NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
OLSWARO EN WONSEBABEEE
I
'lil
II
II
I
1902.
41ste Jaargang.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
No. 60.
I
ZONDAG 27 JULI.
Uit de Raadszaal.
X
X
III ll
H
VOOR
- 32,650.29®
1
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar 5 Ct.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Vergadering op Donderdag 25 Juli 1902.
- 8000
- 28000
- 5000
- 14000
3200Q
1
14
9
13
„22,
en 17
4. Benoeming van vier personen als voor
dracht voor het Zetterscollege, tengevolge
periodieke altreding van de heeren H. J.
van den Oever en B. F. Wartna.
Als le candidaat wordt benoemd de heer
H. J. van den Oever met 12 stemmen. Op
1 briefje stond J. yan der WerfJ.Cuperus.
2e candidaat wordt de heer B. F. Wartna
met algemeene stemmen. 3e candidaat wordt
de heer G. F. Jorna met 7 stemmen, de
heer J. Albada Jelgerstna bekwam 2, en de
heeren J. Kramer Mzn., J. Hommes, H. C.
Banning en T. Y. de Boer hadden elk 1 stem.
4e candidaat werd de heer J. Albada Jel-
gersma met 10 stemmen; de heeren G. F.
Jorna, H. C. Banning en Y. de Boer hadden
elk 1 stem.
5. Benoeming van een Voogd van het
Algemeen Stads-Armenhuis. deaanbeveling
bestaat uit de heeren W. Harkema, L. J.
Vos en K. H. de Vries.
De Voorzitter deelt mede, dat van heeren
Voogden, op de kennisgeving dat de heer
Faber voor de benoeming bedankt heeft,
antwoord is ontvangen, dat de heeren Fal-
kena en Nauta, die mede op de aanbeveling
stonden, berichtten de benoeming niet te
kunnen aannemen. Er werd daarom een
nieuwe aanbeveling opgemaakt, bestaande
uit de heeren W. Harkema, L. J. Vos en
K. H. de Vries.
Bjj de stemming wordt benoemd de heer
H. C. Banning met 7 stemmen, de heer G.
Schoonhoff verkreeg 3, de heer W. Har
kema 2 stemmen en de heer L. J. Vos 1
stem.
6. Voorstel van Burg, en Weth. tot het
verleenen eener gratificatie aan den heer
Th. Groenveld, als waarnemend hoofd der
school voor meer uitgebreid lager onderwijs.
De Voorzitter. Van den heer Groenveld,
is een verzoek ingekomen om hem een
gratificatie te verleenen als tijdelijk hoofd
der school voor m.u.l.o. Voor het invullen
der lijsten en de andere administratie is dit
verzoek gegrond en stellen Burg, en Weth.
voor, dit voor de maand April te bepalen
op f 50,
Met alg. stemmen goedgekeurd.
7. Adres van den heer H. G. Schoon
hoff om voet- en kruipad te bekomen langs
de steeg Bagijnestraat Amicitia met
advies van Burg, en Wethouders.
De gevraagde urgentie wordt verleend en
dit punt dadelijk behandeld.
De heer Dijkstra. Ik vind f 25 vergoe
ding wat schraal, het is voor dat huis wel
f 100 waard, doch ik wil niet het onderste
uit de kan halen. Daar wjj zoo pas f 50
moesten uitgeven, ben ik er voor, deze som
ook te bepalen op f 50.
Dit voorstel wordt niet ondersteund en
blijft dus buiten behandeling.
De heer Schotman. Ik kan mij vereenigen
met het voorstel van B. en W. doch zou
het onder voor waarde willen toestaan, dat
het alleen geschiedt, als de terreinen gegund
worden aan derden, anders zou de Gemeente
een erfdienstbaarheid vestigen op eigen
terrein.
