Verschijnt Donderdags en Zondags. Veertigste Jaargang. 1901.
No. 58.
NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARD EN WONSERAOEEL
ZONDAG 21 JULI.
Ra
II-
VOOR
giet een stroom van liefde
vertelt hjj het haar alles is weg...
i
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Ct.
■jjK
O God, als ze weer denkt, aan de vol
gende dagen, hoe de sluier stuksgewijze van
haar afgodsbeeld viel, hoe dat beeld be
zoedeld was en ook met hare tranen niet
rein is te wasschen 1 Dit weefsel van leugen
en bedrog, dit karakter van een oplichter,
voortgekomen uit luiheid en genotzucht.
Maar ze bleef aan zjjne zijde, want ze was
zijne vrouw. Zie begon te werken, onop.
de zaak, waarvan hij de verant-
J reis
geweest, (in een slaapwaggon eerste klasse,
denkt ze), men heeft hem een korten tijd
uitstel verleend, maar wat helpt dat, hjj
heeft niets meer.
Toch wel, jubelt ze, mijn spaarpot.
Neen, zegt hij zacht, die...is... al weg!
CÊene eenvoudige kamer. Enkele meu-
lE») beien daarin herinneren aan vroegere
„betere dagen* thans zjjn ze verkleurd,
beschadigd en niet weer hersteld. Bjj het
venster zit eene bleeke vrouw en schildert
op waaiers bloemen, vogels kleine
kunstwerken. In een hoek spelen twee
knapen van zeven en vier jaar.
Honger, mamaroept de kleine.
Wacht tot ik klaar ben, zegt de moeder.
Honger! roept hij luider, dringender.
Hinder mama niet, zegt de oudste,
als ze niet werken kan, hebben w(j niets
te eten, dat weet ik wel al
De bleeke moeder glimlacht.
Johannes heeft gelijk.
Maar de kleine dikwangige houdt niet op
en zuchtend staat de moeder op om brood
te snijden.
Er is niets op, zegt de kleine, Fritsje
wil er wat op hebben.
Er is vandaag niets, antwoordt de
moeder streng, wees nu stil.
Kleine pauze.
Zeg, mama, vroeger was het toch
mooier, zegt Johannes toen papa nog vaak
kwam, nam hij ons altijd mee naar den
banketbakker.
Banketbakker, riep Frits.
En nog veel vroeger, gaat Johannes
voort, toen woonde hij toch bjj ons, niet
waar, moeder?
Wat kun jij toch alles onthouden
Waarom is hjj eigenlijk weg De
andere jongens op school hebben allen
hunnen papa thuis.
Omdat hij eene heel groote reis doet,
mijn jongen, ik heb het je reeds zoo vaak
gezegd.
Maar eenmaal moet hij toch terug
komen.
Wie weet...
De oogen van Johannes vullen zich met
tranen.
Zeker, mama, eenmaal moet hjj toch
terugkomen, ik houd zooveel van hem. Hjj
kon alles zoo flink, veel beter dan u... bij
het wasschen.. en bij het aankleeden...
komt hjj ook stellig terug, mama?
Ja, ja, dat zal wel.
Wanneer dan?
Ik weet het nog niet.
Hjj moet mij weer optillen en Fritsje
ook, beiden tegelijkhjj is immers zoo
sterk, en dan weer tot den zolder ja, papa
is groot! Weet u nog, hoe hij u eenmaal
opgetild heeft? Van de sofa nam hjj uop.
U schreeuwde heel hard en toen heb ik
zoo gelachen, omdat u zoo bang waart.
Maar papa heeft u niet laten vallen en
toen hebt u ook gelachen en hem een kus
gegeven. Wat was dat grappigMama’s
kussen toch anders alleen hare kinderen...
Babbel niet zooveel; ben je met je
schoolwerk klaar?
Ja., en papa..
Lees toch nog een beetje.
Dadelijk dan... papa...
Hier heb je ook eene boterham.
