NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
OI.SWARD SR WOSBBABBBÏ.
1903.
42ste Jaargang.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
No. 3.
rt
g DONDERDAG 8 JANUARI.
BINNENLAND,
VOOR
P E R S-0 V E R Z I C H T.
het
11
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cants.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar £5 Cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver-
X volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
en de Dood trekken door een
vrees
Dat de sluiswachters en de neringdoende
burgerij van de bedrijvigheid profiteeren,
spreekt wel van zelf.
Lemmer, 6 Jan. Er is nog altijd een
massa drytys voor de haven. De tramboot
„Heerenveen* is echter «ooeven, hoewel met
veel moeite, van Amsterdam hier binnen
gekomen.
5 Jan. Onze haven is nog steeds door
een massa ijs van de open zee afgesloten.
E n stoomboot van de Holland-Frieslaudlyn,
die, hedenmiddag uit zee komende, onze
haven trachtte binnen te komen, moest na
vele vergeefsche pogingen onverrichterzake
terug keeren. Door den dikken mist konden
wij hier dit stoomschip niet zien, maar
hoorden haar aanhoudend gefluit, dat door
den misthoorn hier werd beantwoord. Des
kundigen hier schatten den afstand, waarop
deze boot tot onze haven was doorgedrongen,
Prof. Treub besluit aldus:
Harlingen, 5 Jan. Onze postbeambten
heboen een drukken tijd doorgemaakt met
de nieuwjaars week, ditmaal buitengewoon
druk. Heeft andere de eerste bezending ’s
morgens te zeven ure plaats, begin althans,
thans werd het Donderdag tot en met Zondag
bij velen eerst elf uur voor er iets bezorgd
kon worden. Uit den mond van een yverig
besteller vernamen we Zondagmorgen, dat
hij 10 uren met sorteeren en uitzoeken had
moeten door brengen en daarna 6 m en met
rondorengen. Gelukkig, voegde de man er
bij, was dit de laatste morgen der buiten
gewone nieuwjaarsdrukte. Hedenmorgen was
de stroom nagenoeg in zijne oude bedding
teruggekeerd.
Makkum, 5 Jan. Alhier worden pogin
gen in het werk gesteld tot het opncbten
van eene afdeding „Makkum* van den
Nederl. Protestantenbond. In eene vergade
ring, Donderdag 8 Jan. a.s. te houien in ’t
hotel „De Prins*, zal de heer Dr. Niemejjer,
Herv. Pred. te BuLward, eene rede voor
dit doel houden.
Witmarsum, 5 Jan. Met veel animo-
drukte en beweging, had jl. Zaterdagavond
alhier plaats de finale verkooping eener
gardeniersbuizinge met schuur en tuingrond,
gelegen aan den rij- en tramweg, tusschen
de Doopsgezinde en R. K. kerk. By eerste
veiling weid hierop geboden f 2202, terwijl
thans bij opbod dit pand opbracht f 3439.
Berekent men hierbij de kosten, plus f 25
jaarlyksche grondrente, dan komt dit pand
op ruim f 4300. Kooper werd de heer 8in-
nema, eigenaar de beer H. Robijn, slager
alhier, die ’n paar dagen tevoren zijn sla
gerij uit de hand had verkocht aan zijn
collega D. de Jong. Dit is nu het laatste
verkochte pand, waarvan den overleden
heer Notaris Mr. Klaazes de Boer mede-
eigenaar was.
Da alhier gevestigde Notaris, de heer
Th. Bosbuier, denkt binnenkort metter
woon te betrekken het huis, waarin sinds
een paar jaren de pastoor woonde. Dit
hoerenhuis, naast het gemeentehuis gelegen,
werd vroeger ook door den Notaris be
woond.
Galamadammen, 5 Jan. Drukker dan
in de laatste dagen is de scheepvaart-bewe-
ging over de meren en langs het groot ka
naal zeker nimmer geweest. 8 toom booten en
tjalken komen en gaan bij tientallen, om
via Stavoren hunne bestemmingsplaatsen te
bereiken. Op sommige dagen passeeren meer
dan honderd de bruggen, terwijl de haven
te Stavoren een mastbosoh gelijst. De aan-
Stad.
Een Geest
groote stad. De Geest toch heeft de
uitgesproken, dat de listige menschen den
Dood niet dan honderdjarige grijsaards
zullen overlaten.
„O neen, mjjn vriend,” zegt de Dood,
„daarvoor heb ik de groote stad.”
De dood geleidt den Geest. Van ver is
de verpeste adem in den schijn der mil-
lioenen lampen al zichtbaar.
Over de straten, die de levende aarde in
kalk en steen beknellen, beweegt zich een
groote massa volk en ratelen tallooze wagens.
