Verschijnt Donderdags en Zondags. Veertigste Jaargang. 1901.
No. 66.
NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARO EN WONSERABEEI.
De dankbare Italiaan.
ZONDAG 18 AUGUSTUS.
BINNENLAND.
X
VOOR
Balk, 15
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Ct.
nachtboot op
lek en met
gebracht.
nDe twee gebroeders", schipper R. Kuipers
van hier, op reis van Lemmer naar Amster
dam. Het schip is onmiddellijk door de
sleeptouw genomen en hier
averij hedenmorgen binnen-
Een automobiel uit Harlingen reed te
Arum twee fietsers uit Franeker aan. Ge
volgen de fietsers te water, de een verwond,
een fiets vernield, de automobiel omver en
zwaar beschadigd, de passagiers onder het
voertuig, sommigen gekwetst, een te water,
’t Was een groot geluk, dat de automobiel
op zij sloeg, en zoo al doortuffende op het
kantje van den wal liggen bleef; ze had
evengoed boven op de drenkelingen te water
kunnen rijden. De eigenaar van de automo
biel heeft alle schade voor zjjne rekening
genomen.
Wolvega, 13 Aug. Bij de heden ge
houden herstemming voor een lid der Tweede
Kamer tusschen de heeren Hugenhoitz en
van der Molen, werden 3629 geldige stemmen
uitgebracht, waarvan 1975 op Hugenhoitz
en 1654 op van der Molen, zoodat eerstge
noemde gekozen is.
’c Was hier heden een ongewone drukte.
Elk der partijen beijverde zich om stemmers
voor haren candidaat ter stembusgang op
te wekken, waarvoor men gebruik maakte
van wagens en wielrijders.
Toen ten slotte bekend werd, dat Hugen
hoitz gekozen was, trokken zijne partijge-
nooten in optocht naar het huis van ds. van
der Vegte, waar de heer H. vertoefde, om
hem een ovatie te brengen. De „Harmonie"
gaf daar eenige nummers ten beste, waarna
men naar het hotel van der Veen trok, ge
volgd door een groote menigte nieuwsgierigen.
Daar sprak de gekozene van het balkon
tot het publiek en verder werd door partij-
genooten op de bovenzaal aldaar de teest-
vreugde tot laat in den avond voortgezet.
Lemmer, 15 Augs. Daar de tram-
haven alhier niet breed genoeg is voor de
trambooten om er in te zwaaien, moeten
deze bij vertrek eerst achteruit stoomen en
dan in de buitenhaven hun zwaai nemen.
Maandagmorgen gaf dit een oponthoud van
15 en Dinsdag van ruim 20 minuten. Da
kapiteins der booten kwamen gisteren echter
op het idés, de booten onmiddellijk na aan
komst of voor het uur van vertrek te
zwaaien, waardoor een belangrijke verbete
ring en bespoediging in de afvaart is ge
komen. Gisteren en hedenmorgen toch waren
de booten binnen de 5 minuten na het tijd
stip van vertrek reeds in zee.
Een 9-jarig jongetje van den visscher
K. Visser aimer, is gisteren middag even
buiten ons dorp bij het baden verdronken.
Alle pogingen om de levensgeesten weer op
te weaken, bleven vruchteloos.
In den afgeloopen nacht is door de
Lemmernaohtboot „Groningen 3“ in de Zui
derzee nabjj Urk aangevaren het tjalkschip
hem naar beneden te slepen, hem daarna
hulpeloos in een stal werpend, waarbij zjjn
instinct hem deed hopen en gelooven, aan
een medemensch een goed werk te hebben
verricht. Ik kon niet begrijpen, hoe de
Italiaan dat heeft uitgehouden, waarom hij
den ruwen waard geen mes in den buik
heeft gestoken, maar in tegendeel nog een
vadem hout voor hem hakte met het ver
wonde, bloedende, gezwollen gezicht om
hem te bedanken. En mijne logica, mijne
.kleine menschelijke gedachtenkring was
zoo ontroerd, dat ik plotseling weer het
zicht van mijn Italiaan voor mij zag, met
wonden bedekt. En ik geloof, dat, als ik
hem toen voor zijne hoofdwonden het rech
ter been had afgezet,hem zes tanden ge
trokken en misschien een nier weg had
genomen, terwijl ik zijn buik opensneed
en weer dichtnaaide hij nog met den
hoed af lachend weg zou zijn gegaan en
gezegd hebben: „Grazie Dottore". Zoo ver
mengden zich in mijne gedachten het ge
hoorde, de ontdekking van Amerika, de
onbeschaafdheid, ruwheid en dankbaarheid
en duizend elkaar verdringende gevoelens
en gewaarwordingen.
