NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
BOI.SWARÖ EN WONSERA.DEEE
No. 98. Verschijnt Donderdags en Zondags. Negen en dertigste Jaargang. 1900.
DONDERDAG 6 DECEMBER.
Een St. Nicolaasavond.
BINNENLAND.
Nieuwe Abon-
né’s ontvangen
dit Blad gedurende de
maand December gratis.
X
X
5®
I
VOOR
e
H®
haar.
van
INGEZONDEN.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Ct.
II est difficile de contenter
tout ie monde et son père.
La Fontainjb.
het
en bleef op den
Leeuwarden, 4 Dec. In den heden
middag om 4 uur gehouden buitengewone
raadszitting werd door Burg, en Weth.
voorgesteld, President Kruger op den dag
van zijn ontvangst door den Raad van
Amsterdam een telegram van eerbiedige
hulde te zenden namens de stad Leeuwarden.
De heer Jansen meende dat een telegram
niet warm genoeg de sympathie kon uit
drukken en stelde voor dat een deputatie
uit Burg, en Weth. naar Amsterdam zou
worden afgevaardigd, om een adres aan te
bieden en Kruger uit te nbodigen, ook
Leeuwarden te bezoeken.
Na betuiging van instemming door de
heeren Troelstra en Baart de la Faille met
het eerste gedeelte van het voorstel, werd
aldus besloten.
Burg, en W eths zullen dienovereenkomstig
maatregelen nemen. Eene uitnoodiging tot
een bezoek aan Leeuwarden achtte men
bezwaarlijk voor beide partjjen.
Oldeboorn, 3 Dec. Een bijzonderheid
is het zeker dat in dit dorp, op eene be
volking van ongeveer 2(100 inwoners, in de
laatste twee maanden geen enkel kind is
geboren en over de laatste drie maanden
slechts twee sterfgevallen hebben plaats
gehad.
Valom, 3 Dec. Heden morgen zijn door
een paar Dokkummers twee honden op
heeterdaad in hun bloedig slachterswerk
betrapt. Acht arme schapen lagen reeds
zieltogend in het land, toen alarm onder de
boeren geblazen werd en terstond eenalge-
meene klopjacht begon, die gelukkig eindigde
met de gevangenname der roofdieren. Hen
werd geen pardon gelaten, ’t Moeten zwer
velingen zijn, want niemand kon inlichtingen
geven omtrent de eigenaars. Eenige dagen
tevoren waren ook reeds drie woldragers
dan handelden zij toch niet ongewoon, door
redenen te laten gelden, zooals de heer F.
aanneemt, buiten de inschrijving om. Dit
lag zelfs voor de hand, daar zij toch in het
bestek uitdrukkelijk het recht hadden voor
behouden het werk te gunnen aan wien zij
verkozen, zonder opgave van redenen.
Hopen we voor den heer F. dat die redenen
voor hem werkelijk zoo eervol zijn als die
bij opgeeft. Dat het R. K. Par. Armbestuur
echter misdeed door, altijd volgens de ver
onderstelling van den heer F. het geloofs
verschil den doorslag te laten geven, kan
ik niet toestemmen; de heer Feenstra draagt
niet bij aan de kas van het R. K. Armbe
stuur, de De Jong’s wel. Meent de heer
F. in zulk een overweging een geest van
onverdraagzaamheid te ontdekken jegens
andersdenkenden, hoe moet hij zich dan
niet geërgerd hebben over ’t feit, dat sommige
leden van zeker kerkgenootschap er voor
waren een van de Katholieken afkomstige
kerk te laten vervallen en vergaan, uit vrees
dat dezen ze eene mochten koopen. Ik her
inner hieraan niet om een hatelijkheid te
debiteeren, doch alleen om voor overgevoe
ligheid te waarschuwen. „Fiene rommel1*, is
evenmin een Zondagsche benaming als b.v.