Torenhoogé muren verheffen zich, die den
hemel aan het oog onttrekken. Uit duizenden
muuropeningen komen slechte dampen; dui
zenden lichten branden, terwijl duizenden
uithangborden duizenden genoegens in
groote letters aankondigen.
De Dood wjjst op de tienduizenden men
schen, die zich voortspoeden door de straten,
zich haasten zonder rechts of links te zien,
alsof ’t het eeuwige heil gold. Die menschen
zyn allen geteekend.
Bij een reusachtige fabriek gekomen,
waaruit een oorverdoovend lawaai komt, en
waarvan de hooge nauwe schoorsteenen
rook en vlammen spuwen, meent de Geest
huiverend, dat het de hel is. De Dood
noemt het een kunstmolen, die kunst-maan-
licht maakt. De honderden arbeiders in
den molen zyn geteekend.
Een hel verlicht paleis noemt de Dood
een giftkroeg. In een zaal, waarbinnen een
grauwe, bijtende rook, zitten aan tafels
mannen met bleeke, stompe gezichten, in
hun mond glimmende rookwolken, waaruit
de bijtende rook opstijgt.
„Wat drijft deze mannen?”
„Zjj vergiftigen zich.” Het gif wordt in
kristallen kelken aangedragen door mannen,
die er nog bleeker en stomper en vermoeider
uitzien. En allen, allen zijn geteekend.
„Wanneer slapen de menschen in uwe
stad?” „Als over het veld de leeuwerik
zingt en de landman aan z’n arbeid gaat.”
Daar klinken achter roodlichte vensters,
violen en trompetten, die uitnoodigen tot
den dans.
Een mijner vreugdezalen, zegt de Dood.
Hier huren de jongelingen vrouwenliefde.
Huurders en verhuurders zijn geteekend
tot in het tweede en derde geslacht.
De Geest heeft genoeg verschrikkingen
gezien. Hij wil zich verheffen boven de
tienduizenden daken om te keëren naar
den stillen nacht, toen hij verward raakt
in een netwerk van ijzerdraden.
De tallooze draden, die zich spannen over
straten en pleinen, doen den Geest ver
onderstellen, dat de stad gel jj k een muizen val
is, opdat geen der uitverkorenen van den
Dood zullen ontsnappen.
0 neen, zegt de Dood. Die ijzerdraden
hebben de denkmenschen gespannen van
oord tot oord om met bliksemsnelheid be
richten te zenden over de geheele aarde.
De boodschapbrengende draden eindigen in
de hersenen der menschen, zoodat deze
onophoudelijk genoodzaakt zijn, acht te
geven, waardoor ze nooit tot zich zelf
kunnen komen. Zij zijn geteekend tot in
het derde lid.
En de Geest meent, dat de stad spoedig
woest en de oogst van den Dood voorbij
zal zijn. O neen, zegt de Dood. Telkens
komt er verjonging van buiten. Mijn stad
is gelijk een Sirene. Haar lokkend lied
klinkt tot in verre dorpen en vlekken en
trekt de besten van het menschdom tot zich
En de Dood laat den Geest het vreeseljjk
schouwspel zien van den woesten menschen-
stroom, die zich aan de poort verdringt.
„Gelooft ge nog, dat de wetenschap der
menschen me slechts grijsaards overlaat?”
Daar spreidt de Geest z’n grauwe wieken
krachtig uit en vliegt zoover hij kan naar
M stille Uudv
op een kwartier.
Leeuwarden, 5 Jan. Op het alhier
gehouden congres van veldarOeiders is be
sloten de mislukte poging om te 8neek eeo
arbeidsbeurs te sticbten, te herhalen. Men
zal, om het nut dier zaak aan te toouen,
met vlugschrifijes gaan werken.
Ook werd besloten, te werken voor het
opnemen der veldarbeiders in de onge
vallenwet.
Boornbergum, 4 Jan. Als een bijzon
derheid kan worden vermeld, dat by den
schipper J. Weima alhier, door een kanarie
vogel nu reeds vier jongen zijn uitgebroed,
terwijl een ander paar al weer drie eitjes
heeft.
Een Duitsch maandblad is verschenen,
Hinaus auf's Land. Het wil nagaan, in
hoever het nuttig is de stad met haar be
dwelmend en verterend haasten te ontvlie
den en zich een bestaan op het land onder
andere levensvoorwaarden te verzekeren.
Het zal een orgaan zijn voor de reeds be
staande landelijke nederzettingen en de
onderwerpen op het uitgestrekte gebied
van kolonisatie alzijdig behandelen. Het
zal b.v. den kolonist inlichten over alles,
wat in een nederzetting de gunstige voor
waarden voor voeding, woning en kleeding
bevordert, door te schrijven over den toestand
van verschillende landstreken en landen,
over de bearbeiding, bemesting en irrigatie
van den grond, over de voortbrengselen
van den bodem enz. enz.
