NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
OMWABB EN' WONSEBAOEEI.
Een Brief uit Transvaal.
No. 17. Verschijnt Donderdaggen Zondags. Negen en dertigste Jaargang. 1900.
De verschoppeling*.
BINNENLAND.
ZONDAG 25 FEBRUARI.
I
VOOR
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
XlACXiX
$axaaaaxkx:kaxxaxxx$
overhandigen, of een
naar alle zijden en het
Van geachte zijde ontvingen wij onder
staande ter plaatsing:
lun brood wilden ze wel hier verdienen, maar
Harlingen. 20 Febr. Was er voor
eenigen tyd sprake van, dat de „Stoom
vaart H iriingenAmsterdam11 opgehouden
had te bestaan, thans kunnen wij mede-
oeelen, dat dit volstrekt niet het geval is,
maar dat de geregelde dienst voorloopig
om den anderen dag met 5 Maart a. s.
weer zal aanvangen en wel met de fraaie
snelvarende raderstoomboot „Stad Zwolle’’.
Met Mei zal een tweede stoomboot in de
vaart worden gebracht en dus de dagelgk-
sche dienst weder aanvangen. Ongetwijfeld
zullen velen dit bericht met genoegen ver
nemen, daar thans de gelegenheid weder
wordt opengesteld met flinke welingerichte
stoombooten de hoofdstad te bereiken.
Fraiu Ct-
Het stadje Deutlingen aan den Neckar
zal men thans tevergeefs op de kaart zoeken,
het is een van de vele plaatsjes, die ge
durende den dertigjarigen oorlog werden
verwoest en niet meer opgebouwd. Doch
in het jaar 1533 was het een aanzienlijk
stadje, dat aan hertog Ulrich van Wurtem-
berg toebehoorde, die er, na een vijftien
jarigen strjjd met den grooten Zwabischen
stedenbond nu weer in vrede bezit van kwam
nemen. Op dit bericht, dat de hertog zou
komen, ontstond in het stadje een groote
opgewondenheid de goede burgers hadden
met het oog op een mogelijke overwinning
meer geneigdheid tot den vjiandelijken
stedenbond getoond, dan met hun trouw
aan den hertog wel te rijmen was en
vreesden, dat de hertog hen hiervoor door
intrekking van privileges of nog zwaardere
maatregelen zou straffen. Men besloot
daarom, den hertog een zoo luisterrijk
moge lijke ontvangst te bereiden en daar
er nog maar een dag voor de voorbereiding
overschoot, waren dra alle handen aan bet
werk, werden eerebogen opgericht, palen
met vlaggen geplaatst gevels met tapijten
behangen, kanonnen geladen, om de noo-
dige saluutschoten te kunnen afvuren, in
een woord de geheele stad was voor de
ontvangst met koortsachtigen ijver aan ’t
werk.
Alleen twee personen waren er, die aan
dealgemeene bedrijvigheid geen deel namen.
De eene was een oude weduwe, die nooit
anders dan „gekke Griet“ werd genoemd
omdat zij na den treurigen dood van baar
man krankzinnig was geworden en wie
door het armbestuur een dakkamertje boven
een der huizen op het marktplein als
woning was aangewezen. Zij gevoelde bij
het zien van alle toebereidselen tot ont
vangst van den hertog nog meer dan
anders groote bitterheid: in haar overigens
geheel verward brein kwamen nu weer
herinneringen op aan een gelukkig ver
leden en aan den dag, waarop dat geluk
wreed werd verstoord door den hertog ,die
hetzij bij ongeluk, hetzij in drift haar
man had onverhoop gestoken. En nu te
zien, hoe voor den verwoester van haar
geluk een zoo schitterende ontvangst werd
bereid, dat was haar te veelvol verwen-
schingen tegen den hertog liep zij haar
kamertje op en neer, nu eens zinnende op
wraak en dan plotseling weer in een
waanzinnig gelach uitbarstende.