Vit de practijk van een dokter.
Eerst toen hij Italiaansch begon te spreken,
bemerkte ik, dat hij een Italiaan was. Overi
gens kon men het hem niet aanzien, want
zijn heele gezicht en hoofd had hij in alle
mogelijke gekleurde lappen en doeken ge
wikkeld, die niet erg helder waren. Slechts
éen oog was er te zien, en dat was heel
klein. Het andere was door doeken bedekt.
Eerst wist ik niet recht, of de man dat
alles voor de koude droeg of dat hij gewond
was.
Het was namelijk in de Beiersehe Alpen,
in eene kleine plaats, en het was winter.
De bergen waren tot aan den voet zóo met
sneeuw bedekt, dat herten en reebokken
in het dal bleven en ik op weg naar een
zieke zelfs gemzen ontmoette.
’t Was bitter koud. Men was bezig een
nieuwe straat over de Alpen aan te leggen.
Een oude steile straat liep er langs, die
voor meer dan vijf eeuwen was aangelegd.
Zij was zoo steil, dat ik haar altijd met
een bergstok besteeg. En langs deze straat
hadden de wagens met goederen al vijf
honderd jaar gereden. Voor fietsers leverde
deze weg ook ontzettende moeilijkheden
op. Nu werd er eene prachtige nieuwe
straat in serpentinevorm aangelegd.
Ach, hoe klein, hoe vreeseljjk klein vond
ik mijzelf dikwijls, wanneer ik langs deze
oude straat ging. In de rots was een steen
aangebracht; daarop stond de naam van
den aanlegger gebeiteld, ik weet niet
meer welk vorst, in trotsehe Latijnsche be
woordingen. Welk een grootsch werk heeft
hij verricht 1 Alles was er ingebeiteld. Als
ik er eens over dacht, dat het reeds ge
schreven was, toen men van Amerika nog
geen flauw besef had, dan voelde ik mij
zoo akelig klein. Wij gebruiken nog dezelfde
straat, denzelfden weg, die voor meer dan
vijf eeuwen werd aangelegd, en zjj, die
toen op dezen zelfden weg liepen, misschien
met dezelfde gedachten, wisten nog niets
van Amerika. Op dezen weg heeft ook
Goethe gewandeld, is hij uit zijn rijtuig
gestapt, toen hij naar Italië reed. En op
dezen weg, misschien op deze plaats, is
Mignon voor hem verschenen, en die ver-
verschijning heeft hij in het beroemde lied
bezongen. In het lied, dat eeuwig blijft,
evenals deze straat in het lied, dat uit
het ruischen van duizendjarige dennen, uit
den geur van overoude kruiden, uit den
adem der eeuwentrotseerende rotsen, welken
hij inzoog, werd geboren.
Maar de fietsen konden niet rijden over
den ouden weg, waarlangs de reiskoetsen
en de handelskaravanen naar Italië reden,
en daarom werd een nieuwe aangelegd, 't
Was een reusachtig bouwwerk, wel tienmaal
zoo lang als de oude straat, zich gemakke
lijk bergop windend. Voor den bouw werden
vele Italianen gebruikt.
Die arme kerelsHoe velen kwamen
niet naar mjj toe gekropen of behandelde
ik in het ziekenhuis, omdat ze bevroren
voeten hadden 1 Niet alleen is het hart
warmer en het hoofd heeter in Italië, ook
de voeten hebben warmte noodig. De Ita-
liaansche grond is heet en deelt den voeten,
die er op loopen, warmte mee, welke zich
door het geheele lichaam verbreidt, door
het bloed naar het hart en de hersenen.
