NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWAR» EN WONSERAOEEt
Brieven uit de Residentie.
No. 63.
1902.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
41ste Jaargang.
DONDERDAG 7 AUGUSTUS.
l
|i
X
X
VOOR
tauxatie pn vergelijk, bij evengemeld
OOIEVAAR.
INGEZONDEN.
C. W. EISMA.
ADVERTENTIEPRIJS50 Cte. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar 5 Ct.
h
I
„waar de bewoners één en dezelfde Gezindte
„zijn toegedaan, niet vallen in de termen
„van tauxatie pn vergelijk, bij evengemeld
„6e articul bepaald, maar dat in die Plaatsen
„de Kerken aan de Ingezeetenen aldaar
„zonder eenige uitkeeringe behooren te
„verblijven/
Bij de Staatsregeling van 1801 werd aan
alle Kerkgenootschappen eene gelijke be
scherming der wetten verzekerd, terwijl ieder
Kerkgenootschap in het bezit bleet van het
geen met den aanvang dezer eeuw door
hetzelve werd bezeten (artt. 11 en 13). Bg
de Staatsregeling 1805 werd eveneens be
paald dat er geene Heerschende Kerk be
staat en het Gouvernement gelijke bescher
ming aan alle Kerkgenootschappen verleent
(art. 4). Eveneens is in de constituoneele
wetten van 7 Augs. 1806, onder Koning
Lode wijk Napoleon, gelijke bescherming aan
alle Godsdiensten, welke in den Staat wor
den uitgeoefend, verleend, terwijl volgens
art. 7 der constitutie „de Godsdienstige zoo-
„wel als de Burgerlyke en Staatkundige
„wetten in Holland in gebruik, in haar ge-
„heel bewaard zijn en niet veranderd konden
„worden dan door de wet.** Bg de grond
wet van 29 Maart 1814 en bij die van 1815,
zoomede bg de later gewijzigde grondwetten
voor het Koninkrijk der Nederlanden vinden
we gelijke bepalingen van volkomen vrijheid
van Godsdienstige begrippen met waarborg
voor gelijke bescherming aan alle godsdien
stige gezindheden.
Verandering in de vroeger in gebruik
zijnde wetten omtrent de rechten hiervoren
omschreven, zijn door mg, bij de studie over
dit onderwerp, niet aangetrotfen.
Den 20 December 1805 werd door Hun
Hoog Mogende, vertegenwoordigende het
Bataafsche Gemeenebest, gereglementeerd,
dat iedere stad volgens art. 66 der Staats
regeling haar eigen Gemeentebestuur had,
dat dit bestuur in kerkelijke zaken zich
stiptelyk had te gedragen aan de Staats
regeling, betreffende de handhaving der
Kerkgenootschappen en alle Wetten, Bevelen
en Besluiten, door de daartoe bevoegde
Magten vastgesteld en genomen met het
recht piaatseigke belastingen te beramen tot
bestrgding der piaatseigke behoeften, o.a.
op de Waag, op Paarden, Run der-beesten,
het Beestiaal enz.; welke heffingen eigen
aardig verder ten behoeve van zedeigke
lichamen verboden bleven.
Teruggaande tot de vraag of het wezen
(d.i. de stand) der zaak met betrekking tot
ue bedoelde Regeeringsbank voor het oor
deel des onderzoeks geplaatst is, na de schei
ding van Kerk en Staat, na de verandering
van Kerkelijk Bestuur, na dat oude en ver
ouderde instellingen en bepalingen, die de
vrye ontwikkeling in den weg stonden, op
geruimd waren, na dat Magistraat en Vroed
schap en Municipalen plaats maakten voor een
Gem.-best., zal het wel ÖUiten twijfel zyn, dat
het eigendomsrecht op de niet uit Kerkekas
aangebrachte banken, niet tegelyk verloren
ging, waar zoo uitdrukkelijk de bijzondere
rechten van eigendom in haar geheel be
waard zijn.
