FotografisASWARD EN WONSERAÖEEE 1902. Verschijnt Donderdags en Zondags. 41ste Jaargang. No. 55. Stemmeïr - RepareereiJEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD DONDERDAG 10 JULI. ONZE DAPPERSTE VIJANDEN. ^„DLTLAKKEBL.- BIANENLAM). VOOR 3 maanden. gbaar A 5 Ct. INGEZONDEN. civiel gou- G. W. EISMA. twintig en ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Lage, doch vaste prijzen Vertegenwoordiger van 1ste SCHMALZ, ANTOINE HES e.a. Atjeh kan voor ons een kostbare bezit ting worden. Hadden wy 't niet by onze bezittingen gevoegd, dan zou ’t bezit van dit land aan een groote mogendheid als Duitschland schatten waard zyn. Immers is niet alleen ’t land vruchtbaar en vindt men er veel peper, maar de nieuwe voor haven van Kota-Radja ligt zoo prachtig voor den handel op Indië, Australië, China, enz., dat zij een haven van groote betee- kenis kan worden en reeds alleen als kolen station voor b.v. Duitschland, Rusland en Amerika veel waard is. Mijnheer de Redacteur! Volgens bekomen inlichting is A. B. Faber lid van het College Notabelen der Ned. Herv. Gem. alhier, de schrijver van de ingezonden stukken in Westergoo, be treffende de Regeeringsbauk. Het blijkt mij, dat zijn nader schrijven, hoe honend en bitter, hoe sensatieverwek- kend ook opgesteld, ten doel had nog eens aan het publiek te vertellen, dat de door my besproken kwestie omtrent het recht op de bank, voor Kerkvoogden en Notabe len voor 20 jaren al reeds geen kwestie meer was en dat de tegenwoordige functio narissen van hetzelfde oordeel zyn, terwijl ik de zaak verdraaid voorstelde. De heer Faber vraagt tegelijk iets, waarop ik, buiten het Gemeentebestuur om, geen antwoord mag geven. Na de behandeling in den Raad, zal het antwoord op het door hem gecopieerd schrijven van Kerkvoogden en Notabelen officieel bekend worden gemaakt; dan kan ieder een oordeel vellen, wie gelijk heeft. Of de uitdrukking „op ruwe onaan gename wijze gelogen” den heer Faber tot gramschap heeft geleid, of hij „onwaar heid spreken” zachter vloeiend zou hebben gevonden, de beteekenis maakt geen ver schil. Of zijne smaadtaal daardoor gerecht vaardigd werd, laat ik aan de opinie van den lezer over. Ons doel toch zal niet zijn, behoort althans niet te zijn, te schrijven voor krin gen, die op sensatie belust zyn, maar voor ernstige kringen, wie het om het recht te doen is. Lemmer, 7 Juli. De eerste pleiziertocht dit j*ar van wege de Ned. Tramw. Maat- scaappy, in verbinding met de Holiand- Friesiaud-Lyn, die gisteren van hier naar Kampen met de prachtige salonboot „Hee- renveen" heeft plaats gehad, is bizonder gunstig geslaagd. Het weer toch was zeer schoon, de zee byzonder kalm. De boot om streeks 12 uur ’s midnags van hier vertrok ken, kwam, na ruim twee uren te Kampen te heboen vertoefd, hier om 7 uur'sa.onds terug, en daar de tram om 8 uur vertrok, was er voor de reizigers die verder de pro vincie in moesten, nog gelegenheid om een kykje in ons dorp te nemen, wat hier een bizondere levendigheid gat. De ruim 150 passagiers die aan dezen tocht nebben deel genomen, waren één in hun roep over dit heerlyk zeereisje. Velen hunner echter had den gaarne wat muziek aan boord gehoord waarvoor, naar men ons verzekert, de di rectie een volgenden keer zal zorgen. Het plan toch is om Zondag 20 Juli a. s. een pleiziertocht naar Hoorn te houden. Ook een gewoon retourtochtje met de Hol- land-Friesland-Lyn naar Amsterdam is zeer