NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
BMSWAB® EN WONSERA.DEEI,
Tl
No. 34. Verschijnt Donderdagsen Zondags. Negen en dertigste Jaargang. 1900.
p DONDERDAG 26 APRIL.
BINNENLAND.
M
X
X
$xxx Mixte x KiCxxxxxxxxfê
VOOR
Een Amsterdamsche brand.
I
Amsterd. Crt.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
ons/
brabbelt een likkebroer tot den agent. Rai-
raikemans kindere la-late jullie
De rustbewaarder gaat verder, geen notitie
nemend van des dronkenmans taal.
Eindelijk is het water het vuur meester.
Het verbrande gebouw is, ondanks het flink
optreden der brandweer, totaal in asch en
rook verdwenen. Slechts ziet men nog een
dikke rookkolom en nu en dan een vlam
metje uit de puinhoopen opflikkeren. Het
Vechtwater vloeit nu als voetwater door de
straat, Een klein gedeelte der brandweer
gaan ze vroolijk door de Amsterdamsche
straten, gevolgd door nog zooveel anderen,
tot groot vermaak van iedereen.
Een „leve de Amsterdamsche brandweer!”
en ook een „leve de Boere!” wordt nu en
dan gehoord, tot eindelijk het troepje zang-
lustigen al dunner en dunner wordt en ten
laatste ieder zijns weegs gaat.
Gelukkig is bij den vreeselijken brand
geen mensch gekwetst, geen menschenleven
te betreuren
de bekende parodie op het schoone „Trans-
vaalsche Volkslied”, vormen zij een kring
om den „Rooinek”, en maken het hem zoo
moeilijk, dat hij, eenmaal met groote moeite
uit den kring ontkomen, zich spoedig uit
de voeten maakt.
„En nu jongens, nu die kaffer em toch
gesmeerd heeft, nu het lied van de „Boere”,
zegt weer een andere bengel en onder het
zingen van
„Kent gij dat volk vol heldenmoed,
„En toch zoo lang geknecht?
Sneek, 24 April. De Zeilvereeniging
„Sneek” alhier, hield heden avond een al-
gemeene vergadering.
Tot jurylid werd gekozen de heer H.
Hubert en tot bestuurslid de heer G. C.
van Gorkum.
De rekening over ’t vorig jaar, in ont
vangst en uitgaaf f 1413,73®, sloot meteen
batig saldo van f 29,73®.
Op voorstel van den heer W. Hesselink
zal ’t bestuur overwegen om den dag na
den zeilwedstrijd waterspelen te houden,
hoewel ’t vreesde, dat daaraan groote finan-
tiëele bezwaren waren verbonden. Tevens
waren eenige leden er voor, de prjjsuit-
deeling niet meer in de zaal maar direct
na den wedstrijd op de Pol te doen plaats
hebben.
Warns, 23 April. De brug over het groot
scheapvaart-kanaal alhier bljjft voor de
schipperij bij voortduring een steen des aan
stoots. Het aantal grootere en kleinere
ongevallen op te noemen, welke sedert den
aanbouw hebben plaats gehad, zou een onbe
gonnen werk zijn. Bijna dagelijks hebben
in den drukken tjjd (onvermijdelijke) bot
singen en aanvaringen plaats, waardoor ge
regeld oponthoud en meermalen zelfs ernstige
averij ontstaat. Te betreuren is het daarom
dat de onderhandelingen tusschen gemeente
en provinciaal bestuur over afdoende ver
beteringen niet tot het gewenschte resultaat
hebben geleid. Aan de drukke scheepvaart
zou daardoor inderdaad een zeer gewichtige
dienst bewezen zijn.
Joure, 23 April. Door de gemeente
politie werd heden een partij schol,afkom
stig uit Heerenveen, die aan de vischmatkt
bij afslag zou worden verkocht, voor de
consumptie afgekeurd en de vernietiging
daarvan bevolen.