De Beiersehe berggrond is koud en in bet
voorjaar met sneeuw bedekt. Daarop be
vriezen de voeten. Hun hart was reeds lang
dichtgesneeuwd. Alleen als het te hard
stormde en sneeuwde en zjj in de warme
can tine moesten blijven, dan kochten zij
per glaasje warmte, die hunne maag ver
warmde en ook hun bloed en hoofd, en
dan brak het gewoonlijk los, zooals bij hun
thuis de Vesuvius, totdat de een of ander
buiten in de sneeuw lag, er eenvoudig
door de harde Beiersehe vuisten van de
waard uitgegooid. Daar lag hij in de sneeuw
en de Vesuvius was spoedig afgekoeld...
Ik verstond hem natuurlijk niet, behalve
het woord: „Dottore, dottore". Hij sprak
een bijzonder soort van Italiaansch. Ik raapte
al mijn Italiaansche en Latijnsche kennis
bijeen en zoo begrepen wjj elkaar. Als wij
echter Spaansch hadden gesproken, zouden
wij elkaar evengoed hebben begrepen. Want
de Spaansche zieke is even ziek als de
Italiaansche. En de dokter begrijpt een ziek
menseh altijd.
Hjj ontdeed zijn schedel dus van de ver
schillende doeken, kousen en andere zaken
en stond nu voor mij. Dat was trouwens
geen gezicht meer. Een oor hing er bij,
dat lapte ik er weer aan. De bovenlip was
gespleten. Op zijn dik behaard hoofd had
hjj menige kale plek, de neus was groot en
dik opgeloopen, het eene oog geheel door
Hepk. Adv. BI. v. Fr.
Aug. Twee ongelukken van
vrij ernstigen aard vallen uit onze omgeving
te vermelden: Te Rjjs viel een dienstmeisje
uit Bols ward van de wipplank en brak een
been, geneeskundige hulp werd verstrekt door
dr. Tromp alhier. Te Harich reed een fiets
rijder twee vrouwen aan; beiden geraakten
te vallen, een hunner was geruimen tijd be
wusteloos en bleek later aan been en schouder
ernstig gewond; de ander kwam er met
lichter kwetsuren af.
het gezwollen lid bedekt Kortom, wat
uit de doeken te voorschijn kwam, was
geen hoofd meer, maar eene opgezwollen,
misvormde, met bloedkorsten, zand en vuil
overdekte massa, die aan een Italiaan be
hoorde, op wiens lichaam het troonde. Het
hoofd schoonmaken Vruehtelooze moeite
Op het land acht de dokter goede zeep nog
gering. Dat stamt nog alles uit den tijd,
dat Amerika nog niet ontdekt was, eeuwen
geleden. En de armzalige zeep van onzen
tijd zou dat alles afwasschen Vergeefsche
moeiteSchud niet uw hoofd met de teere
blanke, dunne huid, gij, die dagelijks voor
den spiegel staat en ieder stofje wascht
van de huid, welke uwe ouders, die op hun
beurt hetzelfde deden, u hebben gegeven
Op dezen ouden uitgedroogden grond, op
deze uitgeputte akkers teelt geen bacil meer.
De bacillen, die van de menschen houden
en zich in en op hem nestelen, zjjn fijn
proevers zij willen versehen, goeden grond
en zjjn aristocraten. Zij willen het voedsel
niet met hun burgerlijke broederen deelen
die op de mesthoop groeien. Daarom gaan
zjj stil ten gronde.
Nu, ik begreep den armen duivel niet.
Hij mij ook niet. Toch bracht ik hem in
orde, zoo goed het ging. Daarbjj grinnikte
hij vergenoegd voor zich. „Grazie Dottore",
zei hij en ging heen, waarbij alleen nog
zijne neusgaten en een klein stukje mond
om te ademen en te drinken uit het witte
verband te voorschijn kwamen en slechts
een van zijne goedmoedige zwarte oogen
te zien was. Acht dagen daarna kwam hij
dronken bij mjj, heel fideel en bjjna ge
nezen en eenigen tjjd daarna zag men niets
meer van zjjne kwetsuren. Hij was geheel
hersteld.
Dat zou nu alles niet zoo buitengewoon
zjjn en ik behoefde het niet te vertellen,
maar het is toch wel interessant te weten,
hoe de Italiaan zoo toegetakeld kwam.
Op een dag, of liever gezegd ’s nachts,
werd ik over het meer geroepen bjj den
herbergier, die daarboven de cantine hield.