De heer Eisma. Men moet daarmee voor
zichtig zijn. De bedoeling vat ik wel, maar
wij dienen wel te onderscheiden dat dan de
koopers baas zjjn. Ik vind het daarom noo-
dig het in de verkoop-conditiën op te nemen,
zoodat, als de toewijzing plaats heeft, ook
dit verzoek van den beer öchoonhofl wordt
ingewilligd.
De heer Schotman. Dat is het juist wat
ik bedoelde. Worden de perceelen onver
hoopt niet gegund, dan blijft dit pad ter
bede bestaan en anders is het een vast recht,
tegen de bepaalde vergoeding.
Met algemeene stemmen goedgekeurd.
8. Advies van Burgem. en Wethouders
om finantieel bij te dragen in eene ver
betering van het vaarwater Bolsward—
NijezylHeegervar.
Burgemeester en Wethouders adviseeren
op het verzoek van Ged. Staten wat de
Gemeente wil bydragen voor de verbetering
der vaarwaters, hiertoe f 30,000 beschikbaar
te stellen. Dit is het advies van de meer
derheid, de minderheid vindt dit offer te
zwaar en ziet meer behoefte in de verbin
ding onzer Gemeente met een spoorljjn.
B. en W, merken nog op, dat het verzoek
om verbetering, van Bolsward uitging, 27
Juli 1899, dat zich hier later een comité
heeft gevormd, beoogende de verbetering
der vaarwaters. Yan oordeel dat niet slechts
de Gemeenten die er direct aan verbonden
zijn, maar ook het algemeen er belang bg
heeft, is het toch billijk dat de Gemeenten
die er in de eerste plaats belang bij hebben,
ook bijdragen in de kosten. Daar deze ge
raamd zijn op f150,000 en Bolsward vooral
groot belang heeft bjj de verbetering dezer
vaarwaters, stelt de meerderheid van het
Dag. Bestuur voor, hiervan voor rekening
onzer Gemeente te nemen, zijnde f30,000, te
vinden bij geldleening, met aflossing van
jaars f 1000.
Meer kan de Gemeente niet geven met
het oog op den schuldenlast, terwijl ook nog
extra uitgaven als sefiolenbouw voor de
deur staan. Daar de industrie en handel en
bedrijf hier hoofdbronnen van inkomst zijn,
achten Burg, en Weth. deze uitgaaf ge
rechtigd, onder bepaling dat de bestaande
brug- en sluisgelden worden gehandhaafd.
De heer P. J. de Boer. Ik heb, naar ik
meen, duidelijk te kennen gegeven, riet
tegen de verbetering der vaarwaters te zijn,
maar zie er meer in een provinciaal belang,
terwijl ik voor onze Gemeente meer speciaal
belang zie in den toevoer per spoor.
Het offer van f30,000 vind ik voor onze
Gemeente te zwaar.
De Voorzitter. Ik meen, dat dit in het
adyies reeds was aangegeven.
Dit advies ter visie gelegd, om het in een
volgende vergadering te behandelen.
9. Advies van Burgem. en Wethouders
in zake de Regeeringsbank in de Ned.
Hervormde Kerk.
De missive van Burg, en Weths, luidt als volgt
Bolsward, den 9 Juli 1902.
Mijne Heeren!
Tegenwoordig waren alle 13 leden.
De notulen worden gelezen en goedgekeurd.
Ingekomen stukken:
a. Een missive van den heer Johs. de
Boer, houdende dankbetuiging voor de in
williging van zijn verzoek, om als agent
eener verzekerings-maatschappij te mogen
optreden.
b. Een missive van den heer W. Propstra,
dat hij wegens verandering van woonplaats
bedankt als lid der commissie tot wering
van schoolverzuim.
c. Een missive van den heer D. Terhenne,
dat hij wegens drukke bezigheden bedankt
als lid der commissie tot wering van school
verzuim.
a, b, en c aangenomen voor kennisgeving.
d. Missive van Commissarissen van de
Bank van Evening berichtende dat in de
vacatures van hun college de volgende aan
bevelingen zijn opgemaakt:
a. Vacature A. Bouma: de heeren J.