Leeuwarden, 23 April. Door de
Friesche Maatsch. van Landbouw zijn ern
stige pogingen in het werk gesteld om ver
betering aan te brengen in het vervoer van
geslacht vee uit Friesland naar Londen, De
Holl. Spoorweg-Maatsch. zal de veerpont
StavorenEnkhuizen beschikbaar stellen
voor een snel vervoer over den Hoek van
Holland en de firma Muller Co. te Rot
terdam heeft voor eenigen tijd een vertegen
woordiger gezonden, om te Leeuwarden die
zaak met exporteurs nader te bespreken.
Die firma heeft aan den Hoek te beschik
ken over een abattoir, waar het vee voor
weinig kosten kan geslacht worden en te
Londen over een koelkamer, waar het
vleesch zoo noodig kan bewaard worden,
zoodat het bij de groote hitte of te lage
markt niet dadelijk behoeft verkocht te
worden.
Eenige exporteurs hebben zich staande
die vergadering bereid verklaard, met Mei
a.s. de proef te nemen. Er zal echter nog
een geruime tijd moeten verloopen eer die
verzending over den Hoek van Holland
algemeen is, want van de 68 exporteurs
woont slechts één aan het Holl. spoor, de
overigen aan het staatsspoor.
Lemmer, 23 April. Zaterdagmorgen is
alhier telegrafisch bericht ontvangen van
Andijk, dat aldaar dien morgen de eerste
ansjovis was aangevoerd. Onze visschers
zien met verlangen naar de komst van
deze vischjes uit, daar de ansjovis-visschenj
bij een vrij goede vangst meer loonend is
dan de haringvisscherij.
Oudemirdum, 23 April. Het 12 jarig
dochtertje van den landbouwer L.R. alhier
heeft dit voorjaar reeds meer dan 60 stuks
kievitseieren in haar vaders weiland gevon
den. Met het oog op den nog jeugdigen
leeftijd en dan nog wel een meisje, is dit
wel iets ongewoons. Onderscheidene per
sonen in onze gemeente hebben reeds proces
verbaal opgeloopen wegens het eierzoeken
op verboden landerijen.
Riijs, 23 April. Als eene bijzonderheid
kan worden gemeld, dat bij het graven van
leem alhier veel krijt wordt gevonden, vooral
in de diepste lagen. Gedroogd kan men er
zeer goed mee schrijven. Eigenaardig is het,
dat in de gemeente Gaasterland vele ver
schillende grondsoorten worden aangetroffsn.
Om hare geologische gesteldheid is genoemde
gemeente bepaald belangrijk.
Joure, 23 April. Bij de heden in het
Tolhuis alhier gehouden landverhuring wer
den zeer hooge prijzen bedongen, o.a. brach
ten de wei- en hooilanden van het Burgerlijk
armbestuur te Snikzwaag ruim f 500 meer
op dan het vorig seizoen.
Hepk. Adv. BI.
Een gelukkige vondst. Te Wagenborgen
heeft, naar de A. Gr. Crt. meldt, de land
bouwer Jan Vennema op een hoogte buiten
den dijk, welke den Proostmeerpolder om
geeft, bij het dempen van een turfput, 560
munten in den grond gevonden, welke bij
nader onderzoek van zilver bleken te zijn.
Zij lagen in stapels van ongeveer 60 in
getal opgestapeld, doch van een kist of om
kleedsel was niets te bespeuren. Alle waren
met eene dikke roestlaag bedekt. Die, welke
de heer Hof kamp Leopold van de roestlaag
zuiverde, en door hem is opgezonden aan
den heer Feith, archivaris van de provincie
Groningen, vertoonde in goed leesbaar
schrift den naam„Lotharius”.
Een moord. Gistermiddag omstreeks
vjjf uur is te Gorichem een moord gepleegd
op den paardenslager H. E fel broek, in zijn
woning op den Kortendjjk. Ais vermoede
lijke daderes is de vrouw van den verslagene,
met wie bjj in slechte verstandhouding leefde,
door het gerecht van Dordrecht, dat ter
plaatse is gearriveerd, in verhoor genomen.
De vrouw wordt verdacht haar man na een
twist een steek in den rug toegebracht te
hebben, waardoor de long geraakt is. Een
kaasmes, waarmede de gruwelijke daad
vermoedelijk verricht is, is door den com
missaris van politie in beslag genomen.
