, kon de arme man
nu brief op brief schrijven, of de kostbare
reis naar buiten ondernemen, op kans nog,
dat hij door den oppasser de deur wordt
uitgezet. Deze „hoofdman44 heeft over de
f 4000 traktement, plus een rijke vrouw en
voert een hoogen staat.
Deze voorbeelden zijn maar voor het
grijpen. Ik ken een heer, die zijn vrienden
een mooie antieke kast durfde vertoonen,
met de verklaring, onder schaterend gelach
vernomen, dat bij die van de bespaarde
renten zijner oude rekeningen had gekocht.
Ook die heer is hoogst godsdienstig en zou
niet graag een Nieuw Gezang zingen, noch
eenige „nieuwigheid44 in de Kerk verdragen.
O, die winkelstand zou niet zoo zuchtend
en zoo gedrukt in deze toch reeds zoo moei
lijke tijden verkeeren, wanneer een ieder,
hoog of laag geplaatst, het toch bedacht,
dat het puurweg diefstal is, gemeene, lage
diefstal, dingen te koopen, welke men niet
betaalt. En dit kwaad zit ’m niet alléén bij
de hoogere standen, al is het daar op z’n
leelijkst, maar het heeft alle rangen der
maatschappij doortrokken. Ook de burger
man ziet er vaak geen been in, zich dingen
aan te schaffen, die bij weet, dat boven zyn
kracht zijn en menige dagloonersvrouw gaat
zonder zelfverwijt slapen, al weet ze ook,
bij vyf, zes bakkers en kruideniers in het
krjjt te staan. De winkeliers moesten zich
onderling verbinden, de namen van zulke
kwade betalers na eenige waarschuwingen
te publiceeren, en geen fatsoenlijk man moest
hun dan langer de hand geven. Een hon
gerige werkelooze, die een brood steelt, gaat
de gevangenis inmaar een welgesteld
burger, die vijf, tien jaren lang de rente
van zijns naasten geld in zyn eigen zak
steekt, is alom geëerd en gezien. Zyn dat
geen misstanden? Is dat geen onrecht?
Zekerlyk is een der allerlaagste en aller
gemeenste vormen van diefstal die hoogat-
fatsoenlijke dieverij onzer dagen: er met
een kalm, gerust geweten onbetaalde reke
ningen van jaren her op na te houlen.
grijpen, dat dergelyke toestanden onhoudbaar
zijn voor den eerlijken dokter. Hij ziet nog
zooveel meer wanverhoudingen in de genees
kundige wereld en dat alles stelt hem bitter
teleur en ontneemt hem zijnen lust tot werken
en verlamt zijne werkkracht. Dan heeft hij
al zijne moreele kracht noodig, om staande
te blijven in den levensstrijd en dan is het
de liefde voor zijne edele roeping, die hem
het hoofd weder doet opheffen en hem weder
om zyne plichten doet vervullen.
Lezers! ziet met mij, hoe het leven van
den geneesheer hoogst moeilijk is. Moeilijk
door overmatige inspanning van het lichaam,
door èn dag- èn nachtarbeiddoor afmatting
van den geest door buitengewone, telkens
terugkeerende prikkeling. In het leven van
den geneesheer zoekt gij tevergeefs de rustige
kalmte, die aan zoovele betrekkingen is ver-
bondep. Onrustig en gejaagd is steeds zjjn
leven; veel gezelligheid in zijn huisgezin
moet hij ontberennooit zeker van zijn tijd,
dan hier, dan elders geroepenelk uur, eiken
dag blootgesteld aan de gevaren van be
smetting en dood. Zóó gaat zyn leven daar
heen, offers brengend aan het menschdom;
offers, nauwelijks opgemerkt, omdat zij nu
eenmaal nauw verbonden zijn met zijn vak.
Lezers! waardeering en hoogachting voor
onze geneesheeren, de weldoeners der mensch-
heid, die blijmoedig hunne ernstige levens
taak vervullen! Gedenkt ook hunner, als
ziekte en gevaar reeds lang uit uw woning
zijn geweken en de geneesheer vraagt om
billjjk loon voor zijnen arbeid. In het wer
kelijke leven komt het helaas! zoo dikwijls
voor, als leed en zorg zijn geweken, dat
hiermede ook vergeten wordt het arbeidsloon
van den dokter te betalen.
In deze dagen van influenza vragen wij
niet onnoodig te veel van de krachten onzer
geneesheeren. Ik zou u willen toeroepen, in
uw eigen belang, past op uwe geneesheeren,
spaart hunne krachten waar ge kuntStraks,
als de gevreesde influenza ook bij u haren
intocht doet, kan het voor de geneesheeren
een drukke, overspannen tijd worden, dan
zal er veel van hun gevraagd worden. Be
denkt, dat ook zij menschen zyn met levens-
eischenmaakt hunne taak niet onnoodig
zwaarin een tijd, waar gij allen geïnfecteerd
wordt door influenza, daar zal het ook ge-
gebeuren, dat uw dokter moeite zal hebben
om zyne plichten waar te nemen, moeite,
omdat hij zich onwel gevoelt en niet thuis
kan blijven, zooals hij u, influenzalijders,
beveelt. Bedenkt dit alles, lezers, niet enkel
uit eigenbelang, maar waardeering en hoog
achting voor het schoone streven van de
weldoeners der menschheid zij daartoe de
"prikkel! it ran. Crt.
Bolswardsche Courant.
olswa.ro en wonseraöeee