Dat laat Johannes zich geen tweemaal
zeggenhij bijt er gretig in en zwijgt
eindelijk.
De beide knapen eten en de vrouw gaat
weer aan het werk. Maar het wil niet recht
vlotten ja, als de gedachten er niet
warenMaar ze komen, zonder dat ze het
wil, met kracht, onophoudelijk en zeslaan
de anders zoo vlijtige hand met lamheid.
Ze ziet zich weer aan Rudolf’s zijde in
haar huis. De liefde heeft het gebouwd.
Deze groote aristocratisch uitziende man
heeft haar lief, haar, de kleine, nietige,
teedere, haar met het volle hart, dat zich
nog niet door allerlei vluchtige minnarijen
verdeeld heeft en dat ze nu als een onver
deeld geheel aan haren man schenkt. Ze
weet welk succes hjj hjj de vrouwen heeft,
ze ziet de bewonderende blikken, die hem
volgen, ook thans nóg, als ze naast hem
loopt en ze is trotsch op hem, trotsch dat
hij juist haar heeft gekozen. Was het om
haar geld? O neen, anderen bezitten veel
meer, dus zij is het, hare persoon geheel
alleen. Van hare bekwaamheid in het schil
deren heeft hjj nauwelijks iets geweten,
ook niet, dat ze als practisch meisje deze
bekwaamheid productief heeft weten te
maken en een spaarpot heeft gemaakt voor...
slechte dagen zullen er nooit komen, maar
voor het komende geslacht, dat zal het
zeker kunnen gebruiken o, ze is zoo prac
tisch eh degelijk. Bijna schaamt ze zich,
als ze het hem vertelt, maar hij is volstrekt
niet trotsch en laat haar begaan.
Johannes wordt geboren en verhoogt haar
geluk. Des avonds zit ze urenlang aan zijn
bedje en waakt over het heerlijke wonder
Rudolf bleef altijd zeer laat uit in dq
houdelijk, met inspanning van alle krachten
vóór hem, voor zichzelve en voor het kind.
Vrij zou tij worden van alle schuld en van
alle schulden.
Fritsje werd geboren. Nog maar half
hersteld, zat ze weer aan de werktafel,
want ze heeft geld noodigde ziekte heeft
alles verslonden. Gelukkig heeft ze nog
belangrijke sommen te vorderen van den
kunsthandelaar, wien ze schilderwerk levert.
De man betaalt anders prompt en juist
nu... Rudolf heeft haar altijd weerhouden,
als ze heel bescheiden vragen wil.
Dat begrijp je zoo niet, zegt hij, men
mag een koopman niet zoo dwingen, dat
zou voor zijne zaak gevaarlijk kunnen
worden.
Voor de huur zal er nog juist voldoend
zijn; ze opent hare kleine cassette... ze is
ledigIets vreeselijks vermoedend, snelt ze
naar den kunsthandelaar. Hij geeft hare
kwitanties van de hand van haren man voor
de reeds lang opgevraagde sommen. Slag
op slag. Ze komt op Rudolfs kantoor om
te hooren, dat hij sedert maanden ontslagen
is, omdat hij niets meer uitvoerde, ja, dat
er nieuwe onregelmatigheden ontdekt zijn,
zooals bij de nauwkeurige controle slechts
een geslepen spitsboef kon uitdenken. Dief!