A. Wat zeg je van den oorlog; jongen,
jongen ik geloof dat Roberts het land krijgt.
B. ’t Is niet te hopen dat je waarheid
spreekt, dan zou het voor de Boeren es
leelijk uitzien.
blijft nog waken bij de ruïne van het ver
brande perceel. De aangrenzende gebouwen
zijn zoo goed als gespaard gebleven.
Maar al is de brand nu gebluscht, toch
blijven de menschen hier en daar nog bij
hoopjes staan praten.
Moeders staan met gekruiste armen over
het akelig onheil te lamenteeren. Dienders
manen de menschen tot doorloopen aan, daar
de brand nu toch is gebluscht. Ginds staat
een troepje jonge mannen om een Zeeuwschen
schipper heen en luisteren aandachtig naar
zijn verhaal over een brand. „Wi’ je wel
geloave”, zegt hij, „dat die brand van van-
daege niks is bie den brand, die ik is gezien
Men goeie menschen, lieve, daer wiere
de menschen boven uut thuus an touwen
naer benee gelaete en toe ze benee waere,
waere ze aolef verschroeid. Voor gen duuzend
gulden zou ik naegedaen wat die brand-
spuutmannen daar deeje. Postrammes, dat
was de piene waerd
„Wat“, zegt een der toehoorders tot het
schippertje, „dacht jai soms, dat de Amster
damsche brandweer dat ook niet zou ge
durfd hebbe
Dat zeg ik nieantwoordt de varensman.
„Onze brandweer is eenig, hoor, schipper,
en as je soms denkt dat
Maar de schipper, niet voor ruzie, slaat
zijn collega voor „er mar eentje te gaan
pakken en dan metéén een puuj je te rooken,
daer gunter over de brugge in de „Blauwe
Druif.”
„How do you do, my dear?” vraagt een
Engelsche matroos aan een dienstmeisje, dat
ook naar den brand is wezen kijken en nu
haar boodschappen eerst gaat doen.
Het lieve kind ontwijkt hem, maar deze
blijft haar steeds aandringen, tot eindelijk
eenige opgeschoten Amsterdamsche jongens
den op ’t oogenblik zoo gehaten Engelsch-
man eventjes waarnemen.
„Seg, leelijke rooinek, wil je wel ereis
d gauw je sm... houwe! Opschepper, gao
naor je vuile land!” schreeuwt één hunner
hem toe. „Alloh, jongens! We sulle die
lamstr... eens een handje gefe. En onder ’t
zingen van
„Kent gij dat volk vol schelmenmoed,
„En zakkenrollerij
Wat loopt het volk in de straten! Wat
een geschreeuw en gejoel in de Damstraat
„Seker weer van die sosijaole met der Rooie
Duivel,” mompelt een oud moedertje en
schudt gedurig met het hoofd. „Ach, gut,
meheir,” zegt ze tot een bijziend kantoor
heertje: „wat hebbe die dienders toch feel
met die minsche te verabbestikke, wat motte
ze toch feel consideraasje gebruike met al
die soort van dingesiesGeloof uwes wel,
meheir, dat in mijn tijd
Het kippig klerkje dringt intusschen naar
de plaats, waar gehelmde mannen de nieuws
gierigen geleidelijk achteruit drijven.
„Wat gebeurrrt hierrr?” vraagt met een
pieperig stemmetje het kantoorklerkje, door
zijn lorgnet naar een kerel met een paars
rood gezicht starend.
„Ruik jai dan niks schroeierigs snauwt
deze hem tegen, en öf het door het barsch
antwoord öf door de stinkende dranklucht
komt, die de man hem tegen blaast het
pennelikkertje gaat opeens achteruit, eene
andere plaats zoekend.
Er is brand in eene hoofdstraat. Een dikke
rook verspreidt zich alom. Eene tweede ver
dieping wordt door woedende vlammen ge
teisterd. Al breeder en breeder vliegt de
vlam tegen de zoldering en weldra staat het
gansche gebouw in brand. De ruiten springen
en verraderlijke slangen vuur kruipen op
tegen de ramen. Vreeselijk schouwspel!