Na de uitvoerige uiteenzetting van
doel van het blad volgt een allegorie: De
Hepk. Nieuwsbl. v. Fr.
Leeuwarden. B. en W. dezer gemeente
hebbeu aan uen raad iogediend, het ontwerp
eener verordening, houdende voorschriften
inzake het opnemen van bepalingen omtrent
minimum loon en maximum arbeidstijd in
bestekken van gemeentewerken.
Daarby Ia a- bepaald, dat den aanne
mer de verplichting opgelegd wordt zijn
werklieden niet langer te doen werken dan
een door B. en W. by het bestek vast te
stellen aantal uren per etmaal. Wordt de
minimum-werktyd overschreden dan moet
voor het overwerk aan den werkman boven
het vastgestelde minimum-loon ten minste
worden betaald: 10 pet voor het eerste, 20
pet. voor het tweede 30 pet. voor het derde
en 50 pet. voor elk volgend uur. Wordt op
Zondagen gewerkt, dan wordt gemeld loon
met 50 pet. verhoogd.
De uitbetaling van het loon mag in geen
geval geschieden des Zaterdags na 6 uur
of op een plaats, waar sterken drank in het
klein wordt verkocht.
In zijn Nieuwjaarsbrief schrijft de
Haagsche Kroniekschryver der A. Gr. Crt.
o.a.:
„Overigens was de lijst van promoties en
benoemingen bij de Ryksverzekeringsbank
te Amsterdam voor velen een aangename ver
rassing voor anderen natuurlyk een bittere
teleurstelling. Ik hoor dat de Minister van
Binnenlandsche Zaken bij deze benoemingen
en bevorderingen weder een krachtig blyk
heeft gegeven van zelfstandigheid en van
zyn kennis van personen en zaken, mis
schien ook van zyn zucht naar aangename
samenwerking met het Bankbestuur, door
voor verreweg het grootste gedeelte van de
hem gedane voordrachten at te wyken.
„Voor ue speculeerende Hagenaarseen
heel talrijk ras tegenwoordig was de
jaarswisseling een veiademing wegens de
rijzing der Beurs, die in de laatste weken
zooveel slachtoffers heeft gemaakt, dank zy
de nouele voorlichting van sommige Haag-
sche efftfcten-kantoren. My is o.a. een geval
bekenu van een weduwe, die, over een kapi
taal van een ton gouds besenikkeude, door
haar effecten-handelaar in een speculatie
van... twee millioen nominaal is gesleept
en die dezer dagen geëxcuteerd ie, zoodat
zy nu met een armzalig overschotje van nog
geen f 10,0u0 naar een achterhoek van het
land is vertrokken, om daar in een dorp
zich tegen honger te vrywaren.*
De beruchte 32-jarige vrouw Da G.
te Dordrecht ging in den nacht van Zaterdag
op Zondag uit met drie personen. Verschil
lende tapperjjen werden bezocht, daarna
nuttigde men van den ingeslagen hinken
voorraad jenever en tegen vier uur zeeg
vrouw De G. op het Nieuwkerksplein in
elkaar. Thuisgebracht bleek zij overleden
te zyn; de drie personen, waarmee zij was
uitgeweest, zyn door de politie in hechtenis
genomen, doch men vermoedt, dat er van
geen misdaad sprake ie, maar dat de vrouw
in de jenever gestikt is. Een wondje boven
het rechteroog is waarschijnlijk door den
val veroorzaakt. Hedenmiddag is het lijk
blik der meren is by helder weder verrassende gerechtelyk geschouwd,
Uit Leeuwarden wordt geschreven aan
het S. W.:
Eenige jaren geleden kwam hier de
f a v u s in de scholen vooral in de koste-
looze scholen zeer veelvuldig voor. Er
is toen vooral op aandrang van dr. Kooper-
berg, krachtig ingegrepen. Een paar dok
toren stelden in de klassen een onderzoek
in, en ieder besmet kind werd gezegd zich
te vervoegen aan het Ternooiveld, d.w.z.
in het lokaal waar de stadsarmendokters
zitting houden. Daar werden ze onder
handen genomen en nauwkeurig werd
iederen patiënt den tijd gezegd waarop hy
terug moest komen. De onderwijzers kregen
bericht, wanneer het kind weer op school
mocht worden toegelaten.
De verzuimen tengevolge van dezen maat
regel waren niet vele, al had men dan ook
het minder verkwikkelijke gezicht, dat
eenige leerlingen met omwonden hoofd in
de klasse zaten. Zoodoende werd het kwaad
tot zeer geringe afmetingen teruggebracht.
Om het geheel te fnuiken werd den onder
wijzers verzocht ieder kind, waarby zij
f a v u s vermoedden, naar het Ternooiveld
te verwijzen en te bischen „een briefje van
dokter,” dat het op school mocht komen.