„Roomsche Paap.** Toch mag men voor zulke
lieflijkheden niemand verantwoordelijk stel
len dan die er van beticht wordt. En ook
soms dien nog niet 1
Ten slottede heer F. zegt overtuigd te
zijn, dat de aannemers voor deaanbestedings-
som het werk niet kunnen leverenzelf
heeft hy minstens f 500 te laag ingeschreven,
omdat nem verklaard was, dat hij om de
hooge Geestelijke goedkeuring toch geen
kans had. Doet zoo een ernstig inschrij ver
en hadden de aanbesteders geen groot
gelijk met het oog op zulke lage inschrijvin
gen, aan de voorwaaraen streng vast te
houden, en de De Jongs boven Feenstra te
verkiezen
Wat in het stuk van den heer F. verder
geïnsinueerd wordt omtrent gekonkel tus-
schen het R. K. Par. Armbestuur en de
De Jong’s, wordt voor dengeen, die zulks
noodig heeft, voldoende weerlegd door het
feit, dat dezen f 10 hooger, niet f 10 lager
inschreven dan de verongelijkte En
waarom wilden de aanbesteders hem nog,
zonder de hooge Geestelijke goedkeuring
zelfs de helft van het werk opdragen Een
vreemd gekonkel 1 Doch vreemder nog, dat
de heer F. daarop inging. En dan zoo’n
schadelijk karwei!
In de hoop hierover nog nader te worden
ingelicht, ben ik den heer F. dankbaar
voor het licht, dat hy in deze duistere zaak
ontstoken heett.
U, M. de dank ik voor de plaatsruimte,
my verleend.
Bolsward, 4 Dec. 1900.
J. D. VAN DER WERF.
Dat was
het niet deed. Hij stond alweer op den
afgebrokkelden drempel met den rug naar
de trap gekeerd. Zoo dicht bjj en ddn
niet., niet durven Daar werd iets gehoord
als een verbeten zeemansvloek in het
kil -duister. Een voet was op de onderste
van de uitgesleten tredenlangzaam haalde
hjj den andere bij en met de hand aan
het vuil-vette muurtouw strompelde hij
naar boven. Een, twee, drie verdiepingen
hoog.
Op elk portaal hield hij even stil. Zwakke
lichtstralen drongen onder door de slecht
sluitende kamerdeuren.
Op de eerste verdieping was het doodstil,
de verdieping van de gebogen gestalte met
de magere vingers, maar op de tweede
klonken uitgelaten kinderstemmetjes en
een zware boemanstem bij het rammelen
van een ketting.
’t Is vader, ’t is vader, ja ie-is ’t gilde
het uit een half dozijn monden.
Hij klom hooger.
Daarboven op de derde verdieping was
het minder luidruchtig, maar toch ook
niet geheel zonder leven.
Hjj luisterde. Ja, dat waren zij de
vriendinnetjes van zooeven op straat, en
daar tusschen... goede God., ja, dat was
haar stem.
Hij had de deurknop in de hand. Zou
hij het wagen Hoor, zij beknorde een
van de kleinen die griende en dwong om
nog een stukje van het lekkers, dat hij
gegeven had.
Hoe zacht, maar ernstig klonk dat.
Zoo had zjj hem ook toegesproken, als
hij in een driftige bui haar had toege
snauwd of erger nog... Hij liet de kruk
los, het hoofd zonk hem op de borst
Neen, hij had den moed niet.
Het was een oogenblik stil daar binnen
beneden was de pret nog in vollen gang.
Moederklonk een wijs stemmetje. Dat
was Pietie, die naar hem heette. Moessie,
wanneer komt onze vader nou thuis, om
met ons ook zoo pret te maken
En weer vatte de man de halfgebroken
deurknophet oude slot knarstte en hjj
stormde naar binnen.