Hommes en W. Harkema.
b. Vacature P. J. Fenuema: de heeren
S. Fennema en J. Wiersma.
In de volgende vergadering zal de benoe
ming geschieden.
e. Een adres van den heer H. G. Schoon
hoff, verzoekende dat hem het recht van
voet- en kruipad, naast zijn huis bij de steeg
van Amicitia, thans tot wederopzegging hem
toegestaan, tegen billijke vergoeding voor
vast worde toegestaan.
De Voorzitter. Met het oog op den aan
staanden verkoop van de terreinen aldaar,
meenen B. en W. voor de behandeling van
dit verzoek urgentie te moeten vragen, en
zij hebben reeds dadelijk hun advies gereed
gemaakt, hetwelk luidt, dat tegen de inwilli
ging geen bezwaren bestaanals ver
goeding bepalen zij de som 125 ineens,
terwijl het onderhoud van dat pad met de
naastlegers massaal wordt.
Zal als punt 7 van de agenda behandeld
worden.
f. Een missive van B. en W. omtrent het
adres van den heer J. B. de Boer, aangaande
bet eigendomsrecht van de sloot langs den
Trekweg. B. en W. hebben deze zaak nog
nader onderzocht. In 1646 en ’48 is bij
speciaal octrooi aan Bolsward verleend den
trekweg aan te leggen, de toenmalige acte
en sebetsteekening bestaan nog. De grond
voor den weg met ringsloot is toen door de
gemeente aangekocht, de afmetingen volgens
de kadastrale leggers wijzen overal uit, dat
de sloot bij den weg behoort. Tegenover het
erf van Gerritsma te Burgwerd is weg en
sloot samen meter, terwijl het gemeente-
eigendom daar staat aangegeven op 8 M.
breedte.
Deze vermindering zal waarschijnlijk ont
staan zijn door aangroeiing van de landzijde.
De beschouwingen van adressant zyn dus
onjuist.
Ter visie om in de volgende vergadering
te behandelen.
Punten van Behandeling.
1. Procesverbaal van kasverificatie over
het 2de kwartaal 1902.
De ontvangsten bedroegen:
op den vorigen dienst f 110.724.89®
tegenw. - 32,650.29®
Samen - 143.375.19
De uitgaven bedroegen:
II
11
u
op den vorigen dienst f109 953.21®
tegenw. - 29 066,32®
Samen -139 019.54
Saldo in kas f4.355.65.
Aangenomen voor notificatie.
2. Schreven van den heer A. B. Faber,
dat hij de benoeming van Voogd van het
Algemeen Stads-Armenhuis niet aanneemt.
De Voorzitter. Van den heer Faber is
eene kennisgeving ingekomen, dat bij voor
de benoeming tot Armvoogd meent te moeten
bedanken. Van heeren Voogden is een
nieuwe aanbeveling ingekomen en de be
noeming werd als punt 5 op de agenda
geplaatst.
3. Uitlating van een aandeel in de geld
leening van f17000, f8000'f 28000, f5000
en f14000 en drie aandeelen in de geld
leening van f32000.