aan te bevelen. Een retour 2e klasse van öneek ot Heerenveen naar Amsterdam kost slechts 12.25. Ook kan men 2e klasse tram en le kajuit boot reizen, wat per enkele reis 50 cts., per retour 7a cts. meer kost. Het personen- zoowel als net goederen vervoer met deze nieuwe lyn neemt nu met den dag toe. Telden we hier kort geleden herhaaldelyk ’n vyftig passagiers, heden waren er ongeveer n 70. Balk, 7 Juli. Gisterenavond kon men op den weg van hier naar Wyckel getuige zyn van een weinig verkwikkelyk schouwspel. Twee woestelingen, men zegt dat ze van Bakhuizen waren, zaten op eeu tilbury en vlogen in vliegenden galop van B. naar W. en terugden geheelen weg onveilig ma kende en onderwyi nun arm schimmeltjeop zoo’n onbarmhartige wys afianselende, dat het schande was. Achluiu, 7 Juli. Dat het trammen op nieuwe raus, wegens krommingen daarin door de warmte, nog al eens met ontsporin gen gepaard gaat, bleek heden Maandag in ons dorp toen eeu der groote wagens gela den met briquetten, uit het spoor geraakte. Een der werklieden tuimelde hals over kop uit een anderen wagefi. Meer dan een uur tyd was er noodig om alles weer in orde te krijgen. Jours, 7 Juli. De gevallen van mazelen nemen hier met den dag toe. De bewaar school, in den regel bevolkt met ongeveer 80 leerlingen, werd heden morgen slechts door een 10-tal kinderen bezocht, waarom in overleg met het Gemeentebestuur, die school voor onbepaalden tyd is gesloten. Tot heden zyn 6 kinderen aan de ziekte bezweken» Hepli, Nüwfisbl, Vk blijkt uit de berichten van verwondingen en zelfs van sneuvelen, zoo van de militairen als van de Atjehers, doch men dwaalt grootelijks, indien men op grond daarvan besluit tot het bestaan van een oorlogs toestand. Vooreerst hebben die gevaarlijke tochten plaats in de uiteinden der onder- hoorigheden, zoodat de eigenlijke bevolking er geheel vreemd aan is en er dikwijls zelfs niets van te hooren krijgt. En ten tweede betreft dit gewapend optreden geen andere dan enkele honderdtallen individuën, die zich niet in een goed geregelden toe stand kunnen voegen en daarom uitwijken en van roof leven. Het zijn menschen, die tengevolge van een langdurigen oorlogs toestand totaal gedemoraliseerd zijn. Hun uitwyken naar de verste onderhoorigheden is voor ’t overige deel des lands juist de beste waarborg van orde. De welvaart neemt dan ook overal zienderoogen toe. Dit laatste en ook bet bestaan van een geluk kige toenadering tusschen Europeanen en de Atjehsche bevolking zijn schitterend gebleken tydens de races te Kota-Radja. Drie dagen achtereen werd er feest gevierd met een geestdrift, die nergens in Indie overtroffen kan worden. Europeanen, Chi- neezen. Arabieren, Klingaleezen en alle mogelijke andere landaarden mengden zich ongedwongen onder de tienduizenden Atjehers, die van heinde en verre gekomen waren, om niet alleen te kijken, maar naar hartelust mee te doen. Wie maar een paard bezat, dat naar zijn meening aan de eischen kon voldoen, had het laten inschrij ven. Verschillende moekins hadden op het voortreffelijk race-terrein hun eigen pan- goengs (groote tenten), waarin de vrouwen en de kinderen op hun gemak alles konden zien, terwijl de mannen hun rijkunst ver toonden tegelijk met officieren en andere toeans (heeren, Europeanen). Geen enkele wanklank werd vernomen, doch wel steeg met den dag de geestdrift. Jammer genoeg, dat aan deze races hetzelfde nadeel ver bonden is als overal