NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD BOESWARÖ EN WONSERA.DEEI. De beroemde familie. No. 91. Verschijnt Donderdags en Zondags. Negen en dertigste Jaargang. 1900. ZONDAG 11 NOVEMBER. Afzonderlijke nos. van dit blad zijn verkrijgbaar a 5 cent. VOOR INGEZONDEN. 4 C. STADSNIEUWS. ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Heinrich Messchersmidt en zijne zuster De Zuivelsohool. In ons vorig nummer deelden wij mede, dat bij den Minister van Binnenlandsche Zaken net voornemen bestaat, van de vak school voor zuivelbereiding een Rijksinrich- ting te maken, en die te Leeuwarden te vestigen. Van zeer geachte zijde daartoe in staat gesteld, willen wij heden meer uitvoerig op die zaak terug komen. In het begin dezes jaars zyn bij den Minister ingekomen drie adressen, waarin „Wees daaromtrent niet bezorgd, Marie! Ik zal mijne vrouw wel krjjgen. En als ik gehuwd ben, zal ik er ook voor zorgen dat jij behoorlijk onder dak komt Want het zou jammer wezen wanneer je in een gasthuis terecht zoudt komenje verdient een braven, rechtschapen man. Lach mjj maar niet uit dat ik dit zoo beslist durf zeggenik ben wel een onhandige kerel, maar ik zal toch wel eene vrouw weten te krjjgen. Ik krijg eene... heel zeker... want ik weet den weg." Humoreske van Ludwig von Plotz. jUTijn beste Heinz, de Messerschmidts ALL zjjn een der oudste familiën onzer goede stad. Reeds ten tjjde van Karei den Vijfde waren wij hier gezeten patriciërs. Dit is een feit en een tweede feit is, dat jjj het laatst overgebleven lid van deze be roemde familie bent. Bijgevolg is het je plicht, er eindelijk eens aan te denken, om uit de dochteren des lands je eene huis vrouw te kiezen. Ik vind het heel mooi dat je met je zuster zoo eendrachtig samen woont. Maar aan den anderen kant zeg ik je, Heinz, dat ’t eeuwig jammer zou wezen, als zoo’n beroemde familie uitsterft/ Zoo had de reeds bejaarde dame met de hoogmoedige gelaatsuitdrukking nu reeds voor de derde maal zich uitgelaten tegen den rechtsgeleerde Heinrich Mes- serschmidt, die zich achteloos wiegelde in in een schommelstoel en uit zijn eindeloos lange studentenpyp gryze rookwolken op zond naar de hanglamp, die haar licht over beiden uitstraalde. Tegenover hem, aan den wand, boven de donkere boeken kasten die zijne juridische bibliotheek be vatten, hing eene rij van familieportretten, roodwangige wezens, met smalle wenkbrau wen, witte halskragen en gouden eere- ketenen. „Zie je, Heinz, dat waren allen mannen die hooge maatschappelijke posities be kleedden. Wy zyn van beroemde familie/ De rechtsgeleerde was opgestaan en drukte der bejaarde dame de hand, ’t Is goed, 't is goed, tante Rosalie. Maak mij het hoofd maar niet verder warm. Ik zal wel nadenken over uw voorstel en geloof wel dat ik uw raad zal volgen/ Nadat hij de tante, die het zoo goed meende met de beroemde familie, tot aan de trap had begeleid, liep hjj geruimen tijd in onrustige stemming zijne werkkamer op en neer en dacht nog eens na over alles wat zooeven was besproken. Uit de kamer daarnaast drongen zachte, weeke akkoorden tot hem door. Heinrich opende halverwege de deur, leunde uit het vesnter en luisterde. ’t Was zjjn lievelingslied, een sonate van Beethoven. Toen het laatste akkoord was weggestor ven, trad eene slanke vrouwengestalte in een eenvoudig huisgewaad zijne werkkamer binnen. „Zie zoo, nu is ’t tijd.’t Souper is gereed. Je zult wel honger hebbenkom mee In de eetkamer was de tafel gedekt, zeer smaakvol Niets ontbrak. „Ga zitten, Heinrich, zooals je ziet, zijn de spiegeleieren je lievelingskost niet ver geten. Haltlaat ik eerst Hans even ter ruste leggen/ Zjj was opgestaan en hing een kleedje over de groote vogelkooi die aan het ven ster stond, ,’t Is goed van je, dat je het diertje niet vergeet, Marie," prees Heinrich haar. „Stel je voor dat ik Hans zou vergeten Dokter Klaus, die brave man, heeft hem mij geschonken. Toen zij tegenover elkaar zaten, kwam de rechtsgeleerde voor den dag met wat zjjne gedachten bezig hield. Marie, tante heeft mjj weer eens her innerd aan het