In de geldl. f 17000 wordt getrokken no. 10
Bolswardsche Courant
n
i»
i»
w
n
n
i»
n
w
n
w
n
•n
in de vroedmansbank en in 1731 nieuwe kussens
in de Regeeringsbank zijn aangebracht en dat
al de onkosten daaraan besteed zijn betaald uit
door de Vroedsmannen (Raadsleden) overgehou
den en bijeen gebrachte gelden; voorts dat 17
December 1825 Kerkvoogden aan Burgemeester
en Wethouders verzochten „goed te vinden, dat
„de leden van den Raad, welke tóen een afzon
derlijke bank innamen, te doen plaats nemen
„in het Gestoelte van Burgemeester en Wethou
ders, ten einde aan de leden van de kerkelijke
„administratie een gedistingeerde zitplaats in de
„kerken te kunnen aanwijzen, zooals in het
„reglement op de kerkelijke administratie
„was bepaald, waaraan uit gebrek aan zitplaatsen
„niet kon worden voldaan, zich vleiende dat op
„dezen grond eene gunstige dispositie zou worden
„genomen;” dat Burgemeester en Wethouders
22 Mei 1826 besloten, voormeld verzoek van
Kerkvoogden, van 17 December 1825 no. 1, in
te willigen, alzoo de leden van den Raad plaats
te doen nemen in het Gestoelte van Burge
meester en Wethouders in de St. Martinikerk,
en de bank, waarin de leden van den Raad een
afzonderlijke zitplaats hadden, ter beschikking
te stellen van kerkvoogden; dat kerkvoogden in
1882 eene gelijke houding aannamen als de
tegenwoordige Kerkvoogden en Notabelen, door
nl. te besluiten, de bank of het gestoelte in de
St. Martinikerk, bij de Regeering in gebruik
gelaten, met 1 Mei 1882 in eigengebruik te nemen,
evenwel onder mededeeling, dat indien toen of
later Raadsleden belangstelden in ’t bijwonen
der Godsdienstoefeningen in de St. Martinikerk,
Kerkvoogden en Notabelen gaarne voor ieder
hunner eene plaats beschikbaar wilden stellen
in die bank; en eindelijk, dat de Raad 15 Mei
1882 besloot niet het recht aan Kerkvoogden
en Notabelen ten opzichte der Regeeringsbank
toe te kennen, om zonder medewerking van den
Raad over deze bank te beschikken, van welk
besluit aan Kerkvoogden en Notabelen kennis
werd gegeven.
Behalve het hierboven reeds aangevoerde,
beweerden Kerkvoogden en Notabelen nog, dat
de feitelijke toestand meer en meer in overeen
stemming was gekomen met den rechtstoestand.
Wij hebben derhalve beide te beschouwen:
Afd. I. Feitelijke toestand.
De banken enz. zijn door Magistraat en vroed-
mannen gemaakt en aangebracht. Voor 1826
hebben Kerkvoogden en Notabelen zich nooit
verwaardigd tegen het bezitsgebruik op te komen;
4 Mei 1826, toen nog geen antwoord van Burge
meester en Wethouders was ingekomen bij
Kerkvoogden, op de voormelde missive van 17
December 1825 no. 1, gevoelden Kerkvoogden
zich blijkbaar gekrenkt en namen zij het boos
besluit, dat er in de St. Martini- en Broere-
kerken dezer stad geene gedistingeerde zitplaatsen
meer zouden bestaan, dan alleen voor hen zelf,
alsmede provisioneel voor de leden van den
Raad, in afwachting eener gunstige be
schikking van Burgemeester en Wethouders op
meergemelde missive, welke beschikking den 22
Mei 1826 in gunstigen zin werd genomen, gelijk
hiervoor is aangehaald. Ingevolge deze beschik
king bleef alzoo de Regeeringsbank aan den Baad,
terwijl de bank waarin de Raadsleden vroeger
zitplaats hadden, ter beschikking van Kerkvoog
den werd gesteld.