Moederdat is-ie, van de borstplaat,
riep Pietje gauw, fluisterend, maar meer
kon ze niet uitbrengen, want twee forsche
armen tilden haar van den grond en drukten
haar klein kopje onstuimig aan een breede
zeemansborst, zoodat de kleuter in tranen
uitbarstte en angstig om moeder riep.
En moeder stond daar reeds en schreide
ook, maar met een glimlach op haar hoe
kig gelaat en zij sloeg de armen om zijn
gespierden nek.
Kindje, ’t is je vader, snikte ze, maar
in die snikken jubelde een wereld van
geluk.
Dat was op St. Nicolaasavond.
dat niet eerder te merken.
Hjj stond op den djjk: daar het steegje
en op den hoek de spekslager. Hier woonde
ze dus. Hjj keek naar boven, de ramen van
de eerste en tweede verdieping waren
tameljjk helder verlicht en tegen de ge
vallen gordijnen teekenden zich allerlei
grappige beelden afreuzenhoofden en
dansende schimmen, eene voorovergebogen
gestalte met grillige lange vingers... Maar
die kleine raampjes daar in de hoogte
waren donker. Of neen, toch niet, want
toen hjj nog eens beter keek, zag hjj dooi
de verlepte lapjes neteldoek een flauw
schjjnsel, opkomend van achter uit een
hoek van ’t vertrekje. Onwillekeurig deed
hjj een paar stappen nader. Hij stak zjjn
hoofd in het vochtige portaal. Zou hjj
naar boven loopen 1 Eens even luisteren
of hjj die kinderstemmetjes daar ook hoorde
Hjj behoefde immers niet binnen te gaan.
En als zij het werkeljjk waren, als zjjn
vrouw, zijn kinderen daar woonden?..
Neen, neen, het was maar beter als hjj
Zij doolden samen langs de drukke,
morsige straten, arm in arm de beide
bleekneusjes in hare verkleurde manteltjes.
Dicht tegen elkaar, als één stukje meifsch,
drentelden zij voort langs de heldere ver
lichte winkels, waar alles veel mooier ge
leek dan anders.
Het was St. Nicolaasavond.
Zij doolden samen langs de straat.
Nu en dan hielden zij stil om al het
moois en al het lekkers daar achter de
glazen eens wat naderbjj te kunnen be
kijken. Haar kopjes kwamen juist boven
de hardsteenen borstwering van de win
kelkast, en haar kleine vingertjes dwaalden
begeerig wijzend over de koude spiegelruit,
van het eene plekje naar het andere
nog altijd zagen haar kinderoogjes iets
heerljjkers.
Kijk ’s hoe lekker nee kijk daar is,
Gussie mjjne, wa ’n bostplaat, kjjk, is
Ooonee maar die chocolademan daar
tegen den muur hei heit een heuzig
baarretje...
Een kleine pauze.
Zeg, Keeas je nou kieze mog, wa zou
jij dan ’t liefst hebbe vroeg Pietje, de
kleinste.
Keetje bedacht zich even. Ikke? wel
kjjkPie, die groote daar, die chocolade
Piet wenkte haar om toch binnen te
komen.
Hoe heerljjk rook het hier.
iets heel anders dan voor de glazen
te kjjken. En hoe vriendeljjk
nog
te kijken. En hoe vriendeljjk was die
vreemde manzij konden haar oogen niet
gelooven, toen hij alles kocht wat zij zoo
even nog hadden aangegaapt, als iets waar
van zij wel nooit den smaak zouden beet
krjjgen. Het was net als in het sprookje,
dat de juffrouw op school pas verteld had,
maar toch was alles de heuselijke waar
heid, en toen zij weer op straat stonden,
had Keetje de verlangde „borstplaat11 en
Pietje haar chocolademan en nog heel wat
meer lekkers.