Is er iets vreeselijker, dan een weerlooze
prooi te zijn voor het alverslindend vuur,
te worstelen in een dikken nevel van scherpen
rook, omringd door het gejammer en geween
van zooveel in doodsangst verkeerende be
woners.
Zie, wat trekken die wolken rook zich
samen boven de belendende gebouwen Hoor,
wat een verschrikkelijk gedruisch
„Sijn de minsche er uit?” vraagt een
vrouwtje klagend, en waggelend begeeft ze
zich door de nieuwsgierigen. Maar stil
Hoort ze daar geen forsche mannenstem
„Pak aan dat kindroept een stevige kerel.
„Hier, hier!” en honderden handen ziet men
tegelijk naar het wicht uitsteken, ’t Moedertje
neemt het met bevende handen aan. „Och,
jémenie, wat lief bekkie!” roept ze over
gelukkig uit en legt het arme schaap zacht
jes in haar armen. „Gauw mijn snoesie, mijn
blond koppie, ga maar gauw mit me mee
en wat bin je naaktjes! Druk je maar lek
kertjes tegen me an! Ja, zoo! Toe, lieve
minsche, laat me ereis door, asjeblief,” vraagt
ze met bevende stem en verdwijnt met haar
schat in een kelder, om het bij haar andere
bloedjes in veiligheid te brengen. Goedig
zieltje!
Steeds meer menschen verdringen elkaar
voor de plaats der vreeselijke ramp.
Maar daar dringt zich iemand door de
nieuwsgierigen heen en stormt, ondanks de
woedende vlammen, het gebouw binnen.
„Der mot nog een kind weseEn een
matroos vliegt de trap op. Men ziet slechts
door den rook zijn schim, die al meer en
meer naar voren komt tot bij de half ver
koolde ramen. Hij gaat weer terug, overal
tastend en zoekend, tot eindelijk het ge
schreeuw tot hem doordringt„’t Is er al
uit!” en janmaat, fluks af dalend, buiten
gekomen, uitroept„Nou, ik docht daor even
om zeep te gaonPotverdorie, ’t is daor
waorlijk om te stikke! „Wees maor blai”
roept een lange slungel, „dat jai je aosem
nog hib, seg!”
Van alle kanten komt de brandweer vlie-
gens vlug aanhollen. Een aanhoudend gebel
kondigt de aankomst van den eersten brand-
wagen aan.
Wat staan die mannen daar forsch en
krachtig meewiegend op hun schuddende
kar, wanneer deze zijdelingsche uitwijkingen
maakt. Alles wat beenen heeft, maakt ruimte
voor deze moedige, kranige kerels.
De menigte, die eenige minuten het vreese-
lijk onheil ontsteld heeft aangezien, is nu
bij het naderen der brandweer, gerustgesteld.
Vlug springen de mannen van den wagen,
klimmen de trappen op, rukken de brand
kranen open en schroeven de waterslangen
aaneen. Nu en dan, door wolken van rook
teruggedreven, omgeven door spattende
vonken, die op hunne lederen kleeding worden
uitgedoofd, werkt de Amsterdamsche brand
weer steeds ijverig door. Dapper corps
„Kaik daor is! „Zoujai dat durfe, Hain?”
schreeuwt een straatbengel.
„Ik niet! Dat’s nog al glad! Maor jai ook
nie, Jen!” schreeuwt Hein.
En boven op het dak, omringd door een
dichten rook, staat één der helden en ook
de anderen klauteren rechts en links over
de daken. Ieder slaat de bewegingen dier
kloeke mannen met ingehouden adem gade,
Inmiddels breekt een zee van vuur buiten
het dak. Stukken hout en pannen vallen
met donderend geraas naar beneden. De
helden boven op de daken, zoeken in der
haast eene andere onbenijdenswaardige plaats.
Het huis dreunt en kraakt. De belendende
gebouwen worden van alle kanten met dikke
waterstralen druipnat gehouden ’t bruisende
water woelt zich sissende in ’t vuur en vliegt
in groote witte dampen omhoog. De over
staande huizen worden geblakerd.