Deze laatstbedoelde bank (de Vroedmansbank)
kon derhalve in 1856 vrijelijk worden weggeno
men. Burgemeester en Wethouders, die van hun
voormeld besluit van 22 Mei 1826 den Raad
kennis gaven, teneinde zich dien overeenkomstig
te gedragen, hadden ten opzichte van de vroed
mansbank geen reserve gemaakt en de Raad bad
toen geen reden Kerkvoogden en Notabelen niet
vrij te laten in de uitvoering van wat hun, zon
der protest van ’s Raads zijde, bijna 30 jaren
vroeger was toegestaan. Den 26 October 1827
besloot de raad aan den toen maligen Vrederech
ter mr. Johannes Albarda alhier, op deszelfs
verzoek, eene plaats in de Regeeringsbank af te
staan. Den 20 October 1841 werd op voorstel
van den Voorzitter, door den raad besloten den
heer Kantonrechter mr. B. J. de Kok1. van
die vroegere beschikking kermis te doen dragen;
2. dientengevolge in die bank zitting te doen
- - nemen en wel onmiddellijk achter heeren Bur-
zeer goed hebben begrepen, daar zij sinds 80 gemeester en Wethouders. Den 30 Octob. 1848
-U.LU.. -K--K-U 8telde het raadgüd hfter J. w (j Ledeboer>
den raad voor, den toen afgetreden heer Burge-
ineester Thomas Hoeksma eene zitplaats aan te
bieden in de Regeeringsbank. Uit hoofde het
moeilijk was uit te maken, of de bevoegdheid
in dezen behoorde aan den Raad dan wel aan
Burgemeester en Wethouders, besloot de Raad,
onder reserve van deszelfs recht, de beschikking
op dat voorstel over te laten aan Burgemeester
en Wethouders, welk college, bij besluit van 1
November 1848, den heer Hoeksma zitplaats toe
stond in dat gestoelte, „op de vijfde plaats, zijnde
„die onmiddellijk achter den heer Kantonrechter
„dezer stad.“
Zie hier zoovele openbare beschikkingen van
het Gemeentebestuur der stad, welke openlijk,
zonder protest, zijn uitgevoerd.
Zonder twijfel moet aan Kerkvoogden en No
tabelen, eveneens op verzoek, zitplaats in de
Regeeringsbank zijn verleend, voor zoover de
ruimte zulks toeliet, daar toch niet mag worden
verondersteld, dat, waar nimmer kwestie omtrent
het aloude recht op deze bank was gerezen,
iemand hunner zonder verlof zitplaats daarin
zou nemen.
In 1882 trachtten Kerkvoogden en Notabelen,
evenwel gelijk thans, of onbewust, of opzettelijk
in verregaande stoutheid, tegen den bestaanden
toestand op te komen, op de toen door hen
gemelde motieven; maar de Raad vereenigde
zich daarmede niet, de Raad vond blijkbaar die
motieven gezocht en ongegrond, ontzegde aan
Kerkvoogden en Notabelen het recht, om, zonder
zijne medewerking, over de Regeeringsbank te
beschikken en maakte voortdurend zelf gebruik
van deze bank, zonder verzet, van welke zijde
ook.
De Raad hoorde nooit van Kerkvoogden, aan
wie het bestuur der kerkelijke goederen en
fondsen is opgedragen, dat de Regeeringsbank
onderhoud vorderde. Dit was ook niet te vet
i
De Raad stelde in onze handen, ten fine van
advies, de missive van Kerkvoogden en Nota
belen der Ned. Hervormde Gemeente alhier,
d.d. 27 Mei 1902 No. 53, aangaande de Regee-
ringsbank in de St. Martinikerk, waarop de raad
recht meent te hebben, terwijl Kerkvoogden en
Notabelen meenen, dat de kerkelijke admini
stratie uitsluitend recht op die bank bezit.
Kerkvoogden en Notabelen zeggen, in die mis
sive, met bevreemding kennis genomen te héb
ben van de door den Raad 7 April j.l. aange
nomen motie, „dat de Raad er prijs op stelt,
„dat de rechten van den Raad op de voormelde
„bank volkomen blijven gehandhaafd,” vooral
ook omdat, naar zij meenen, dat deze motie is
aangenomen, enkel op gezag van het raadslid,
den heer Eisma, zonder dat de Raad zelf een
onderzoek naar vermeende aanspraken op de
bank heeft ingesteld. Zij beroepen zich daarbij
op de motieven, vervat in een schrijven van
Kerkvoogden en Notabelen aan den raad gericht,
den 27 April 1882, die toen hebben geleid, de
bank ter hunner beschikking te nemen, welke
motieven de tegenwoordige Kerkvoogden en
Notabelen tot de hunne maken, op grond waar
van zij thans, zoowel aan Burgemeester en W et-
houders als aan de leden van den Raad, het
recht ontzeggen om in bedoelde bank zitting te
nemen.
