NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
0LSWA.R0 EN WONSERAOEEL
De vloek in het huis.
1902.
41ste Jaargang.
No. 40.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
ZONDAG 18 MEI.
I
3
BINNENLAND.
r
Ij
VOOR
e
deze grenzend alkoof.
r
INGEZONDEN.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Ct.
I
en verzeke-
Leeuwarden, 16 Mei. Terwjjl v. d.
W. in de Singeiscraat j.l. Woensdag op de
begrafenis was van zijn zoon, vatten de
kleerea zijner ongeveer 60-jarige vrouw
waarschijnlijk tengevolge van het vuur in
de stoot vlam, met het treurig gevolg,
dat zij, alvorens hulp kon worden geboden,
vreeselijke brandwonden bekwam. Genees
kundige hulp mocht niet meer baten. Na
twee uur lijdens bezweek de ongelukkige,
die bovendien zeer hulpbehoevend was.
14 Mei. Bij herstemming voor een lid
der Prov. Staten is gekozen de heer D. J.
de Jong te Idaard (lib.) met 2625 stemmen.
De heer L. P. Rutiia te Berlikum (anti-rev.)
verkreeg 1729 stemmen.
Gaaste rland, 14 Mei. Het eikschillen
dat aan vele arbeiders hier brood moet ver
schaffen, staat nog geheel stil. Wel hebben
enkelen geprobeerd of het niet ging, doch
de bast zit door het koude en gure weer
nog zoo vast aan het hout, dat er geen be
ginnen aan was. Inmiddels gaat de tijd zijn
gang en daar 14 Juni het hout weg moet
zjjn, is het te vreezen, dat men niet klaar
komt. Een gevolg zal ook zijn, dat de ver
diensten klein bljjven. Te begrjjpen is het
daarom, dat vooral onze arbeiders naar
milder weer uitzien.
Hepk. Nieuwsbl. FrK
antwoordde
Indien dit het eenige onhan-
uw huwelijk was, dan zoudt gij
getroost in het huwelijk kunnen treden.”
Deze laatste woorden had de oude vrouw
op zonderlingen toon uitgesproken, terwijl
een vreemde glimlach over haar gelaat
gleed. De broeder der bruid keek haar
vragend aan.
„Het eenige onaangename?” herhaalde
hij. „Hebt gij iets tegen den boer of mijn
zuster? Zijn u lasterpraatjes te oore ge
komen?”
De huishoudster haalde de schouders op,
„Ik was een jaar hier,” antwoordde zij,
„sinds den dood der eerste vrouw, en men
hoorde zooveel vertellen. Gjj weet, dat de
boer vijf kinderen had, die allen in hun
eerste levensjaren stierven.”
„Ja,” bevestigde Hanna, „ik weet het.
De vrouw is altijd ziek geweest. Ook het
kleine meisje, dat zij Martin heeft nage
laten, is zwak en ziekelijk.”
„En zal sterven, zooals de andere kinde
ren gestorven zijn,” hernam de vrouw. „Dat
is niet, omdat ze ziekelijk waren, maar dat
komt van den vloek, die op dit huis rust.”
„De vloek?” herhaalde de broeder der
bruid, die verbleekte, „wat moet dat be-
teekenen Spreek op
„Welnu, luistert dan,” zei de vrouw.
„Het verwondert mij eigenlijk, dat de boer
het u zelf niet gezegd heeft. Martin is de
tweede zoon zijner ouders, die, naar onze
zeden, niets van de groote erfenis kreeg
dan een paar honderd thalers, die hem de
Qudste broeder moest uitbetalen, zoodra hij
oponthoud te Nfiland. Op ’t levensgevaar
lijk rijden wordt niet gelet, tenminste ik
hoor nooit dat er overtreding wordt gecon
stateerd.
Wat aangaat ’t rijden door de verschil
lende plaatsen, ik meen dat hier in Bols-
ward de conducteur voor de machine moet
loopen, doch hoe wordt daaraan de hand
gehouden?
Of ’t leven van zoo menig spelend kind
daarbij op ’t spel staat, daarop zal minder
worden gelet.