klinkt het haar van alle kanten in de ooren,
dief... en toen... toen is ze van hem gegaan
en heeft het lot van haar en hare kinderen
op eigen schouders genomen. O, die eerste
nacht, toen ze met hare kleinen alleen
onder een ander dak sliep, die eerste nacht
Als ze er aan dacht, hoe het huwelijk haar
het hoogste geluk had geschenen, terwijl
ze nu weer alleen was, geene weduwe,
geen echtgenoot. Nu en dan kwam hjj om
de kinderen te zien en met haar te gaan
wandelen; ze verzet er zich niet tegen,
ze wil de kinderen niet geheel en al aan
den vader onttrekken. Hjj brengt koekjes
mee, maar geen geld. De dagen vliegen
voorbjj, maar niets verandert, Fritsje wordt
ziek en Johannes komt op school, de gel
delijke zorgen worden grooter. Ze smeekt
Rudolf de doktersrekening te betalen en
het schoolgeld voor Johannes, hjj heeft
immers weer eene kleine betrekking
maar nu bljjft hjj weg, zonder verder een
woord van zich te laten hoorenverdwenen
Dat is nu meer dan een jaar geleden. Bjj
de politie heeft men haar gezegd, dat hij
is vertrokken, maar zich in zjjne nieuwe
woonplaats niet heeft aangemeld; dat is
een vagebondenstreek, men kan hem nu
niet gemakkeljjk in handen krjjgen. Ze
denkt aan echtscheiding, doch waar het
geld vandaan te halen! Ze is veroordeeld
tot het Ijjden van een sehjjnleven, tot
verwelken, vegeteeren, werken! Altjjd wer
ken, anders is ze verloren, zjj en hare
kinderen.
En terwjjl al die gedachten zoo door
haar hoofd gaan, beschildert ze de waaiers
met bloemen en amourettes.
Moeder! zegt Frits, in ’t bedje.
De vrouw legt het kleine, blanke
lichaampje in ’t bed en kust het op alle
ledematen; ze giet een stroom van liefde
over het kind uit.
Johannes is met zijne boterham klaar
en begint weer te babbelen.
Als ik een groote meneer ben, mama,
bent u dan al dood?
Ik hoop het niet, mijn jongen.
Dan trouw ik met u, of bent u dan
al te oud
Waarschijnlijk wel!
Ze zucht.
Jammer, hoe oud word ik dan de
volgende maand?
Acht jaar.
Zal papa me dezen keer wat geven?
Vraag niet zooveelga slapen, morgen
moet je weer vroeg naar school.
Johannes is gehoorzaam. Nog een klein
poosje en de beide knaapjes sluimeren.
De vrouw slaat ze gade; dat is haar
rijkdom, maar als zich op een gegeven
oogenblik het bloed huns vaders in hen
doet gelden... o! ze rilt. Dat zou het laatste,
het vreeselijkste zijn! Daartegen moet ze
strijden en daarom moet ze leven.
Er wordt gebeld. Ze neemt de lamp,
gaat de deur openen en doet een stap
achteruit.
Jij... u
Een groote, breedgeschouderde man dringt
snel naar binnen.
U... leeft nog?
Waarom niet, ik schiet me nog lang
niet dood, ik worstel nog altijd.
Waarom u dan te verbergen?
Ik heb genoeg van dat eeuwige gebedel.
Voor... uwe kinderen!
Je hebt genoeg.
Wat wilt u dan toch hier, dit ia
mijne woning.
Houd op met die dwaze romanphrases.
Ik heb het recht om hier binnen te komen,
ik ben je man. Wij zijn niet gescheiden.
Laat mij in de kamer, ik wil de kinderen zien.
Daarvan worden ze niet verzadigd.
Altijd hetzelfde gejammer. Ik kan
niets geven, ik moet voor mij alleen zorgen
en oppassen, dat ik wat heb, wanneer ik
eens buiten betrekking of ziek ben.
Daarvoor heb je hun alles ontnomen,
brave modelechtgenoot!
Spaar je zedelessen, ze helpen niets.
Dat weet ik. Je wordt bij jou leven
welgedaan.
Dat raakt je niet.
Maar waarom kom je dan toch? Zeker
toch niet om mij te zeggen, dat je niets hebt
Er moet hier nog een jas van mij
zijn, een winterjas; ze was niet bij het
goed, dat je toenmaals voor mij hebt inge
pakt, ik kan ze nu gebruiken.
Ik heb er geene.
Kijk den boel maar eens na.
Ik weet zeker, dat ik er geene heb.