De recntsgrond bestaat in al de voormelde
omstandigheden, bestaat tevens in de erken
ning van Kerkvoogden in den jare 1825,
toen zij het Gemeentebestuur verzochten om
zitplaats voor hunne Notabelen in de Vroed-
mansbank* en voor de Raadsleden in de
„Regeeringsbank* te geven. Toen 20 jaren
na de veranderde toestanden, wist het Kerk
bestuur blijkbaar beter dan nu 100 jaren
daarna het tegenwoordig Kerkbestuur het
weet, hoe het ingevolge de vroegere regeling
gesteld was met de rechten op <ie Gestoelteu
in de Kerk, waartegen vóór 1882 nooit ge
opponeerd werd.
En nu vraag ik den heer 8. waar hij zjjne
bewering vandaan haalt, dat de Gemeente,
om aanspraak te maken op de Kegeerings-
bank, dit moet doen op contracten na den
Franschen tyd gesloten? Misschien vind
ik dan, even als hij, aanleiding tot nieuw
onderzoek en nieuwe bespreking, opdat be
langhebbende partijen met door verkeerde
inlichtingen op een dwaalspoor worden ge
bracht, ’c welk steeds gevaarlijk is en helaas
tot verkeerde gevolgtrekkingen leidt, niet
het minst voor hen, die zelf geen onderzoek
instellen.
vergezellen. Doel was uitsluitend om te
doen gevoelen, hoezeer de kleine besogne’s
van zoo’n jaarlijksch uitstapje naar de om
streken der stad, met rustpunten in thee
tuinen en buitengelegenheden, reeds van af
de voorbereiding een intiem en bescheiden
genot deed smaken bij grooten en kleinen.
Al dagen te voren leefde men in de yreugde,
die nog komen moest. Zeker ook in onze
dagen staat op veler zomer-programma ’n
rijtoer, maar te zeer in voorbereiding en be-
teekenis met vroeger dagen verschillend, om
er dezeltde innerlyke waarde aan te kunnen
hechten van het algemeen tijpeerend familie
leven van onzen tgd. Alle genot is gemeen
goed geworden 1
Dat hoort er zoo bij in dezen tijd van
democratisch streven en begeeren en
eischeu. Maar of nu juist het genot velen
nog doet genieten, is een andere kwestie.
Waarom zou de kleine man niet op ’t kur-
haus komen, indien hij er het geld voor
over heeft? Zeker, waarom niet, maar onze
grootouders, menschen uit den tijd, dat er
nog van geen abonnement of entrée sprake
was en ieder wandelaar plaats kon nemen op
het terras, dat nog door geen hek was af
geslotenin dien tgd dacht zelfs de „geze
ten burgerman er anders over.
’t Was er te „deftig!*
Straks was men immers thuis. En met
algemeene instemming ging men de terugreis
aanvaarden.
Tegenwoordig ’k zei ’t reeds hier boven
denkt men anders over deze dingen.
Alles is ook anders geworden, weelderiger,
moderner en ook schooner. Maar de oude
gezelligheid verdween en genot kan over ’t
algemeen voor de breede massa m al haar
schakeeringen geen genieten meer genoemd
worden.
’t rijtuig was nu eenmaal besteld.** Maar
Pater fatnilias gaf al spoedig ’n niet onge-
voeligen stoot aan de onverzettelijke meening
van het jongste lid der familie. „Als ’t
regent gaan we niet en sturen we ’t rijtuig
terug*. Daarmêa was ’t uit. In woorden
dorsten ze de teleurstelling niet uiten, maar
alles was ’t op ’t gezicht te lezen, dat de
kleine bande zich wel de vrijheid veroor
loofde er anders over te denken.
Zelden ging een kinderoog meer hemel
waarts, dan in die oogenbhkken. Allen
waren reeds vroegtijdig present, de ouderen
bezig met allerlaatste bereddering van
„ditjes-en datjes*, de jongeren bij-elkaar ge
kropen, fluisterend in stilte over de dingen,
die komende waren.
Daar kwam reeds het rijtuig aanrollen.
Jan, de oude koetsier, wien ’t het beste ver
trouwd was aan den stal en hen ter gerust
stelling van moeder, ieder jaartijden moest,
Jan, yroolyk patsend met de zweep. „Hij*
zou nu hebben te beslissen over de vreugde
van dezen dag. Want yader, die meende
dat een koetsier of een schipper meer van
’t weer weten te vertellen dan honderd
weerglazen, was reeds naar buiten gegaan
en stond met een zwaar bedrukt gezicht de
lucht te begluren en af te keuren.