De ander, die niet aan de algemeene
werkzaamheid deelnam, was een jonge man
van ongeveer dertig jaren, die met een
zgn. Walsche luit onder den arm de stads
poort uitging, het vrije veld in en zijn
schreden naar een in de verte gelegen
dorpje richtte, welks kerktoren tegen den
horizon zichtbaar was. Hij zou wel graag
hebben meegedaan aan ’t geen er in de
stad geschieddehij meende zelfs dat zijn
goede smaak en de ondervinding in ver
schillende landen opgedaan, van nut had
kunnen zijn, maar er was niemand die
duldde dat hij een hand naar ’t werk uit
stak. Barthel Siemering, zoo heette hij,
was een verschoppeling. Hjj had het ongeluk
gehad een slechten vader te hebben, die
een woest leven leidde en de schrik was der
geheele stad en omgevingnadat deze
reeds meermalen voor allerlei misdrijven
en baldadigheden was bestraft, was hij zoo
diep gevallen, dat hij op zekeren nacht in
een bui van dronkenschap en drift zjjn
vrouw dood sloeg en zijn leven op het
schavot moest laten. De kleine Berthel,
het eenig zoontje, toen tien jaar oud. werd
in het armenhuis opgenomen, maar, had
hjj het bjj zjjn ouders thuis treurig gehad,
hier zou hij nog moeilijker dagen beleven.
Met een rjjk verstand en een fijn gevoel
begaafd, werd hij door elk als zoon van
een moordenaar veracht en gescholden en
in plaats van iets te mogen leeren, zooals
hij zoo graag had gewild, werd hij tot
allerlei bezigheden gebruikt, die niemand
anders wilde doen. Toen was bij, het stond
hem nog voor den geest of ’t gisteren was
gebeurd, toen was hij gevlucht, ver, ver
weg. Waar was hij niet al geweest, te
Genève, te Parijs zelfs, en veel zeer veel
had hy beleefd.
Door zjjn ijver en begaafdheid had hij
zich weten op te werken van bediende in
een klein handelszaakje, tot schrijver en
boekhouder op groote kantoren, tot secre
taris van voorname personen, maar eindelijk
had het heimwee, dat hem reeds jaren aan
zjjn hart had geknaagd, hem er toe ge
dreven alles vaarwel te zeggen en naar
zjjn vaderstad terug te keeren. Daar zou
hij met zijn bekwaamheden zeker wel een
betrekking kunnen krijgen en daar zou
den burgemeester duidelijk,
Siemering zich had willen opofferen,
1,1 1 wier vader hij
Vol was het den volgenden dag op het
marktplein, waar in het midden van ruwe
planken een schavot Was opgericht vlak
voor de pui van ’t stadhuis. Van alle zijden
stroomden de menschen toe, om van het
schouwspel getuige te zijn.
Juist om twaalf uur werd de deur der
onder het stadhuis gelegen gevangenis ge
opend en Siemering onder dof gemompel
der menigte naar het schavot geleid.
Op hetzelfde oogenhlik ging ook de deur
open, die op de pui uitkwam en trad de
hertog naar buiten, die met ernstigen blik
zag, hoe de ongelukkige majesteitsschenner
de trap beklom naar het plat, waar de
beul de snede van zijn bijl bezag. Adem-
looze stilte.
Opeens werd in een der naburige huizen
een dakvenstertje geopend, een kreet klonk
en een dakpan, even langs den helm des
hertogs strjjkend, viel naar beneden.
En op hetzelfde oogenblik drong een
boer door de menigte en riep den hertog
toe: „Die daar is onschuldig, want toen
het gebeurde was hjj een uur hier vandaan
bij mjj in huis/’
Geen bewoner van Deutlingeu was het
thans nog een raadsel, wie de schuldige
was „gekke Griet“ had zich op den hertog
willen wreken. En nog dienzelfden dag
werd het
waarom f"
om Lisbeth, zjjn dochter,
wilde redden.
Het stadje Deutlingen is verdwenen,
maar de kroniek der veste is bewaard ge
bleven en zjj verhaalt hoe de burgers aan
Siemering als bljjk van dankbaarheid een
groote soms geld schonken, hoe de raad
der stad hem tot secretaris benoemde en
de burgemeester hem gelukkig maakte, door
hem Lisbeth als vrouw te geven. Dat was
het loon voor zijn offervaardigen moed.
haars vaders bevrijding en de droefheid
over den wreeden dood van hem, dien zjj
toch meer genegen was, dan zy vroeger
zelf had gedacht.
En toen haar vader thuiskwam en by
alle blydschap nog een trek van droefheid
bespeurde op haar gelaat, wist hy, waar
de oorzaak was te zoeken en vroeg, of nu
niet duidelijk bleek, wat hij altijd had ge
zegd, dat de appel niet ver van den stam
viel, dat de jonge Siemering nog eens den
zelfden weg zou betreden, die zyn vader
was gegaan.
hij haar kunnen zién, wier beeld in al die
jaren niet uit zjjn geheugen was gewischt,
de dochter van den burgemeester, Lisbeth.