Zoo, is ’t nou goed zoo vroeg de man
met het anker, terwijl hjj uit een van zjjn
onmeteljjk diepe broekzakken tusschen een
verzameling van allerlei muntstukken,
knoopen en touwtjes, een gulden opschar
relde, geef dat an je moeder, dan heit ’t
mensch ook wat. Je hebt er toch een,
hé? ging de man voort.
Pietje, die wel de jongste, maar ook de
minst verlegene was, knikte van ja, zonder
haar oogjes van het geldstuk af te wenden.
Keetje draaide op haar hakken en tuurde
naar den grond.
Zoo, bromde de man en waar woont
moeder
Op de dijk, baas, zei Keetje, die in
middels in ’t besef barer meerderheid den
gulden van Pietje had overgenomen
boven den spekslager op den hoek van ’t
steegje.
’t Is eigenljjk maar een zolderkamertje,
vulde Pietje aan, terwjjl ze een heel wjjs
gezichtje trok, maar ’t is goeiekoop, ’t
Ilpet maar zestien stuivers,
Hm. zoo ja... zei de man, en hjj wilde
nog wel meer zeggen, maar daar kwam
juist een heele troep verkleede jongens
aan, zoodat hij moest uitwijken. De kin
deren stoven ook weg, maar naar ’n anderen
kant en toen... als een pijl uit den boog,
gauw, gauw naar moeder om alles te laten
kjjken en haar te vertellen van den goeden
manen dan dat geld wat zou moe
der daarvoor wel kunnen koopen En voort
huppelden zij. Geen uitstalling, al was
die nog zoo mooi, kon de kinderen meer
houden. Gauw, gauw naar moeder.
Nog lang was hij blijven turen in het
gewoel rondom zich, om te zien of hij de
kleinen misschien kon terugvinden, maar
nergens ontdekte hij ze. Toen was hjj in
gedachten verdiept, voortgeslenterd zonder
zich in het minst te bekreunen om wat
hem omringde.
Wat ’n dooie diendergilde een fabrieks
meid met glimmend geboend gelaat en
gehuld in een roodwollen omslagdoek,
„zoek je wat
Hij keek op. Ja, hjj zocht wat. Hij
sloeg een stillere zijstraat in.
Daar was een tijd geweest, dat hij zijn
eigen kleine stumpertjes zoo verheugd had
gezien. Zjj waren toen wel nog heel klein,
maar hoe konden ze kraaien als vader ze
hoog boven zijn hoofd liet spartelen. Ja,
dat was een heele tijd geleden, wel acht
jaar bijna acht lange jaren. Wat had
hij niet doorleefd sedert dien mistigen,
grauwen Novembermorgen, toen hij als
lichtmatroos met die oude rotte kast het
ruime sop had gekozen.
Toen had hjj zich eerst vrij gevoeld, en
met het wegschemeren van de terugblij
vende kust was de laatste band verbroken,
die daar op het land zjjn wil nog breidelde,
zijn driften nog met zwakke kracht in
toom hield. Vrjj van zijne vrouw en zijne
kinderen... Hjj was heengegaan om haar.
Hjj moest weg, het was hem onmogeljjk
om langer te leven met die vrouw, die
zich altjjd stelde tusschen zijn willen en
doen. En dat verkoos hjj niet, hjj kon
dat niet dulden. Hjj wilde niet geregeerd
worden door eene vrouwZoo dacht hij
toen, en later... toen had hjj wel oogen-
blikken doorleefd, waarin hij schier ge
dwongen werd tot de erkenning, dat die
vrouw werkelijk zijn bestwil bedoelde, dat
zij toch eigenljjk een goede engel was ge
weest. En in het eerst had hij dan dikwijls
iets als schuldbesef en berouw meenen te
gevoelen, en hij had op het punt gestaan
om weer te keeren en te buigen maar
neen, neen, dat zou hij niet kunnen, hij
was driftig en... Dan liet hij zjjn voor
nemen schieten eh eindeljjk dacht hij er
niet meer aan om terug te komen tot vrouw
en kinderen. Hij zorgde immers voor hun
onderhoud, wat hij missen kon zond hij
over dat deed hij trouw. En nu was
hjj dan toch, door welk een samenloop
van omstandigheden, zoo goed als tegen
wil en dank in zijne vaderstad en, wie
weet hoe dicht bij de zijnen.