Hoe kan ik weten, waar die jas jaren ge
leden gebleven is?
Eene mooie huishouding!
Ga nu!
Ik wil eerst mijne kinderen zien.
Ze slapen, maak ze niet wakker.
Maar zien wil ik ze. Het zijn mijne
kinderen.
Schouderophalend neemt ze de lamp en
gaat hem voor naar de slaapkamer.
Hij zet zijne voeten zachter neer en
volgt haar. Een onderzoekende blik geldt
de omgeving, vervolgens buigt hij zich
over de ledikantjes zijner kinderen.
En de vrouw slaat hem gade. Zijn gelaat
is nog altijd knap. Daar is de fijne lijn van
de wenkbrauwen, waarop ze zoo dikwerf
hare lippen heeft gedrukt.
De man gevoelt haren blik.
Laat mij hier blijven, zegt hij barseh
en ruw, als schaamde hij zich voor eene
zachtere aandoening.
Eene pauze van verscheidene minuten.
In het hart van de vrouw strijden toenei-
ging en afschuw, verstand en gevoel met
elkaar. Weg met u, zachtere gevoelens;
blijf standvastig
Ze richt zich in hare volle lengte op.
Heb je brood voor ons?
Neen... maar jij
’t Is hier bjj mij geen gasthuis!
Vrouw! krijscht hij.
Johannes wordt van ’t geschreeuw wakker,
vliegt overeind en weet niet of hij waakt
of droomt.
Papa, jubelt hij, papa!
Mijn jongen!
Papa, ik heb een versje geleerd,
mama weet er heelemaal niets van, het
staat in mijn leesboek, een versje voor
uwen verjaardag, maar ik zal het dadelijk
opzeggen, anders bent u weer weg.
En terwijl hjj den slaap uit de oogen
wrijft begint hij vlug, zooals de kinderen
dat gewoonlijk doen:
„Gij vader zjjt zoo lief en goed,
Gjj zorgt voor wat ik hebben moet,
Gij geeft mij brood en zooveel meer,
’k Zal u beminnen, o zoo teer.
Wat is er papa, is 't niet mooi? Het
is nog verder:
Gij vader hebt haast nimmer rust,
Gjj werkt den geheelen dag met lust,
Gij werkt en slooft en zwoegt voor my...
Angstig houdt het kind ophet ziet
zijn vader weenen; de groote man staat
daar... gevonnist... door zijn kind.
Gejaagd kust hij den knaap.
Heel mooi, Johannes...ik... ben blij...
word maar braaf... en volg je goede
mama... ik kom misschien... niet... niet
spoedig terug.
Daarop wendde hij zich tot zijn vrouw,
die met moeite haar tranen bedwingt,
deemoedig, verlegen, zonder de oogen op
te slaan.
Heb je werkelijk niet... de jas... ze
is warm, ik zou haar zoo goed kunnen
gebruiken.
Ze schudde alleen maar met het hoofd,
spreken kan ze niet.
Adieu.
Zwaar en sleepend klinken zijne voet
stappen, hij is weg.
Johannes weent in zijn kussens.
Al weer weg, ik heb mijn versje zeker
slecht opgezegd... ik was zoo moe.
De moeder stelt hem gerust, en nu en
dan nog even zacht snikkend valt hij in
slaap.
Stil is 't overal.
De vrouw gaat naar eene kast, opent
die en zonder te zoeken grjjpt ze een
kleedingstuk, dat ze stellig heel goed wist
hangen. Het is eene jas. Ze haalt die er
uit, drukt haar gelaat er in en bedekt zq
met gloeiende kussen.
zaak natuurlijk. Op zekeren dag vertelt
hij haar, dat hij zijne zaak aan kant doet
zjj verbaast zich... waarom?