Zoo was hy vol blijde droomen en
nieuwsgierig, of men hem nog zou kennen,
als een kundig man de stad weer binnen
getreden, die hjj als verschoppeling acht
jaar te voren had verlaten. Maar hoe was
hij ontgoocheldde eerste wien hij ver
klaarde, wie hjj was, keerde hem den rug
toe, en geen dag daarna werd hij op de
straten door de jongens nageroepen als één
wiens vader op het schavot was ter dood
gebracht en die zelf in het armenhuis had
gezeten. En toen hjj zich bij den burge
meester had vervoegd, om zijn voorspraak
te verkrijgen voor een betrekking als
secretaris of schrijver, had deze hem zyn
ondankbaarheid verweten jegens de stad,
die hem zoo „goed* had behandeld en aan
wier „opvoeding* hjj zich had onttrokken.
Alleen Lisbeth had, toen hij wegging,
hem even vriendelijk aangezien, maar wat
baatte dat, nu geen huis voor hem werd
geopend, geen brood voor hem te verdienen
viel, en hij alleen aan den kost kon komen,
door op boerenbruiloften en dorpsfeesten
in den omtrek als muzikant op te treden.
Zoo ging Barthel Siemering de stadspoort
uit, met zjjn muziekinstrument onder den
arm, overleggende of hjj niet verstandiger
deed, met maar weer naar Frankrjjk, waar
hij ’t zoo goed had gehad, terug te keeren.
Maar „zjj“ dan?.. Daar kwam zij juist
aan hij groette haar beleefd zij knikte
even, stjjf. Zij zou wel anders willen, maar
er waren menschen op den weg en had
haar vader haar niet verboden, ooit een
blik op den „Fransch-sprekenden landloo-
per“ te slaan Met een traan in de oogen
liep Siemering verder.
Van de muren der stad donderden de
kanonnen en mortieren, de kerkklokken
beierden plechtig en de geheele stad weer
galmde van het hoerageroep der menigte
die langs de straten stond, waar hertog
Ulrich met zjjn gevolg door trok.
De burgemeester had met den raad der
stad den vorst ontvangen en hem de
sleutels aangeboden, waarna hij in een
hooggestemde redevoering gewaagd had
van de hechte trouw der Deutlingers aan
hun wettigen heer.
VVel had de hertog somtijds even ironisch
geglimlacht, maar toch verklaard, dat al
het gebeurde vergeven en vergeten zou
zjjn, een verklaring, die spoedig door de
geheele stad werd verbreid en de feest
vreugde eerst voor goed deed.beginnen.
Op het marktplein hield de stoet op.
Een prachtig tapijt, met rozen bestrooid,
lag over de trappen van het raadhuis naar
de pui, waar een tafel gereed stond met
prachtige kruik en een kostbaren zilveren
beker, tot het aanbieden van den eerewjjn.
Lisbeth, des burgemeesters dochter,
schonk den gloeienden wjjn in en bood
den beker den hertog aan, die hem aannam
aan den mond zette en met één teug leeg
dronk.
Maar nog had hjj hem niet weer aan de
schenkster kunnen
slag werd gehoord vlak voor zijn voeten,
de stukken spatten
bleek, dat een dakpan van uit de hoogte
naar hem geworpen was. Maar van waar,
dat had niemand gezien.
Bleek van toorn stond de hertog daar
en met uitgestoken vinger op den burge
meester wjjzende en de hem omringende
schepenen, riep hjj luidde: „Als morgen
middag de dader niet is gevonden, zult gjj
allen worden onthoofd. Maakt het schavot
klaar.“ Met deze woorden ging hjj naar
binnen.
Als een loodzware last drukte het ge
beurde op alle bewoners der stad; elk
vroeg zich angstig af, of de misdadiger
nog zou worden gevonden, want de ruwe
natuur van den hertog kennende, durfde
niemand op gratie of verzachting hopen.
Nadat zjj zich zoo den geheelen dag in
angst en vrees, zich niet op straat dur
vende wagen, in hun huizen hadden ver
scholen, ging tegen den avond eensklaps
het gerucht door de stad, dat de dader
was gevat’t was niemand anders dan de
verschoppeling, die was gevangen, en hoewel
hjj niets sprak, toch ook niet ontkende, en
dus de schuldige was.