De zjjnen... Dig, kinderen, die twee
schapen. Hjj gevoelde daarbinnen zoo iets
onzegbaars. Was het mogelijk? Waarom
moest hij juist luisteren naar het gesnap
van de kleuters daar voor dien suikerwin-
kel? Haar bleeke gezichtjes stonden hem
duidelijk voor oogen en hjj ging in ge
dachten weer terug naar dien morgen toen
zijne vrouw met hun oudste op den arm
daar op de kade had gestaan om hem na
te kjjken. Ja, ja, zij waren het... het waren
zjjn eigen, eigen kinderen, zijn bloed.
Stommerik die ik ben 1 bromde hjj, om
Toen ik van de uitbreiding van het R.
K. Liefdegesticht den uitslag der gehouden
aanbesteding las, kwam de gedachte bij mij
op, dat het R. K. Par. Armbestuur zich
tegenover den laagsten inschrijver, F. R.
Feenstra, aan eene onbillijkheid zou hebben
schuldig gemaakt. Ik ben echter van die
gedachte totaal bekeerd door., den heer
F. R. Feenstra zelven. Uit zijn ingezonden
stuk in de Bolswardsche Courant van 29
November jl. heb ik toch zooveel begrepen:
le. dat de borgstelling van den heer
Feenstra niet in orde was;
2e. dat hij volgens verklaring van den
architect (ook een Roomsche?) niet voldaan
had aan de gestelde voorwaarden, vermeld
in de Algemeene Voorschriften, van toe
passing op aanbestedingen van Rijkswerken
3e. dat nog al eens een uitzondering ge
maakt wordt op den regel, om aan den
laagsten inschrijver het werk te gunnen;
4e. dat de heer Feenstra geen ernstig
inschrijver was.
Wat de punten sub 1 en 2 aangaat,
iemand met de wettenkennis van den heer
Feenstra kon weten, dat eene kleine infor
maliteit, het vergeten van een zegeltje b.v.
soms al voldoende kon zijn om het ge
schrevene ongeldig te maken. En zouden
de andere inschrijvers het R. K. Par. Arm
bestuur niet van achteruitzetting en par
tijdigheid hebben beschuldigd, wanneer het
den heer F. had toegelaten, ofschoon diens
inschrijving niet aan de gestelde voor waar
den voldeed?
Doch gesteld dat de aanbesteders neg
aarzelden te beslissen, wiens inschrijving
het meest in aanmerking diende te komen* dood in het land gevonden. H.epk.Ad.lH.i
borstplaat met dat suikerspul d’r op.
Ikke die andere, die heelemaal
suiker.
Of dat hart.
Of die letters.
Of die popjes.
Of
En as ik jullie dat nou eens gaf, klonk
het naast de kleinen zóó hard dat zij eerst
schuchter nog wat meer tegen elkander
aandrongen. Maar toen de man, die haar
zoo deed schrikken, zijne vraag herhaalde
was de vrees spoedig overwonnen, en ver
legen giebelend zagen ze elkaar eens aan.
Hij scheen wel een zeemanbruin ver
brand, groot en flink, met een duffelsche
jekker aan, een wit zijden das om den
bals geslagen en een pet met koperen
knoopjes om de rosblonde, van vet glim
mende haren.
Ga maar mee, zei de man, en meteen
stak hjj een ruwe, blauwgeankerde hand
toe aan de kleine Piet, die slechts schoor
voetend volgde. Keetje, die ouder en daarom
misschien meer achterdochtig was,
haar zusje in den steek
drempel staan.
(i
Bolswardsche Courant.
T
P3
Bgniniqr