sluiten van een huweljik, opdat onze „beroemde" familie niet zou uitsterven/ Ik gevoel mjj anders bij jou zoo geheel op mijn gemak en ik weet zeker dat ik het nergens beter zal krijgen. En toch geloof ik dat zjj gelijk heeft, dat de familie niet mag uitsterven, ’t Zal anders moeielijk genoeg vallen als wjj elkaar moeten verlaten, want wij zjjn zoo met elkaar vertrouwd geworden/ Zjjne zuster klopte hem lachend op zijne gebruinde hand, die zenuwachtig met een mes speelde. „Én mjj zal het misschien nog moeielyker vallen," zeide zjj, „maar ’t is waar, tante heeft gelijkde familie mag niet uitsterven. Een andere vraag echter is: hoe kom je aan eene vrouw? Jonge meisjes ken je niet en als ik je met eene harer kennis wil laten maken, loop je weg alsof er slangen om je heen schuifelden." Heinrich streek nadenkend met de hand over den korten baard, waarin reeds hier en daar een enkel grijs haartje te zien was en glimlachte vergenoegd. Mijnheer de Redacteur Joachim Opmerker zegt in zijn „Praatjes over dit en dat", dat Neef verbaasd stond kijken, toen hjj hem opmerkte, dat de Raad niets te maken had met de aanwijzing der ligplaatsen voor stoombooten en schepen, in vasten dienst varende, terwijl art. 164 der politieverordening aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid geeft de aan wijzing te doen en daarin verandering te brengen, zoodat, als hij B. en W. was ge weest, hij geen anderhalf jaar met de aan vraag van de stoomboot „Feniks" zou heb ben omgetobd. Ik meen dat B. en W. van gelijk gevoelen waren, zooals uit de geschiedenis blijkt. Immers het adres van Maas en van Dijk is van 22 Sept. 1897. De raad stelde het in handen van B. en W. om advies. B. en W. vonden geen reden daarop terug te komen en lieten de zaak zooals ze vroeger gere geld was. Op aandrang van enkele raadsleden echter werd in Dec. 1899 het verzoek in behan deling genomen, daar het aan den raad was ingediend, doch toen gaven B. en W. te kennen, dat zjj tot de overtuiging waren gekomen, dat ten Noorden van de Harlin- gerbrug geen aanlegplaats voor stoombooten moest worden gemaakt, dat de stoomboot „Ifeniks" aanlegplaats had aan de stoom- bootkade, waar overvloedig ruimte is en zoo noodig de kade nog kan worden ver lengd, weshalve B. en W. dan ook bezwaar maakten aan adressanten „een andere lig plaats aan te wijzen", en den raad voor stelden op het adres afwijzend te beschikken. B. en W. werden toen aangevallen en beticht van een groote fout te hebben be gaan door de hoogte van het bolwerk bij de Vischmarkt te laten zitten, waarin enkele leden gaarne verandering wenschten, om een goede aanlegplaats te krjjgen voor schepen en de stoomboot „Feniks". Toen werd, na breedvoerige discussie, het punt uitgesteld en kwam intusschen in een verzoek van enkele ingezetenen, om aanleg plaatsen voor schepen en stoombooten te maken ten Z. en N. der Harlingerbrug toen geraakte de zaak als het ware in een nieuw stadium, daar ze toen niet meer alleen liep over „aanwijzing", maar tevens over het „maken" van aanlegplaatsen en verbe tering of verandering aan ,den bestaanden toestand. B. en W. merkten den raad op, dat zjj inwilliging van het verzoek ondoelmatig achtten en stelden daarom voor, afwijzend op het adres te beschikken, zooals zij 7 Dec. 1899 reeds hadden geadviseerd omtrent het adres van de Directie der stoomboot zelve. Na breedvoerige discussie over dit ver zoek en voorstel werd het punt nog eens aangehouden en weer door den raad terug gebracht bij B. en W. Maar ook deze moeite was vergeefsB. en W. ontraadden bjj vernieuwing het maken van een nieuwe aan’egplaats en verklaarden ten aanzien van het oude adres van de Directie der stoomboot „Feniks" ook niet van zienswijze veranderd te zjjn. Eindelijk gaf de raad by de behandeling der begrooting B. en W. gelijk, nadat nog eens duideiyk was ge maakt, dat de N. en Z. zjjde der Harlin gerbrug niet geschikt werden geacht voor aanlegplaats van de stoomboot en dat voor deze boot als aanlegplaats is aangewezen de Stoombootkade. Hiermede kwam alzoo voor goed een einde aan