Den hertog werd medegedeeld, hoe de
zaken stondendeze gaf last de terecht-
stelliog den volgenden middag om twaalf
uur te voltrekken, en de gevangen leden
van het stadsbestuur werden m vrjjheid
gesteld. Dat daarover groote vreugde
heerschte, laat zich begrjjpenalleen het
hart van Lisbeth, des burgemeesters dochter mij
werd geslingerd tusschen de vreugde over I H
f
Bolswardsche Courant.
toen de nood aan den man kwam, gingen ze
vluchten.
Jullie kreeg eerst allemaal Engelsche berichten,
en die waren mooi. De dagbladcorrespondenten
daar schijnen een wedstrijd in het liegen uitge
schreven te hebben.
Toen ik in 't begin van December voor het
eerst wat uit Holland hoorde, en de couranten
kreeg, hebben wij ons in het veld kostelijk ver
maakt om de grappige verslagen over de gele
verde gevechten. Later barstte onze woede los
over de lage manier, waarop Chamberlain en
consorten gansch Europa laat voorliegen.
Is het niet hemeltergend, als daar op ons
Roode Kruis geschoten wordt; als daar gewonden
door dronken lanciers worden afgemaakt en
vermoord ook de Jonge en Moora als ze
het Roode Kruis gebruiken, om daar achter te
schuilen of posities in te nemen; als zij kaffers
wapenen, om weerlooze vrouwen aan te vallen;
als zij kaffers aandrijven, om op ons te schieten?
God beware onze regeering er voor, dat ook zij
de bevriende, kaffers te hulp roept.
Duizenden staan gereed, om op liefeerste sein
op de „Rooiers" in te vliegen, ten einde de be-
leedigingen te wreken, welke zij hunne vrouwen
en meisjes hebben aangedaan.
Persoonlijk zei een groot kaffer-kapitein tot mij
„Meester! wat maak die vuile goed hierHuile
neem ons vrouwe weg. Ons wil die goed schiet,
dat huile barst. Maar die grootbaas (Krugerj
wil nie hè nie, dat ons help die land schoon veeg.”
Zie, bovenstaande wreedheden zijn nu in
Europa bekend en waarom geen protest aange-
teekend door de groote mogendheden? Zijn dat
nu de hoog geloofde vruchten van de Vredes
conferentie? Och, geld sturen en ambulances is
prachtig en we zijn er zeer dankbaar voor, doch
waarom aan die „Rooies” de tanden niet liever
eens laten zien? ’t Is schandelijk, zooals Enge
land het hier maakt 1 Maar Gods hand is dan
ook merkbaar tegen hen. Ziehier officieele cijfers
pl. m. 2500 soldaten tot den rang van onder
officier zitten thans te Waterval.
pl. m. 100 hooge oomes zitten te Pretoria.
Hoeveel gevangenen nog in Vrijstaat en Pretoria
zitten, weet ik niet precies.
Hoeveel dooden zij in het geheel hebben,
weet ik niet, doch het komt er op een honderd
niet aan. Cronjé z’n slag bij Magersfontein kostte
hun 2 a 3 duizend dooden, zonder de gewonden,
die van Joubert bij Colenso dito, dito. De laatste
ruim 5 duizend aan dooden en gewonden. Een
ooggetuige vertelde mij, dat ze dood lagen als
sprinkhanen. N u liggen er nog onbegraven en
worden een aas voor de roofvogels. In 'tgeheel
zijn er ruim 30.000 Engelschen buiten gevecht
gesteld, behalve nog de opgeslotenen in Lady
smith, Kimberley en Mafeking.
De slagvelden moeten nu reeds een ontzettend
schouwspel opleveren, daar overal armen, beenen
en hoofden boven den grond komen.
De eenige nederlaag, dien wij geleden hebben,
was bij Elandslaagte. De oorzaak daarvan is wel
bekend, doch schrijf ik u later wel eens. Anders
is alles één en al overwinning, met een totaal
verlies van pl. m. 900 dooden, gewonden en ge
vangenen. Hieronder is het verlies van 57 dooden
en 58 gewonden bij de bestorming van Lady
smith op 6 Januari niet begrepen. De belegerde
plaatsen zijn te nemen, maar het zou honderden
menschenlevens kosten en die prijs is te duur,
daarom geldt de taktiekdwingen door bom
bardement of honger.