Zeer dikwijls is ’t voorgekomen dat deze
of gene bij een tusschengelegen plaatsje
wenschte uit te stappen, doch tegen zijn
zin mee moest rijden, omdat de conducteur
den machinist ’t sein tot stoppen niet kon
geven.
In de meeste gevallen was hiervan de
oorzaak dat tusschen de locomotief en de
personenwagens, ettelijke goederenwagens
zich bevonden. Natuurlijk is er geene
electrische verbinding tusschen personen
wagens en locomotief, hoewel ik meen dat
de N. T. M. hiertoe verplicht is.
Nu is ’t soms geen groot onheil dat deze
of gene eens iets verder dan hij wenscht,
meerijdt, doch stel u voor dat er door ’t
warmloopen der wagens, twist onder de
passagiers of eenig ander onheil, direct
levensgevaar voor de passagiers bestaat bij
niet tijdig stoppen. En toch de conducteur
kan den machinist niet ’t sein tot stoppen
geven. In dit geval, even als in de beide
vorige door mij genoemde gevallen, is het
publiek volkomen overgeleverd, en noem
ik ’t een groot wonder dat er niet meer
dooden komen.
De dienstregeling is slecht, misère, aller
treurigst, doch daar kan met de winter-
dienstregeling misschien herstelling van
worden verwacht en zijn de nadeelen hier
van slechts financieel, doch wat erger is,
dat is, dat er dagelijks zooveel menschen-
levens worden gewaagd daar, waardoor een
krachtig optreden der autoriteiten deze
bezwaren tot een minimum konden worden
teruggebracht.
Voor zoo ver ik weet, is ook aangegeven
’t gewicht door eene machine te vervoeren
en als ik dan zie dat met zware vrachten
soms 2 a 3 maal moet worden terug ge
reden om met full speed deze of gene brug
op te komen dan geloof ik, dat ook daarin
nogal eenig gevaar voor ’t publiek bestaat.
Hoe de wet ’t toelaat dat, waar op het
spoor 2 mannen op de machine moeten
zfin, ’t bij de N. T. M. slechts met een toe
kan, is voor mij een raadsel, doch zal mis
schien na ’t een of ander ongeluk nog eens
veranderd worden.
Na opsomming van eenige punten ver
wacht ik, dat meerderen tot ’t inzicht zijn
gekomen dat er grootere grief bestaat dan
deze prachtige! kolossaal eenige! dienst
regeling.
Moge mijn schrijven aanleiding geven
tot betere bescherming niet alleen van ’t
reizend publiek, doch van ’t publiek in het
algemeen.
Dank voor de plaatsing:
Hoogachtend,
UEds. dw. Dienaar,
H. C. BANNING.
De rijke boer Martin Reinitz vierde brui
loft en had bijna het geheele dorp uitge-
noodigd. Muzikanten bliezen en fiedelden
en uit de naburige dorpen kwamen tal van
wagens met vrooljjke gasten.
De boer stond in de woonkamer van zijn
huis over een wieg gebogen, waarin een
klein, zwak meisje van ongeveer drie jaar
sluimerde.
„Vandaag zal ik je een moeder geven,
arm ding”, mompelde hij, „die u beter zal
verplegen dan vreemden. Wat lijkt zij op
haar moeder, zooals ze daar ligt!” Hij
zweeg, in den aanblik van het kind en in
de herinnering uit vervlogen tijd verdiept.
Een dienstmeid trad binnen en riep uit
„Maar baas, gij zfit nog in je hemdsmou
wen en de koetsier staat al voor de deur.
De bruid is ook aanstonds klaar en de
gasten laten zich den wijn en de koeken
reeds goed smaken.”
De boer keek op als ontwaakte hfi uit
een droom. „Draag de wieg in uw kamer”,
zei hij tot de meid. „Het zal hier vandaag
te druk voor het arme kind zijn, en de
dokter heelt gezegd, dat het vooral rust
moet hebben.”