Zjj lag halverwege den berg, waarop de
nieuwe straat werd aangelegd, en de her
bergier moest met het voortschrijdende werk
de cantine met slaapplaats, bier en eten
telkens verplaatsen. Het was ellendig weer.
Het sneeuwde en de storm gierde over het
meer. Een boer roeide mij er over. Nadat
wjj ongeveer een half uur midden op het
meer in de duisternis op en neer hadden
geschommeld, zeide de boer, dat ik hem
moest aangeven, waarheen hjj moest sturen,
want hjj had op dit meer nog nooit gevaren.
Gelukkig zag ik in de verte het licht van
de cantine, waarop ik liet aansturen. Na
een uur ongeveer waren we eraan die
vaart denk ik mjjn leven lang.
Aan den oever stak de man een groote
lantaarn aan en we klommen met behulp
van onze bergstokken door de sneeuw zwij
gend opwaarts. De vrouw van den waard
had mijne hulp noodig. De sneeuw afschud
dend, met ijskoude voeten trad ik in de
cantine. Reeds uit de verte had mjj een
gebrul in de ooren geklonken, lang voor
ik de hut bereikte. Dat warende Italianen,
die sinds twee dagen wegens de sneeuw
niet konden werken en hun loon daar reeds
verdronken, gilden en vochten. Misschien
20 a 30 man. Ik was niet bang voor de
mannen, daar zjj grooten eerbied voor den
dottore koesterden, zelfs in hunne dronken-
schaj3, en hem met respect groetten. Toen
ik binnenkwam, werd het ook plotseling
stil. Een, die nog schreeuwde, kreeg van
zjjn buurman een geduchten stoot in de
ribben, zoodat hjj van den stoel viel. Mjjn
vriend van onlangs was midden onder hen.
Ik ging met den waard naar boven naar
de kamer van zjjn vrouw. Ik moest evenwel,
nog eenigen tjjd wachten, voor dat ik kon
helpen. Ik ging zoolang in een andere kamer.
Het was vreeseljjk koud. De wind huilde
en buiten was het stikdonker. Men hoorde
een geruisch van uit de bossehen tegen het
huis aanrollen vanaf het meer, dat zich
als een trillende muur meer liet gevoelen
dan zien. Beneden weer het doffe gebrom
van de ingesloten Italianen ik dacht aan
de herberg in de Spessart. Afgesloten van
de heele wereld, door regen, sneeuw, bergen,
rotsen, bossehen, het meer en de duisternis,
zat ik hier. Ik had honger en dorst. Bier
was er, zooals overal in het gebergte, maar
dat verwarmt niet. Dan nog brood en kaas.
Geen boter, die wordt verkocht, niet ge
geten. Ik wilde schrijven, lezen geen
krantIk riep den herbergier. Hjj kwam
bjj mjj zitten.
„Die Italianen, dat is me. een zoodje
Als ik niet een paar ijzersterke vuisten
had" daarbjj rekte de blonde, krachtige
man zich uit „en een dog, dan zou ik
de cantine niet willen hebben. Dan hadden
zjj mjj zeker reeds doodgeslagen en mijn
bier uitgedronken". Hjj meende dat het
goede kerels waren als zjj nuchter zijn.
„Dan zjjn ze ook vlijtig, tot hun de neuzen,
voeten of handen bevriezen. En dat gebeurt
licht. Zjj zjjn daaraan niet gewend. Als er
een paar dagen niet gewerkt kan worden,
dan verdrinken ze alles wat ze hebben. En
als ik hun niets geven wil, dan zouden ze
mjjn huis wel in brand willen steken.
Een lastig troepjeEn toch zjjn het
soms wel goede kerels. Dat zal ik u eens
vertellen, dokter. Ik meen den kerel, met
het kapotte gezicht, die driemaal bjj u was".
„Ahja!“
„Ziet u, ik ben voor drie weken den berg
afgegaan. Ik was boven aan den kant van
den berg, ’t Was verschrikkelijk koud. Zoo
koud, dat mjjn voeten en handen heelemaal
stjjf waren. Gelukkig was ik aan den anderen
kant en bljj naar beneden, naar mjjne warme
cantine te kunnen gaan. Het was stikdonker.