Wat zegt ge in dezen oorlog van figuren als
Cronjé, Joubert, de la Rey, Lucas Meijer, Burger,
Botha e. a. Ze zijn kranig, niet waar Als ik
ongetrouwd hier was, had ik me reeds lang
vrijwillig voor het leger aangemeld en willen
toonen, dat er geen karnemelk door mijne aderen
vloeit. Maar nu acht ik mij verplicht te wachten,
tot ik opgeroepen word.
Verleden Zondag kwam het bericht, dat ik
opgecommandeerd was voor Ladysmith. Don
derdag moest ik gaan, maar de commandeerbrief
bleef uit, en zoodoende zit ik nog te Klipdrift,
en houd school. Gaarne had ik aan allen een
portret gestuurd in veldcostuum, maar ik kan
niet afdrukken, omdat het boven zoo geregend
heeft en het water als modder lijkt. Zoodra ik
kan, druk ik af en stuur allen een.
Nieuwjaarwenschen kan ik niet, daarvoor is
hier de tijd niet. Familiebrieven, daarnaar staat
mijn hoofd thans niet, ’t is allemaal oorlog. Mijn
schot is reeds vrij zeker; het paardrijden gaat
nog slecht. Hoofdzakelijk moeten de „paard
ruiters” een gevecht klaar spelen.
Weet ge wel, dat van ons nog geen voetganger
in den slag geweest is. Alleen de paardruiters
hebben alles gewonnen en er zijn wel zes maal
zooveel voetgangers als paardruiters.
En nu schrijf ons maar veel. Blijf ik thuis,
dan komt er geregeld oorlogsnieuws. Weest allen
hartelijk gegroet en gedenkt onzer!
Klipdrift, 15 Jan. 1900.
Ziezoo, ik ben nu met verlof thuis en hoogst
waarschijnlijk open ik Maandag de school weer.
Komt de nood hier niet hooger, dan heb ik mijn
plicht vervuld en mijn vol burgerschap verdiend.
Om een uitvoerig verslag te geven van alles, wat
ik in die drie maanden ondervonden heb, is mij
nu niet mogelijk, later schrijf ik daarover bij
leven en welzij u wel uitvoeriger.
Zoowat drie maanden heb ik patrouilledienst
gedaan, -wat geen aanbevelingswaardig baantje
is. Behalve de nachten, dat ik onder dak was,
had ik altijd alle kleeren aan en sliep in weer
en wind onder den blooten hemel. Van één
nacht iets uitvoerigerWij hadden met tien man
patrouille gereden langs de spoorbaan; ik was
bij die gelegenheid waarnemend veldkornet.
’s Middags om 2 uur hadden wij de zaken „regt”
en moesten 10 uur te paard rijden, om weer aan
de plaats te komen, waar wij gestationeerd waren.
Zoowat half weg moesten wij door eene turf-
vlakte, en daar er zwaar weer dreigde, wilde ik
gaarne de turf door zijn, want zooals ge uit Hol
land weet, als turf nat wordt, is het een moeras
gelijk. We hebben gejaagd, wat we konden,
maar in de turf overviel ons de regen, een echte
hoor! zooals ge in Holland niet kent. Natuurlijk
afzadelen en daar stonden we, alleen ’t regen-
baatje bij ons. Zoo hebben we dien nacht op
den kalen grond geslapen of liever, getracht te
slapen en toen het den volgenden morgen licht
werd, zwommen we letterlijk. Het is een wonder,
dat ik niet ziek geworden ben. Als we in ’t veld
waren, maakten we maar vuur en dan een stuk
vleesch aan een ijzer er in gebraden. En toch
smaakte het lekker.
De Kaffers heb ik goed leeren kennen, daar
ik soms in mijn qualiteit van waarn. veldkornet
onzer patrouille, alle kleine „zaakjes” moest
„regt” maken. Bij al de Kaffer-kapiteins ben ik
in huis geweest, veel heb ik er geleerd, maar
de meeste Kaffers zijn zeer in mijne achting ge
daald, ook al zijn ze Christenen. Mijn dagboek,
dat ik trouw dien tijd heb bijgehouden, schrijf
ik later.
Maar nu eens iets over den oorlog. Ik geloof,
dat jullie daarover veel meer in angst zitten dan
wij hier in Transvaal. Ik kan me dat best be
grijpen, want zulke lafaards als W. zullen wel
niet veel moois vertellen. Ik wou, dat ik die
lui niet kende, want als Hollander schaam ik
“ij over hen,