De meid wenkte een knecht en beiden
droegen zij het bedje uit het vertrek. Mar
tin Reinitz had intusschen uit de kast zijn
zwarte jas genomen, lie reeds bfi de eerste
bruiloft dienst gedaan bad. Toen hij zich
bad aangekleed, viel hij op een stoel neer,
legde peinzend het hoofd in zijn handen,
zuchtte diep en na eenige oogenblikken
rolde traan op traan over de door de zon
gebruinde en door harden arbeid gerim
pelde wangen
In een vertrek aan de andere zijde van
het huis stond de bruid, een slanke bru
nette van bfi de dertig jaarnaast haar
stond haar broer, een landbouwer, die in
een naburig dorp woonde.
„Indien gij nu eenmaal niet meer bij mfi
wilt blijven, Hanna,” zei hfi schertsend, „dan
hebt gij goed gedaan met Martin te trou
wen. Hij is een brave man en huis en hof
zijn vrij van schuld. Mfi blijft nu niets
meer over dan ook te trouwenwant een
boerderij zonder vrouw gaat op den duur
niet.”
„Goede Otto,” antwoordde de bruid, een
gouden ketting om haar hals bevestigend,
„het is beter dat ik zelf ga, dan dat een
jonge vrouw mij dwingt heen te gaan.”
„Dat zou nooit gebeuren!” riep de
jonge man.
„Dat weet ik beter! Jonggetrouwden
willen en moeten alleen zijn. Niet waar,
vrouw Topper?” wendde zfi zich tot een
oude vrouw, die zich in de kamer bevond.
„Zeker,” antwoordde deze met zware,
diepe stem, „en daarom zal ik ook binnen
acht dagen mijn boeltje pakken en dit
huis verlaten.”
„Ja,” zei Hanna, „ik weet het, en dit is
het eenige, wat mfi bij de heele bruiloft
spijt. Gij zijt een goede, trouwe ziel, en ik
had je graag bij me gehouden
„Stel je gerust, ik vind op het ridder
goed mijn oude plaats weer,” antwoordde
de vrouw,
gename bü
Mijnheer de Redacteur
Als een der onderteekenaars der adver
tentie, waarbij belanghebbenden bij de
Tramdienstregelingenz., werden opgeroepen,
had ik tot mijn spijt zelf geen gelegenheid
de vergadering bij te wonen. Hiervan gaf
ik kennis aan den eerstonderteekenaar dier
advertentie in een nog al breedvoerig schrij
ven, waarbij ik tevens eenige bezwaren tegen
de dienstregeling, vervoer, enz. opgaf, terwijl
ik bovenal hierin deed uitkomen dat boven
de slechte dienstregeling, enz. deze hoofd
grief bij mij gold, de vrijkaarten.
De vrijkaarten die door de N. T. M. zoo
mild, zoo ruim zijn geschonken aan burge
meesters en verdere ambtenaren, waarbij
inbegrepen de politiedienaren, deze vrij
kaarten zijn voor ’t publiek, mijns inziens,
een bron van gevaar.
Gaarne stel ik voorop dat een burge
meester te hoog staat om zich door een
vrijkaart te laten influenceeren, doch moet
hiertevens aan toevoegen dat mijns inziens
een burgemeester geen vrijkaart diende aan
te nemen, al was ’t enkel om den schijn
te vermijden. De werkkring van den bur
gemeester is in de gemeente, en moet hij
om ambtsbezigheden van de tram gebruik
maken, dan is toch zeker gaarne de ge
meente bereid deze kosten te vergoeden.
Althans dat is mijne opinie hierover.
De gevolgen hiervan wensch ik verder
even na te gaan om te doen uitkomen dat
de vrijkaarten bij mij nog grooter bezwaar
opleveren dan enkel een halfjaarlijksche
ellendige dienstregeling.
’t Zoo ruimschoots verstrekken van vrij
kaarten door de N. T. M. zou zeker niet
door de N. T. M. zijn gedaan, indien ’t niet
in ’t belang dier maatschappij werkt.