Er komen steeds meer brandspuiten op
dagen.
Een agent schreeuwt: „Ruimte, asjeblief
mensche, ik waarschuw jelui’t Is tot je
eigen bestwilen de menigte verspreidt
zich met eigenaardige traagheid naar alle
kanten.
„Zoo, dikkerd!” fluistert een jongeling tot
een knap dienstmeisje, dat gapend van be
langstelling de manoeuvres der brandweer
aanziet, „’t Is hier warmpies, vin-je niet
Ga je van avond
„Nou, seg, moei je met je soort, asjeblief!”
antwoordt de schoone bits. „Ik raak jou toch
niks, wel As je me nou
De aangrenzende gebouwen worden reeds
door het vuur aangetast. De brandweer, als
altijd ijverig en met overleg optredend, werkt
nu met leeuwenmoed. Ouders, kinderen, allen
vluchten of zijn reeds onder dak gebracht.
Losgebrande blokken van het brandende
perceel vallen met een oorverdoovend geraas
naar beneden, de dakgoot hangt dreigend te
schommelen tusschen hemel en aarde en
ploft eindelijk met een dof geluid neer.
De strijd tusschen ’t water en ’t vuur
blijft nog onbeslist.
Maar wie schreeuwt daar zoo van één der
naaste verdiepingen.
Een vrouw met loshangende haren uit het
raam liggend, smeekt om hulp. Haar oude
moeder ligt ziek te bed.
Een brandweerman is spoedig ter plaatse
en draagt het zieke oudje in een minimum
van tijd, goed in een deken gewikkeld, naar
beneden in veiligheid.
„O, jongens, kaik daor is!” en een straat
slijper wijst op een vrouw, die met een poes
op haar arm de trap komt afstijgen. Het
beestje vliegt, wellicht van angst, plotseling
uit haar armen, tot groot vermaak der lieve
straatjeugd, die het diertje tracht te vangen.
„O, men poesie, m’n arm poesie
kermt zij.
Gelukkig ontfermt zich iemand over poes.
Een omstander weet haar te pakken en met
een „blaife jullie der mit je poote af”, tot
de jongens gericht, geeft hij de kat aan de
eigenares terug.
„Ohik dank uwes, meheir, ik dank uwes
duizendmaalvoegt zij den redder van haar
poes toe. „Kom maar mee, men poelie
wouwe die stoute jongens je kwaad doen
Nee, hoor beesie, ga maar gauw mee, dan
krijg je wat melkie van ’t vrouwtje, hoor
poelie!” en ’t moedertje haar poesje aaiende
in haar schoot knoopend, verwijdert zich
spoedig.
„Nou, kaik die is een zwaore kist mee-
sjouwe,” zegt een gespierde kerel, zeker een
smid, tot zjjn kameraad. „As daor geen
moppen in sitte, dan slao je mie hardstikke
dood, Thais zegt hij verder, en beider oogen
blijven op de moppentrommel gericht,
totdat de vluchteling is verdwenen.
Het volk, in t oog der agenten te veel
naar voren gedrongen, wordt langzaam achter
uit gedreven.
„Seg, hooge hoed,” schreeuwt een venter
tot een net uitgedost heertje, je hoeft niet
op m’n likdoorn te trappe, verstao je
„Excuseer! Excuseer!”
Loop naar de bl... met je verexcuseer,
trap op je moers teene, angekleede aop
Waar hei je je ooge voor gekrege?”
„’k Vraag nogmaals excuus!”
’n Mooie grap Ik heb ’m maor te pakke
De dader vindt het maar beter, een beetje
op te schuiven en druipt langzaam af uit ’t
gezicht.
„Der uit! alloh! ga je der uit!” buldert
een agent tot een jongen die in een lantaren
paal is geklommen, om een beter gezicht
op den brand te kunnen hebben.
De jongen laat zich plotseling omlaag
zakken en zich snel uit de voeten makend,
slingert hij den man der orde nog eenige
lieve scheldwoordjes naar het hoofd.
„Jullie hè-hebbe het altaid té-tege
Bolswardsche Courant.
.1
I
ft