elders opgemerkt wordt: Door ’t gebruikelijke wedden, de lotteries, het rouge et noir en dergelijke dingen wordt de toch al zoo licht ontvlambare speel- hartstocht van de inlanders geprikkeld. Daarbij geraken de liberaalsten onder de Atjehers nog bedenkelijk vertrouwd met den inhoud van kelderflesschen, kruiken van Hulstkamp en dergelijk lekkers van ander allooi. Zeer opvoedkundig werken dus zulke volksfeesten niet. Echter moet daarbij al dadelijk opgemerkt worden, dat het hoofdzakelijk de geïmpor teerde inlanders, dus de niet-Atjehers zijn, die voor de Europeesche verleiding be zwijken. De Atjeher blijkt bij volksfeesten over 't algemeen een voorbeeldige soliditeit te bezitten. Hoezeer dan ook de „beschavings-exces- sen* te betreuren zijn en ernstig dienen bestreden te worden, een feit is het, dat de pas afgeloopen driedaagsche volksfeesten te Kota-Radja voldingend bewezen hebben, dat Europeanen en Atjehers elkaar goed verstaan en er geen schijn van slechtge zindheid meer in Groot-Atjeh en ’t meeren- deel der Onderhoorigheden aangetroffen wordt. Schoone dagen zijn ’t dan ook geweest voor generaal Van Heutsz, aan wiens ver standig staatsbeleid, gepaard aan militairen moed, een toestand te danken is, als waar van deze feesten getuigenis afleggen. Op ’t einde van den derden feestdag gaf de generaal dan ook zijne tevredenheid te kennen over de afgeloopen wedrennen. Hij zeide, dat de nog maar kort bestaande ren- vereeniging „Atjeh", die de feesten orga niseerde, steeds op zijn steun kan rekenen, daar het streven dezer vereenigmg ook in politieken zin een gunstigen invloed uit oefent. De talrijke Atjehers, hier samen gestroomd, zoo besloot de generaal, kunnen uit hetgeen zij in deze dagen gezien en genoten hebben, ervaren, dat de „Keum- penie" hier niet alleen is om met de kwaad willigen oorlog te voeren, doch dat zy ook de werken des vredes beoogt te bevorderen. Om strijd roemt men in Engeland de Boeren als de dapperste tegenstanders, die ’t Britsche leger ooit te bevechten had. Dit doet men thans, nu de Boeren den vrede hebben aangenomen. Zoo zouden wij, nu we de Atjeneezen bijna bevredigd hebben, bijna ’t zelfde van deze dappere tegenstanders kunnen getui gen. Onze drukte met Atjeh dagteekent reeds vanaf onze eerste verschijning in Indië. Toen Houtman met z’n vier schepen voor ’t eerst den weg naar Indië zocht, dien de Portugeezen reeds honderd jaren kenden, maar zooveel mogelijk geheim hielden, toen landde deze Nederlandsche pionier in Atjeh en maakte daar reeds kennis met dit vrij heidlievend volk. Sedert vestigde de Oost-Indische Com pagnie hare macht in Indië en stichtte er een machtig rjjk, waarover zij, ,de Com- panie", als souverein regeerde. Doch Atjeh bleef steeds onafhankelijk. In de 19de eeuw breidde ons gezag zich steeds verder over ’t groote eiland Sumatra (13 maal zoo groot als ons land) uit en voor en na moest menig vorst van een onafhankelijk ryk de macht van „de Com- panie" ondervinden. „De Companie“. Wel verdween de O. I. Compagnie met de Republiek der Zeven Nederlanden in 1795, maar in den Indischen volksmond blijft Nederland „de Companie". We mogen eigenlijk zeggen: In de 19e eeuw is Sumatra aan onze bezittingen ge hecht. Want toen de Britten, na den Fran- schen tijd, Oost-Indië weer aan Nederland teruggaven, ’t geen hun thans zeker wel razend zal spijten en wat ze nu wel een dwaasheid zullen noemen toen be hoorde nog slechts een