De sneeuw lag hoog, ongeveer een halven
meter. Naar beneden was het misschien een
half uur, als men goed met den bergstok
springt. Opeens zie ik op den grond in een
kuil een menseh liggen. Daar ongeveer bjj
den gedenksteen, in de sneeuw. Als ik
beter kijk, is het een van de Italianen. In
de sneeuw zou hjj zeker bevriezen Ik geef
hem een schop. Hij verroert zich niet. Ik
geef hem er nog een, hjj verroert zich nog
niet. Toen heb ik hem met mjjn bergstok
er een op zjjn kop gegeven excuseer
me buiten bjj ons doet men wel eens meer
zoo iets. En dat is het beste".
Ik knikte bevestigend.
„Toen gromde hij wat, schold in het
Italiaansch en draaide zich in de sneeuw
om, op den anderen kant. Nu schudde ik
hem duchtig en hief hem op, maar merkte
nu dat hjj smoordronken was. Ik schreeuwde
hem toe „sta op, oude smeerlap, dronkelap,
je bevriest' Hij grijnslachte en liet zich
weer in de sneeuw vallen... Het was mjj
duidelijk, dat de kerel daar zou bevriezen.
Wat moest ik doen? Naar beneden gaan
kon en wilde hjj niet. Zelf naar beneden
gaan, en een draagbaar halen, dat ging ook
niet. In dien tijd was hij bevroren. Toen
probeerde ik het nog eens, gaf hem een
paar klappen in het gezicht en een paar
schoppen het gaf niets, hjj blèef liggen.
Toen heb ik gedachtnaar beneden moet
de vent, hier boven gaat hjj dood. Toen
heb ik hem opgepakt. Op de schouders
kon ik hem niet nemen, hjj was te zwaar.
Ook niet op den arm. Toen heb ik hem
tusschen zijne beenen genomen, zooals men
een handkar achter zich aantrekt en heb
hem naar beneden getrokken. Op m’n
woord, ik heb hem alleen willen trekken,
maar u kent den weg, dokter, die is zoo
steil en toen drukte zjjn gewicht zoo op
mij, dat ik heb moeten springen en mij
niet kon houden. Zoo ben ik naar beneden
geloopen, de voeten heb ik niet losgelaten
en zoo is de kerel achter mjj aangekomen".
„Ik heb er een beetje op gelet, dat zjjn
hoofd niet op iederen steen sloeg, die uit
de sneeuw stak. Maar zjjn hoofd en armen
zjjn naar rechts en links gevlogen en mjj
heeft de kerel zoo den berg afgejaagd dat
ik geloof, nog nooit zoo gauw naar bene
den te zjjn gekomen. Ik was zeker in 20
minuten beneden met mjjn vrachtje. Ik
was er warm van geworden. De kerel was
zoo dronken, dat ik hem maar in den stal
heb gesmeten, als een bos stroo. In den
warmen stal kon hjj zjjn roes uitslapen.
„Den anderen dag ik heb mj verder
niet om hem bekommerd komt de kerel
opeens naar mjj toe. Ik herkende hem toen
nauwelijks, zoo zag hjj er uit 1 En hjj zegt
niets ik versta hem toch niet en hjj
gaat op mjjn hof en haalt zich hout en
hakt het klein! Wel een vadem hout. Uit
dankbaarheid, dat ik hem naar huis heb
gebracht 1 Ziet u, dokter, hjj is in den grond
toch een goede kerel
Ik moest in de hérberg overnachten.
Eerst in den vroegen morgen kon ik de
zieke vrouw hulp verleenen. Toen ik
daar zoo in de herberg zat, midden in het
gebergte, in sneeuw, storm en koude, terwjjl
daar buiten het meer raasde en de boomen
heen en weer geschud werden, de Italianen
beneden gilden en zongen en men geen
besef had, wanneer Amerika ontdekt was
en of het wel bestond, toen had ik tjjd
mjj aan mjjne gedachten over te geven. De
gedachten over onze moderne preutschheid,
over onze kennis van het volk, het ruwe
bergvolk en bovenal over de menschen. En
ik kwam tot geen slotsom in den keten
mjjner gedachten en vond geene opheldering
over de ruwheid en goedmoedigheid van
den waard. Over de ruwheid, waarmee hij
denltaliaan behandelde, en het instinctmatig
medelijden, waarmee hjj hem voor den
dood behoedde. Over de naiveteit, waarmee
hjj hem aan den dood blootstelde, door
6
Bolswardsche Courant.