beide adressen. Joachim Opmerker was blijkbaar niet genoeg op de hoogte. Een kleine rectificatie zal hy my niet euvel duiden. Met achting, zjjn beiden ongehuwd gebleven. Zjj ver heugden zich in hun gezellig aangenaam en huiselijk leven, dat zy voortdurend bleven leiden. De „beroemde" familie met hare vele gouden eereketenen moest er zich evenwel in schikken, dat zy met den jongen rechtsgeleerde moest uitsterven. Fran. Ct. De rechtsgeleerde Heinrich Messcber- schmidt had geweigerd op het huwelijks bureau van Julius Werth zijn naam en adres op te geven. De gedachte, dat de geheele wereld misschien eenmaal zou weten, dat hij „langs dezen meer en meer gebruikelijken weg" eene vrouw had ge zocht, had voor hem iets bijzonder pijnlijks. Hij nam zich voor, dat geen sterveling ooit zou vernemen op welke wyze hy en zijne aanstaande vrouw elkaar hadden leeren kennen. Dus bleef hem niets anders over dan van tijd tot tyd eens in hoogst eigen per soon zich naar het bureau te begeven, om te informeeren of er zich voor den trouw lustigen „rechtsgeleerde op eenigszins ge vorderden leeftijd" ook iemand had aan gemeld. Op zekeren dag komt de heer Julius Werth zijn cliënt mededeelen, dat er werkelijk „iets" voor hem was. Het bureau was een kleine, onaanzien lijke ruimte, allerminst overeenstemmende met de opgeschroefde annonces, die door het „wereldberoemde instituut" in alle groote bladen der residentie, werden ge plaatst. Boven den scnoorsteen hing eene schil derij, Amor voorstellende, met het onder schrift: Deze is de overwinnaar der wereld." Dezelfde teekening kwam voor op de brieven van de firma. Verder hingen aan de muren overal affiches, in hoogdravende bewoordingen het succes verkondigende waarmede de firma „op streng discrete wyze" de zaak behartigde. Jullius Werth, een klein man met eenigs zins afgeleefde trekken en een kalen schedel, wreef zich aanhoudend de handen en deed deze beweging vergezeld gaan van knikken met zyn hoofd. „Mynheer, duid mjj niet ten kwade dat ik u zoo dikwijls moest teleurstellen. De ad vertentien hadden niet veel succes, zoodat wy u slechts een enkele dame kunnen pre- senteeren. ’t Is nu juist den slechtsten tyd. Mjjn bureau mag zich anders verheu gen in een uitstekende remommée, ’t heeft relatiën in alle beschaafde landen der wereld. „Dat interesseert mjj volstrekt niet!" viel Heinrich hem op barsehen toon in de rede„’t eenige wat ik verlang te weten is, of er zich werkeljjk een jonge dame heeft aangemeld, die mjjne vrouw wil worden." „Zeker heeft er zich eene aangemeld. Natuurlijk, natuurlijkEn ik durf zeggen juist een die voor u geschikt is. Zjj past uit muntend voor een man van beschaving als Groot, knap, heeft eenig vermogen, heeft prachtige tanden/ „Goed, goed, bezorg my dan maar eene samenkomst met haar/ Heinrich Messerschmidt gevoelde zich nu juist niet aangenaam te moede in de „zaak" van den heer Julius Werth, maar den „meer en meer gebruikeljjken weg," dien njj nu eenmaal had ingeslagen, wilde hjj tot het einde toe volgen, want het was er thans om te doen eene vrouw te krijgen. Hjj wilde der „beroemde" familie dat offer brengen. Zoo werd dan bepaald, dat de heer Julius Werth eene ontmoeting met de groote, knappe, eenig geld en goede tanden be zittende dame zou voorbereiden. Den volgenden dag reeds ontving Hein rich bericht, dat het rendez-vous dien avond te 9 uur aan de poort der stad zou plaats hebben. Gedurende dien geheelen dag ver keerde hy in eene onrustige stemming. Reeds des ochtends vroep liep hjj naar den friseur en liet zjjn baard zoo geheel naar de nieuwste mode knippen, dat zjjne zuster hem bjjna niet herkende. Ook zyn haar, dat anders altjjd buitengewoon eenvoudig zat, was thans met bijzondere zorg gekapt. Toen hjj zooals gewoonlyk naar de recht bank ging, kleedde hjj zich in galarok in plaats van in zjjn eenvoudig zwart costuum. Ook daar kon hjj zjjne gedachten niet bjj zjjn werk bepalendeze waren voortdurend by rendez-vous. Hjj telde de uren en be treurde het dat zjj zoo langzaam voort kropen. Emdeljjk was het 9 uur geworden^ Hein