Ergernis binnen!
Maar Jan meende, „dat ’t zoo’n vaart niet
zou loopen en de wina wel zou ophalen.*
Dan moesten ze maar gaan, en jubelend en
juichend ging alles naar beneden. Nog
eenige oogenblikken ende rit werd
aanvaard. oB_,
We zullen ze niet verder op dezen tocht „benevens de klokken, met derzelver hui-
-ii-lA.-i x- gingen, worden verklaard, eigendommen te
„zijn en te blijven der Burgerlijke Gemeen-
„ten, staande ten allen tijde onder derzelver
„beheering en onderhoud.*
Toen ’t bleek, dat niet op een eenparigen
voet gehandeld werd, bepaalde eene nadere
publicatie van het'Intermediair Uitvoerend
Bewind der Bataafsche Republiek, 12 Juli
1798f „dat ieder Plaatselijk Bewind, na het
„bekomen van opgaven en taxatie een plan
„van schikking zou formeeren, zooals de
„Municipaliteit zal oordeelen, dat tusschen
„de onderscheidene Kerkgenootschappen,
„naar billijkheid aangegaan zoude kunnen
„worden, terwijl het plan moest worden ge-
maakt op den voet van de Staatsregeling
„en een voorstel zou bevatten, hoe ten op
zichte van Stoelen, Banken en hetgeen ver-
„der in de Kerken en Pastorij huizen werd
„gevonden, voor zooverre dezelve geen bij-
„zondere eigendommen van den een of
„anderen zyn, zoude behooren te worden ge
handeld, alles tot een recht verstand van
„zaken en voor te komen, dat in het vervolg
„van tijd, geen verschillen over een en ander
„ontstaanverbiedende het voornoemde
„Bewind elk en een iegelijk om van de ge
houwen en huizen eenig ander gebruik te
„maken, als tot hiertoe heeft plaats gehad.*
De schikking tusschen de respectieve
Kerkgenootschappen gemaakt, raakte der
halve de leden derzelve, w.o. te verstaan
„alle personen, zonder onderscheid van jaa-
„ren, eene Godsdienstige Gezindte toegedaan,
„of bij eenig Kerkgenootschap erkend wor-
„dende als tot hetzelve te behooren*, (zie de
Publicatie van het Uitvoerend Bewind der
Bataafsche Republiek, Den Haag, 11 Oct.
1798); Zij raakte dus niet de rechten van
derden, die „onaangetast bleven bestaan.*
De verdeeling gold eenig en alleen de
„Kerken, Huizen, Baten en Lasten van de
„voormaals Heerschende Kerk, voor zoo verre
„zij niet door aanbouw, uit de afzonderlijke
„Kassen der Gemeenten of voor rekening
„van den een of ander „bijzonder* en wettig
„eigendom waren*
Den 12 October 1798 gelastte het Uitvoe
rend Bewind „de respectieve Kerken-Raaden
„der -onderscheidene Kerkelijke Genootschap-
„pen om op de eerste aanmaning aan de
Raaden der Gemeentens de door dezelve ge-
vorderde opgave onverwijld, te doen en hetzij
„in originah, hetzij bij copea authenticq af
„te geven alle zodanige Documenten en be-
wjjsstukken, als de Raaden der Gemeentens
„zullen noodig hebben, teneinde het onder
„hunne beschikking te treffen vergelijk; over
„de Piaatslyke Kerkgebouwen conform het
„meergemeld 6de der Additioneele Artikelen
„tot de Acte van Staatsregeling behoorlijk
'„effect sorteerevoorts de Raaden der Ge-
meen tens is hunne billijke Requisition in
„dezen behoorlijk te respecteeren en zich
„wijders geene zodanig oppositien te veroor
loven, welke alleen kunnen strekken om
„de zaak onder verscheidene voorwendsels
„nodeloos te vertraagen*.
Den 30 Januari 1799 is nog gepubliceerd
„lo. dat de kerkhoven, moeten worden ge-
„acht als behoorende by de kerkgebouwen,
„onverkort echter eens ieders recht van
„eigendom op bijzondere begraafplaatsen en
n2o. dat de kerken op zoodanige plaatsen*
Mijnheer de Redacteur!