Kerkvoogden en Notabelen erkennen daarmede
de navolgende feiten, die wij niet betwisten, nl.
le dat het gebruik der bank dagteekent uit den
vroegeren tijd, den tijd toen de magistraat, d.i.
Burgemeesteren en Raadsluyden, de kerkegoe-
deren bestuurden, welke toen ieder hun eigen
banken hadden; 2e dat de, van de Hervormde
dessère^reude (zoo staat er een onbe
kend woord, waarmede bedoeld zal worden:
dissentieerende andersdenkende, zich
afscheidende) kerkgenootschappen, ingevolge het
6e der additioneele artikelen van de Staatsreso-
lutie van 1804 (hier gewis bedoeld de Staats
regeling van net jaar 1798, zie hierna), hunne
aandeelen aan de kerken en de kerkegoederen
hebben genoten of daarvan ten behoeve der
Hervormden uitdrukkelijk of stilzwijgend, door
den tijd voor de reclame gesteld vruchteloos te
laten verloopen, afstand hebben gedaan, waar
door de kerken met haar meublement het volle
eigendom der Hervormden zijn geworden. Zij
voegen hier partijdig aan toe, waarop wij straks
terugkomen: a. dat de vroegere raadsleden dit
jaar nooit hebben voldaan aan hunne verplich
ting tot storting eener jaarlijksche som voor
onderhoud, b. dat de raad in 1856 Kerkvoogden
en Notabelen geheel hebben vrijgelaten bij het
wegnemen van de vroedmansbank, c. dat de
Regeeringsbank uit welwillendheid aan den Raad
werd afgestaan, doch dat de Raad zal inzien,
dat er geenerlei reden bestaat om deze bank
beschikbaar te laten voor Raadsleden tot andere
kerkgenootschappen behoorende, d. dat zij, wat
het eigendomsrecht betreft, een beroep kunnen
doen op artt. 1992, 1996 en 2014 van het Bur
gerlijk Wetboek, ofschoon zij dit, na het aan
gevoerde, niet noodzakelijk achten.
Wij kunnen nu onze bevreemding niet ver
bergen, dat Kerkvoogden en Notabelen meenen,
dat de Raad, enkel op „gezag,” dus zonder weten
schap, zijn rechten op de Regeeringsbank ge
handhaafd wenscht te zien. Er is immers zooveel
over geschreven, voorgevallen en gecorrespon
deerd, dat ieder, die geen nieuweling is in de
gemeente, en die eenige studie heeft gemaakt
van het onderwerp dat ons thans bezig houdt,
zal mogen geacht worden voldoende op de hoogte
te zijn van het recht van den Raad op.meer
genoemde bank.
Om echter, elk een juist inzicht te verstrek
ken, voegen wij hierbij alle de aanteekeningen
omtrent de banken, de wapens op de Regeerings
bank, de by beis, boeken en kussens, welke door
Magistraat en Vroedschappen vroeger zijn ge
maakt en aangebracht, benevens copiën uit de
resolutie- en notulenboeken, zoo van Burge
meester en Wethouders als van den Raad, op dit
onderwerp betrekking hebbende, van 1699—1882.
Uit al die aanteekeningen en copiën blijkt
duidelijk, dat de vroedschaps-of vroedmansbank
van vroegeren tijd afkomstig, in 1699 is ver
nieuwd; dat de Magistraatsbank in 1722 is ge
maakt; dat in 1726 de wapens op die bank, in
1728, 8 boeken in die bank, in 1729, 9 bijbels