rich wierp zyn wjjden mantel om de schouders, drukte den slappen hoed op het hoofd en spoedde zich met kloppend hart naar de voor het rendez-vous bestemde plaats, nadat hy eerst onwillekeurig nog eens een weemoedigen blik had geworpen op de omgeving, waarin zjjne zuster altjjd zoo goed voor hem had gezorgd. „Wat doet men al niet ter wille van zyne familie!" mompelde hy met een half- gesmoorden kreet en hij dacht daarbjj aan de portretten der voorvaderen met de smalle wenkbrauwen en de gouden eereketens. Daar sloeg het op de torenklok 9 uur. Heinrich versnelde zjjne schredenhij kon de dame toch onmogelijk laten wachten. Opeens ontmoette hjj zijn collega Meiring, een man die ook in het dagelijks leven zjjn breedsprakigheid nooit verloochende. „Halt, geen stap verder, anders neem ik je gevangen! zeide Meiring. Heinrich stiet de hand, die op zijn schouder werd gelegd, terug. „Laat dien nonsens, ik ben hetzeide hjj njj dig, „Ah, is u het, waarde heer? Kom ga mee naar „De Leeuw", waar wij den ver jaardag van collega Grunow vieren. Ge wilt niet? Ah, dan wandelt ge zeker op de paden der liefde. Ja, ja, mijn waarde, stille waters hebben diepe gronden. Ha, ha, ha Heinrich gaf hem een grof antwoord en snelde verder. Hjj had zich nooit kunnen voorstellen, dat de weg, die leidde tot het verkrijgen van eene levensgezellin, door zooveel hindernissen was versperd. De „be roemde" familie was moreel verplicht, voor hem een gedenkteeken in brons of marmer op te richten, hem, het offerlam, dat alles prijs gaf: zijne zuster, zjjne aangename huiselijke omgeving, zijne rust, zyne vrede. Thans zag hy de stadspoort in de verte opduiken’t was kwart over 9. Hy hoopte dat de arme dame, die al zoo lang had moeten wachten, er nog zou zijn. Daar kwam een troep menschen aan snellen. Een eind voor hen uit liep er een in razende vaart en achter dezen weerklonk het: „houdt den dief!" Dat ontbrak er nog maar aan, hij zou moeten helpen om den dief te vangen, thans, op het beslissende uurOm zijn geweten gerust te stellen, liep hy voor den vorm eenige passen den dief achterna en liet zich toen op den grond vallen, niet zonder zich geducht te bezeeren. Mopperend en hjjgend renden ze ver volgens hem voorby. „Die stommeling had den dief best kunnen tegenhouden riep er een. Misschien staat hjj wel in betrek king tot den dief," meende een ander. „We zullen hem wel krijgen Daarin had Heinrich nu toch bitter weinig zin. Vlug sprong hjj op en snelde als een door de honden vervolgd hert naar de poort. Eindeljjk kwam hjj doornat van zweet op de plaats zjjner bestemming, waar reeds een groote, slanke vrouwengestalte naar zyne komst stond uit te zien. Zij had dus woord gehouden en bovendien nog op hem gewacht. Heinrich was geheel buiten adem. Hjj legde zjjne hand op de hygende borst en liep langzaam op het meisje toe, met wie hjj door bemiddeling van den goedharti- gen Julius Werth in het huwelyk hoopte te worden verbonden. Ge... geachte., mejuffrouw... ik... ik reken my... gelukkig..." By deze woorden nam hy beleefd den hoed af en maakte eene buiging. Toen echter de dame een blik op zyn gelaat had geworpen, stiet zjj een lichten kreet uit. Zjj trad nog een schrede terug eil leunde tegen de poort. Heinrich boog zich voorover en zag het meisje, dat een dichten sluier droeg, scherp aan. „Wie zjjt ge, schoon kind?" De gestalte hoog het hoofd en drukte de handen voor de oogen. „Laten wjj vertrouwen, dat de hemel ons tot elkaar heeft gebracht/ ging Hein rich op dringenden toon voort. „Heb ver trouwen in mjj. Wie zyt ge?" Achter de slanke handen, voor het gelaat der jonge dame klonk een gesmoord geluid. Heinrich kon evenwel niet onderscheiden of het een lach of een snik was. Hjj hield het evenwel voor bet laatste. „Ween niet, kindlief. Ik laat u geheel de vrjje keuze. Alleen wanneer..." Thans voelde hjj een zachte hand op zyn mond en eene welbekende stem klonk aan zjjn oor „Beste jongen, wjj handelden beiden erg dwaas." Marie, gy... Bolswardsche Courant

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1900 | | pagina 1