Het stuk „de Overheid en de Vroed-
mansbank* van den heer T. H. Siemelink
te Workum, opgenomen in uw blad van
3 Aug. jl., heb ik gelezen:
Tot mijn spijt vond ik daarin niets wat
ons eenig licht geeft omtrent het recht op
de „Regeeringsbank* in de St. Martiniekerk
alhier, welke quaestie zoovele pennen reeds
in beweging heeft gebracht.
Na een lang verhaal over de toestanden,
de macht en het waardigheidsvertoon in
vorige eeuwen, waarby men in nederigheid
schynt te kort gekomen te zyn in de kerk
gebouwen, zegt de heer S.„In hoeverre het
„recht der besluiten aan de oude kerk-
„voogdy van kracht gebleven is ook bij
„eene geheele ommekeer van zaken, moeten
„rechtsgeleerden uitmaken.* Ziedaar het
voornaamste. Veel van den verderen inhoud
kunnen we gerust passeeren by de beoor-
deeling der zaak. Op de geschiedenis kom
ik van zelf terug.
Wanneer we verder op het verschil ingaan,
dan moet als erkend worden aangemerkt,
dat de in 1699 verbeterde „sobere* vroed-
mansbank en de in 1722 nieuw gebouwde
^fraaie* Burgemeeetersbank, later genaamd
Magistratenbank Regeeringsbank met
wapens, kussens en boeken, zijn betaald
door de vroegere regeeringspersonen. Wordt
dit betwist, dan verwijs ik naar de desbe
treffende aanteekeningen, te vinden in het
Gemeente-archief.
Gaan we nu na, wat na o_pheffing van
de „voormaals Heerschende Kerk* wettelijk
werd bepaald, dan vinden we allereerst de
staatsregeling van 23 April 1798 met de
reglementen. Daarin komen voor de additi
oneele artikelen, waarbij bepaald is
„Art. 6 onderanderen, „Alle kerkgebou
wen en pastoryhuizen der voormaals Heer-
„schende Kerk, voor zooverre zij, door aan-
„bouw uit de afzonderlijke kas der ge-
„meenten, geene bijzondere en wettige
„eigendommen zijn, worden overgelaten aan
„de beschikking van ieder Plaatselijk Be
twind, om deswege tusschen alle kerkge
nootschappen eenig vergelijk te treffen,
„en wel binnen de eerstkomende zes maan-
„den na de aanneming der staatsregeling.
„De Kerken en Pastorijen blijven, ten allen
„tijde, onder de bezitting, beheering en het
„speciaal onderhoud dier kerkgemeenten,
„aan welke dezelven, volgens het onderling
„contract, aan het grootste aantal der Leden
„der onderscheidene kerkgenootschappen, zijn
„toegewezen, na uitkeering aan de andere
„kerkgemeenten, naar evenredigheid van
„dezelver Leden, welke allen, door deze
„bepaling, worden gehouden, voor altijd
„afstand gedaan te hebben van de gemeene
„aanspraak.
„De torens, aan de kerkgebouwen gehegt,
ONZE ZOMERVREUGDE IN
VROEGER DAGEN.
Zou er nog animo wezen om nog eens
terug te denken aan de eenvoudige, pret
tige zomervermaken van onze jeugd, in die
lang-vervlogen dagen, dat alles er nog zoo
heel anders uitzag, de menschen heel wat
eenvoudiger en minder-veeleischend, ja laat
ik zeggen, primitiever waren in hunne zomer-
sche genietingen, maar de echte Hollandsche
gezelligheid toch volop nog bloeide? Ja, is
er nog aandacht- van de kinds-kinderen,
wanneer grootmoê, 'breed uit gezeten, ’t
grijze hoofd getooid met den Zondagschen
kantinuts, verhalen gaat hoe ’t er toeging
in die zomersche Zondagen van haar jeugd?