De ambtenaren, ondergeschikt aan den
burgemeester, zijn bijna allen, ja misschien
allen voorzien van vrijkaarten, voor zoo ver
zij, uit kracht van hun ambt, bij machte
zfin procesverbaal omtrent overtreding op
te maken. Of deze ambtenaren de vrijkaar
ten verkrijgen om redenen in de concessie
voorwaarden aangegeven of om andere rede
nen, ik geloof ’t als een feit te kunnen
aannemen dat de meesten ’t als een gunst
van de N. T. M. beschouwen, en tegenover
een gunst, niet waar? is ’t constateeren
van overtredingen zeer moeilijk, ’t Gevolg
van een en ander is dat de N. T. M. handelt
en wandelt naar eigen goeddunken. De
maximum snelheid voor de N. T. M. is, naar
ik meen 20 kilometer in het uur en de
tram die Dinsdagmorgen 6 Mei te 8 uur 30
minuten van Bolsward naar Sneek moest
vertrekken, doch een half uur te laat ver
trok, reed de 10 kilometer naar Sneek in
die uit een muurkast zijn geld
ringspapieren nam.
„Het kindschreeuwde zij hem toe.
„Dat hebben de meiden toch antwoord
de hjj ontzet.
Zij schudde ontkennend het hoofd. Met
een gil vloog Martin de kamer uit naar
een aan deze grenzend alkoof.
„De vloek! De vloek!" kermde hij. Hfi
sprong over de daar staande bedden naar
een klein venster, dat met de dienstboden
kamer in verbinding stond. Met zfin krach
tige vuist verbrijzelde hfi ruiten en raam
en trachtte door de opening in de dienst
bodenkamer te dringen, waar het kind
schreeuwend in de wieg lag. Maar de groote,
krachtige man kon onmogelfik door de
nauwe opening. Hanna trok hem terug.
Zonder een woord te spreken wrong zfi zich
door het gat, snelde naar de wieg, nam het
kind en reikte het haar man over.
Nauwelijks had Hanna het dieustboden-
vertrek weer verlaten, of met donderend
geraas viel het plafond daarvan in. Het
geheele achterhuis was ingestort en het
steunen en kraken der balken kondigde
hun aan, dat elke seconde aarzelens den
dood ten gevolge kon hebben. Hanna’s
krachten waren uitgeput, zfi viel neer, maar
de sterke armen van haar echtgenoot gre
pen haar en zfin kind en droegen hen uit
het brandende gebouw.
Daar onder den ouden lindeboom, waar
de schaapherders dochter den vloek had
uitgesproken, liet Martin Hanna en het
kind zacht op den grond glfiden.
„Martin," zei Hanna, toen zfi zich her
steld had en het kind in haar armen kuste,
„wees niet toornigLaat branden wat
brandt! Een nieuwe betere tfid begint,
want de vloek is weggenomen. „In dit
huis wordt geen kind meer groot," sprak
die ongelukkige daar. Het huis is niet
meer. Wfi zullen een nieuw huis bouwen
en Gods zegen zal daarin niet ontbreken!"
de boerderij overnam. Nu gebeurde het,
dat de oudste broeder de dochter van een
armen schaapherder liefkreeg. De rfike boer
wilde er niets van weten, de zoon ging
echter zfin eigen gang, verliet het huis,
verhuurde zich als knecht en trouwde met
het meisje. Toen kwam de ellende en
armoede. De rfike boer was en bleef hard
tegen zfin zoon. Toen deze nergens een
dienst meer kon vinden, vertrok hfi naar
den vreemde. Nu was de arme verlatene
alleen met haar kind. Zfi kwam bfi de
boerin hier op den hof en smeekte, opge
nomen te worden. De boerin was een
vrome vrouw en nam de ongelukkige lief
devol op, daar deze toch niets kwaads ge
daan had. Maar de boer joeg haar weg.