zeer klein deel van Sumatra aan ons. Vele oorlogen, moeilijke expedities, strjjd met een dapperen vjjand, (de Sumatraan en vooral de Atjenees is niet gedwee als de Javaan, maar heeft evenveel gevoel van eigenwaarde als de beste blanke,) strijd met menscheneters, zooals in de Battah-landen, strijd met tot den Islam bekeerden en daardoor fanatieke menschen. Doch langzamerhand kwam bjjna ’t ge- heele groote eiland in ons bezit of erkende onze suzereiniteit. Alleen de noordpunt bleef onafhankelijk. Een tractaat van 1824 met Engeland belette ons, dit land te veroveren. Doch onmid dellijk in 1873, nadat een nieuw verdrag met Engeland gesloten was, waarbij we onze bezittingen aan de kust van Guinea in Afrika, de Goudkust, aan Engeland af stonden en de handen in Sumatra vry kregen, begon de strijd. De eerste expeditie onder generaal Kohier mislukte; de generaal sneuvelde. De tweede onder Van Swieten bracht de zetel van den sultan, Kota Radja, in onze macht, maar gaf ons niet ’t bezit van Atjeh, zelfs niet ’t rustige bezit van een deeltje daarvan. Om nu de verschillende expedities te beschrijven, zelfs maar te noemen, zou ons veel te ver voeren. Laten we als de kloekste aanvoerders de generaals Karei van der Heyden en Pel noemen, die ons het dichtst bj de volkomen beheersching van Atjeh brachten. Laten we alleen zeggen, dat de strjd steeds voortduurde en van onzen kant dwaas gevoerd werd. Wy werkten zonder systeem, probeerden ’t nu eens met streng militair, dan weer met burgerlijk bestuur en kwamen met al die onvastheid geen stap nader tot ons doel. Aardrijkskundige boeken van veel minder jaar geleden noemden Atjeh „de worm, die aan onze welvaart knaagt en die in de eerste tien jaren 30.000 men- schenlevens kostte en een kapitaal, grooter dan voor ’t Panama-kanaal noodig is". Maar lees eens de Max Havelaar van Multatuli, vooral de later bijgevoegde aan- teekeningen en ophelderingen en ge zoudt vol angst en vreeze twijfelen aan de toe komst van ons volksbestaan. Nederland deed geen recht in de Have- laarszaak, heet ’t met groote woorden en zal daarom Indië verliezen. De onbesuisde oorlog met Atjeh, begon nen onder ’t ministerschap van „een Indischen rykworder" (zooals de onlangs overleden heer Fransen van de Putte beti teld wordt), is de laatste en grootste „dui- tenplatery" van Nederland en bet „wanke lend Nederlandsch gezag is tegen echecs als in Atjeh geleden worden, niet bestand". Later komt Multatuli herhaaldelijk op dit thema terug, aldoor herhalende dat „van Atjeh begint de nederlaag". bleven steeds door sukkelen met En thans! Ieder, die in Indië belangstelt, heeft ge lezen over de reis, die het Kamerlid voor Enschedé, de heer Van Kol, door Indië maakt. En men wist van te voren, dat dit socia listisch Kamerlid niet op reis ging, om tot de Nederlandsche regeering laffe vleitaal te bezigen, of de welbekende stroopkwast te gebruiken. Nu dan, deze heer Van Kol, die naar Indië ging met de gedachte, dat ’t op Atjeh nog een janboel was, en er openlijk voor uitkwam, deze heer heeft Atjeh be zocht en niet oppervlakkig; hij is niet maar even te Kota-Radja wezen kijken en toen weer afgereisd. En openlijk is hjj er herhaal delijk in de Indische bladen voor uitgeko men, dat Atjeh bevredigd is. Iemand, die in Atjeh zoowat alle perioden heeft meegemaakt, verzond op 10 Mei j.l. van Kota-Radja een brief, waaraan de Nieuwe C'rt. het volgende ontleent: Wy leven hier thans