Er is eene groote rijzing in mjjne arti
kelen, zegt hij, ik kan bij de liquidatie
nog verdienen en dan heeft men mij eene
prachtige betrekking aangebodenmen kent
mijne bekwaamheden, ja, ja, men betwist
mij elkaar, kleintje en dan kust hjj haar
op den mond. Hoe flink is hij toch, hoe
geachtWelk een geluk, hem te bezitten
Eens Rudolf is juist niet aanwezig
presenteert een kantoorlooper haar eenen
wissel ter betaling. Zij heeft van zaken
niet het minste verstand.
Mijn man is niet thuis, zegt ze.
Vanmiddag om twaalf uur is de laatste
termijn, antwoordt de man onverschillig
en gaat heen. Onrustig verwacht ze haren
echtgenoot.
Wat is dat met dien wissel? vraagt
ze na den eersten kus.
Op Rudolf s gelaat teekent zich verbazing.
Van mij zijn geen wissels in omloop,
kleintje, er moet eene vergissing in het
spel zijn. Ik zal dadeljjk onderzoek doen.
’s Avonds komt hjj terug met het vroo-
Ijjkste gezicht van de wereld.
Natuurlijk was het eene vergissing
en nu heb ik maar kaarten voor de Variété’s
meegebracht voor vanavond het is tegen
den schrik, Aennehen.
Een ander geval. Een man met eene
blauwe pet komthet is de deurwaarder
hjj eischt, dat er eene groote som betaald
wordt en anders zal hij binnen enkele dagen
alles in beslag nemen. Vreemd, ze weet
van niets, ze kent ook niet den naam van
den schuldeischer. Als ze Rudolf des mid
dags van den vreemden bezoeker vertelt,
lacht hy luidkeels.
Dat heeft men nu van den naam
Muller in de stad en er is geen eind aan
de verwisselingen.
En nu lacht ze mede, zoo hartelijk, zoo
onbezorgdhoe veilig is ze onder de bescher
ming van dezen man Maar het geval her
haalt zich, eenmaal, tweemaal... Rudolf is
verontwaardigdhet liefst zou hjj verlof
vragen om zijn naam te mogen veranderen,
als het niet de oude, eerlijke naam van
zijn vader was. Men moet het dus zich
maar laten welgevallen en het van den
grappigen kant opnemen. Het beetje erger
nis kan men met eene flesch wijn weg
wegspoelen.
Kom, Aennehen
En het wordt nog een zeer vrooljjke avond.
Rudolf moet plotseling op reishij gaat
met den nachttrein en omdat zijn hoofd
door het vele werken zoo vermoeid is, in
een slaapwaggon eerste klasse. Zjj brengt
hem naar het station en als ze naar huis
gaat, alleen, weent ze als een kind, zoo
bang is ze
Als hij terugkomt, is hij verstrooid en
vergeet haar te kussen, voor den eersten
keer. Zijn lievelingsgerecht smaakt hem
niethij moet dadelijk weer weg, voor
zaken. Des namiddags komt de eigenares
van het huis en vraagt op bescheiden toon
of mevrouw Muller wel weet, dat er in
geen halfjaar huur is betaaldGroote God,
wat staat haar dat alles nog duidelijk voor
den geestZij staart de vrouw aan schul
dig... huur... en op eens valt de blinddoek
haar voor de oogen weg, dien Rudolf er
zoo handig omgeknoopt heeftze stottert
iets van een spaarpot en dat ze niets ge
weten heeft, maar dat des avonds... daar
komt Rudolf. Met een oogopslag heeft hjj
alles begrepen.
U hebt gebabbeld?
Ja, zegt de verhuurster, mjjne hypo
thecaire schuldeischers wachten ook niet
vóór vanavond, meneer Müller, en anders
moet ik mjjn recht op uwe meubels doen
gelden.
Ze zjjn alleen. Hulp zoekend klemt ze
zich aan zjjne borst.
Rudolf, wat is er gebeurd?
En nu vertelt hjj het haar alles is weg...
alles, er ontbreekt zelfs nog geld in de
kas van f1 - 1 1
woording heeft, daarom is hjj op
r.
Bolswardsche Courant.
K
L-x^Sig-