Voor ons is die afstsnd maar schijn. En
toch wanneer wy de metamorphose van
stad en badplaats bewonderen, denken aan
de omwenteling welke er heeft plaats ge
grepen in het wereldje van ons zomer-uit-
gaan, dan is het moeielijk ons terug te
plaatsen in die vroegere verhoudingen en
toestanden, aan welker bestaan wij bijna
niet zouden willen gelooven, ware ’t niet
dat zij verbonden aan de liefste en aardigste
herinneringen der jeugd, herinneringen, die
de beste zijn!
In dien afstand is de Hofstad de mondaine
en luxueus-aangelegde Residentie, van dezen
tijd een dorp. Wij hadden nog onze mooie
buitenkanten en buitenwegen met mooie
ver gezichten oyer groene weiden, waar nu
sinds jaren nieuwe wyken zijn neergezet. En
hoe meer de wandeling uitliep'an het oude
centrum naar die buitenwegen, hoe eigen
aardiger we het leven van den stedeling
tusschen muren en straten zagen overgaan
naar het werken en huizen in de pastorale
stilte van ’t heerlijk-gezonde buiten zijn.
Want aan de grenzen der stad lagen nog
de tuinen en tuintjes gespreid, frirchgroene
bleekjes en persjes met kleurige zomerbloe
men getuigend van veel zorg en smaak.
En aan de singelgracht lag de schaapskooi,
toen nog in de vrije weide-ruimten, die thans
reeds tot over de spoorbaan met straten en
geheel nieuwe aanbouwsels bezet zijn. Ja,
die schaapherder. Wie dacht er eigenlijk
aan een groote stadsbestaan, wanneer hij
daar in ’t avonduur terug kwam met zijn
kudde naar kooi en schuur. Denken we
aan de mooie ver gezichten die Mauve en
zoovelen van pulchri studio in verrukking
brachten, dat zy er altijd wilden wezen, om
er bij ieder uur van den dag de verrukking
hunner kleuren-extase te beleven. En er
waren nog vele andere punten, Frankenslag
en Broeksloot, waar men bijna altyd zeker
was, schilders te vinden, mooie plekjes
buitenleven aan de grenzen der stad, van
welker bestaan wij thans nog alleen de
artistieke herinnering hebben in zoovele
kunstproducten der Haagsche School Jaap
Maris, Mauve, Gabriel en zoovele anderen.
En wat natuur daar ’t oog boeide in ver
gezicht en kleuren-weelde, is verdwenen
achter de eindelooze huizenrijen van meest
smakeloozen bouw.
Zoo was deie stad in de dagen, dat men
nog wandelen ging, ’t Westland in of langs
Ryswijk naar Voorburg, waar de theetuinen
nogrecht van bestaan hadden. Men zou
er nu om lachen!
En wat was er van dien grooten zomer-
schen uitgaansdag, den dag van den zomer,
den dag yan den rijtoer terecht gekomen
Dat was de groote.gebeurtenis in het familie
leven. De rijtoer! Sinds vele dagen tevoren
het onderwerp van aller gesprekken met
eindelooze profetiën over het weer. Daar
mee gingen de kleinen naar bed, om de
ouderen in familie-vergadering bijeen te
laten omtrent het programma van den groo
ten dag. Natuurlyk was ’t ’n tentwagen,
zoo’n ouderwetsche echte tentwagen, waarin
plaats was voor de heele familie, mitsgaders,
trommels en kistjes met mondvoorraad voor
de geheele dagreis. En voor de Klaartjes en
Mietjes en Keetjes, de goeie ouwe huisslo
ven, die toen ook tot het gezin konden
worden gerekend, was ook nog plaats open
gehouden. Dan kwamen de conferenties
tusschen de vrouwelijke familieleden, man
nelijk deel werd hoofdzakelijk omtrent de
financieele zijde der quaestie gekend. In
deze brachten de nieuwe tijden dus geen
verandering!!! Kwam eindelijk de groote
dag met dreigende regenlucht, al heel vroeg
hadden de jongens de lucht al opgenomen
en in gedrukte stemming ging ’t van mond
tot mond, toegefluisterd naar alle zyden
„’t Zou wel misloopen*, „maar rijden
moesten ze toch*, meende de jongste der
telgen, „al regende ’t molensteenen*, alles
etend goed en wel gepakt, kant en klaar en
t»
Bolswardsche Courant