in Abrahams schoot. Wat Kota-Radja betreft, mag worden ge zegd, dat deze plaats bereids een tiental jaren mag gerekend worden tot een der veiligste van geheel Indië. Inbraken, in sluipingen, brandstichtingen, enz. komen hier zoo goed als nooit voor. En zulks kan van zeer weinig plaatsen in Indië mis schien van geen enkele andere getuigd worden. Tot voor een paar jaren sprak het haast van zelf, dat te Kota-Radja de grootst mogelijke veiligheid moest heerschen. De militaire bewakingsdienst was streng en het verkeer met de moekims gering en tot de kleinste bijzonderheden gecontroleerd. Doch thans hebben de angstvallige bewa king en de controle opgehouden. Dagelijks verkeeren hier en te Oleh Leh (de haven voor Kota Radja) duizenden Atjehers, die vrij iu~ en uitgaan. De passars (markten) zijn druk bezocht en alle landaarden ver keeren daar met elkaar, zonder eenige terughouding. Dit zou echter geen reden zjjn om den algemeenen toestand over geheel Atjeh gun stig te beoordeelen, aangezien Kota-Radja slechts als een zeer klein deel van 't land aan te merken is. Doch overal in de sagis heerscht thans dezelfde veiligheid en onge dwongen verkeer. Hetzij men reist langs den spoorweg, dan wel te voet de afge- legenste passars en kampongs (dorpen) bezoekt, nergens ondervindt men eenigen overlast. Integendeel kan men overal van de zijde der bevolking op de hulp rekenen, die ze in staat is te bewijzen. Reizigers nemen dan ook geen andere voorzorgen meer, dan die overal in Indië gebruikelijk zijn. Dit gemakkelijk verkeer is pas in de laatste drie jaar ontstaan. Vuurwapens worden alleen nog maar op jacht meege nomen, en de bevolking ziet overal zeer gaarne, dat wij een handje helpen om haar van de wilde varkens, tygers en anderen overlast van dien aard te bevrijden. Vooral maakt het een goeden indruk, dat de „Kaffers" (De Atjeher volgt Mahomed’s leer en een mahomedaan noemt ieder Christen een Kafir,) by zulke gelegenheden zich uiterst bezorgd toonen om schade en lijfs gevaar voor de bewoners der buitenaf gelegen kampongs en ledangs te voorkomen. Weliswaar vinden de troepen nog altijd werk., en zelfs yerwoeiend werk,, gelijk Atjeh en hadden er tot voor een viertal jaren slechts een heel klein stukje, veel kleiner dan de kleinste provincie van ons land, van in bezit. En Atjeh is toch grooter dan Nederland. Men probeerde ’t onder een verneur met geld en Toekoe Oemar provi- teerde van onze wel voorziene geldbeurs, tot hij er genoeg van had, of liever, tot zijn dubbelhartig spel by ons in de kijk liep. T. Oemar vluchtte naar zyn Atjehsche vrienden en weer begon de harde stryd. Zou ’t nu de eindstrijd zijn? Wel neen, was ’t algemeen gevoelen. En men hoorde mompelen, zeer verstaan baar mompeien van lieden, die te veel be lang by ’t voortduren van een onzekeren toestand op Atjeh hadden, van een groote stoomvaart-maatschappij, die slechts door den Atjeh-oorlog hooge dividenden kon uitbetalen. Atjeh werd een krachtig wapen van een politieke party tegen de regeering. Maar ondertusschen werkte en werkt nog de kranige generaal Van Heutsz door en de belangrijkheid van zijn blijven op Atjeh werd zoo goed ingezien, dat men, ofschoon Van Heutsz de oudste in rangorde was, een ander benoemde tot opperbevelhebber van ’t leger in Indië, om onzen kranigen generaal toch maar aan zyn werk te laten. Bolswardsche Courant

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1902 | | pagina 1