Zfi ging, maar smeekte, dat men ten minste
voor haar kind zou zorgdragen. De boerin
beloofde dit en zoo bleef het kind in dit
huis. Plotseling stierf bet kind en de moe
der, razend van smart, verweet haar schoon
moeder openlfik, dat zfi haar kind gedood
had. De oude boer joeg haar vertoornd het
huis uit en toen sprak zfi den vloek uit
over deze woning. Hier buiten onder den
ouden lindeboom moet zfi gestaan hebben
dreigend de vuist opgeheven„Zoowaar
God in den Hemel is, zal in dit huis geen
kind meer groot worden.” Daarop ver
dween zfi en is nooit weergezien.”
„En Martin’s broeder vroeg Otto.
„Ook hfi is nooit teruggekeerd, hfi is
verongelukt.”
Hanna was doodsbleek geworden. Haar
oog rustte angstig op de oude vrouw. Deze
hernam„En wat die ongelukkige moeder
voorspelde, geschiedde. De ouders deden
aan Martin de boerderfi over. Op diens
trouwdag stierf plotseling de vader, de
moeder volgde hem weldra in het graf,
daarna de kinderen en de vrouw, allen zfin
onder de aarde. Hier wordt geen feest ge
vierd zonder ongeluken de zwarte klee-
deren legt men hier het heele jaar niet af.”
De vrouw zweeg en vouwde de handen.
Vroolfik klonken buiten de muziekinstru
menten en schenen de dralenden te roepen.
Binnen in de kamer was het stil geworden.
Hanna bad met gevouwen handen. Daarna
zei ze plotseling tot de oude vrouw: „Zeg
tegen Martin, dat ik klaar ben.”
Otto trad op zfin zuster toe en zei drif
tig „Geef hem den ring terug, ruk den
krans van uw haren, het is een doornen
kroon thans is het nog tfid
„Neen, Otto, ik heb Martin lief. Wat
hem ook moge overkomen, ik zal als zfin
vrouw zfin kruis helpen dragen. Kom, laten
we gaan
Op dit oogenblik verscheen de boer met
ernstig gelaat. Achter hem kwamen de
gasten en weldra trok de stoet naar het
gemeentehuis.
Nauwelfiks was hier de plechtigheid af-
geloopen en verlieten de jonggehuwden het
gebouw, toen men buiten op de straat riep
„Brand! brand!”
De woorden van de oude huishoudster
vielen op dit oogenblik Hanna in„Hier
wordt geen feest gevierd zonder ongeluk
en rouw.”
„Martin,” zei ze ernstig tot haar man,
„ik weet alles van uw broeder van
de dochter van den schaapherder en van
den vloekMartin, het is uw huis, dat
brandt! Laat ons spoed maken!”
Reinitz stond bfi haar woorden in het
eerste oogenblik als door den donder ge
troffen. Daarna drukte hfi innig haar hand
en zfin oogen zeiden: „Ik heb u begrepen.”
Toen verdween hfi. Hanna zag om haar
heen. De schitterende stoet gasten was
uiteengestovenroepend en schreeuwend
liepen de mannen de straat door. Het huis
van haar echtgenoot stond werkelfik in
brand. Machtige rookkolommen stegen
ten hemel.
Hanna drong zich door de mensehen-
menigte, die het brandende huis omringde,
eu riep: „Waar is mfiu man?”
„In huis,” antwoordde de oude vrouw
Topper, „hfi redt zfin jiapieren en geld.
Ach, mfin bedden, mfin mooie bedden
riep zfi daarna jammerend.
„En het kind? Waar is het kind?" riep
Hanna verschrikt.
„Het kind is nog in huis. Maar doe geen
moeite, het reeds lang verbrand, want ach
ter in de kamer der meiden moet het vuur
zfin aangekomen."
„Hier wordt toch geen kind grootriep
een oude vrouw.
Bliksemsnel had Hanna een besluit ge
nomen. Tot ontzetting der menigte snelde
zfi het brandende huis binnen. Links uit
de woonkamer sloegen haar, toen zfi de
deur wilde openen, de vlammen tegen, maar
in het vertrek rechts, waar zfi zich voor
de bruiloft had opgesmukt, woedde de
brand nog niet. Daar vond zfi haar man, 18 minuten, waarin begrepen nog was ’t
Bolswardsche Courant,