Deze maatregel werd... wel eens toegepast,
maar zeer onvoldoende. En natuurlijk. De
onderwijzers zijn geen dokters, en al wisten
ze al vrij spoedig, door ondervinding geleerd,
„wie niet deugde,” niet erg graag verwezen
ze een kind naar den dokter. De kans n.l.
dat hij een onschadelijken uitslag voor
favus had aangezien en dus een kind
„onverdiend” had gesignaliseerd, liep nie
mand graag. Want al spoedig zagen de
ouders in, dat favus hebben vrijwel
identiek is met verwaarloozing. Een
vergissing van den onderwijzer was in
dezen bijgevolg een leelijke zaak. En dan:
de onderwijzer heeft met een 50 tal leer-
leerlingen uit de achterbuurten wezenlijk
wel wat anders te doen, dan „doktertje”
spelen. Nog kort geleden was ik er getuige
van hoe twee doktoren een klasse onder
zochten. De moeder zou „meester” leelijk
aankijken als hij de hoofden ging inspec-
teeren, zooals de doktoren dat doen.
Maar tengevolge van bet „de hand er
niet aanhouden” steekt „het hoofdzeer het
hoofd weer op”, zooals een geneesheer zich
onlangs uitdrukte, al is het lang niet zoo
erg als een jaar of vijf geleden. De doktoren
Schreuder en Van Eeden zijn nu bezig de
klassen te inspecteeren; er worden maat
regelen beraamd om het kwaad voor goed
den kop in te drukken. Hoe men dat
ditmaal zal aanleggen is my niet bekend;
maar zeker is het, dat men op medewerking
van „huis” slechts in zeer enkele gevallen
mag hopen. Men mag al heel blij zyn, als
de kwaal, eenmaal by een kind overwonnen,
niet opnieuw door verwaarloozing ontstaat.
Schoolartsen noodig
NOG EENS DE REFORMKLEEDING.
Prof. Hector Treub schrijft in de jongste
aflevering van de Hollandsche Lelie „Een
laatste woord” over de reformkleeding. Zoo
als men zich herinnert heeft het eerste artikel
van den professor een storm van veront
waardiging doen opgaan, die zich uitte in
ingezonden stukken van leeken (vooral
dames) en ook van geneeskundigen in de
bladen.
Naar aanleiding daarvan schrijft prof.
Treub nu o.a.
Bolswardsclie Courant
u
1
bibliotheek te raadplegen, dan kunnen zij zien
dat ik reeds in 1893, ter vergadering van het
Natuur- en Geneeskundig Congres te Groningen,
vrijwel hetzelide gezegd heb over het corset
als nu. De „Hollandsche Lelie" is er geen ge
schikte plaats voor en ik heb geen lust in een
debat over de voor-en nadeelen van het corset.
Trouwens wat daarover door mijn bestrijders
gezegd wordt, is precies wat ik in mijn vorig
artikel heb genoemd. Onbewezen beweringen en
overdrijving zijn schering en inslag.
Eindelijk verheugt het mij eenige regels uit
het stuk van mevrouw Scheltema Beduin te
kunnen overnemen. Zij zegt, dat de voorgang
sters der reformkleeding „op grond van per
soonlijke ervaring tot de overtuiging (kwamen),
dat de reformgekleede vrouw gemakkehjker
ademhaalt, aangenamer spijsvertering heeft,
’s winters minder last heeft van de koude, 's
zomers van de warmte, beter kan loopen, trap
pen klimmen, bukken, reiken, in ’t kort haar
arbeid beter kan verrichten, zich over ’t alge
meen behagelijker voelt en een beter humeur
heeft dan de corsetdragende vrouw". Dat is nu
m. i. het argument. Hetzelfde geldt van de
volgende zinsnede mits er een toevoeging bij
komt, die ik zal cursiveeren. „Hierover kan en
mag alleen een vrouw oordeelen", voor zich
zelf.
Als de dames het daarbij gelaten hadden,
zou niemand er iets tegen gezegd hebben. Maar
waarom dan altijd geschermd met hygiënische
argumenten, waarvan de dames de kracht niet
kennen en niet kunnen beoordeelen?
Laat dus de op dit punt nog zoo onzekere
hygiëne buiten spel en maak propaganda op
grond van Uw subjectieve gevoelens.
Degene, die dan voorzichtig wil zijn en althans
degene, die voor een onmondige heeft te be
slissen, zal verstandig doen met eerst aan haren
huisarts te vragen, of er in het gegeven geval
bijzondere redenen zijn, om de eene of
de andere kleederdracht afkeurenswaardig te
maken. Is dat niet het geval, laat dan ieder
doen met de kleeding wat haar het aange
naamste is, en omdat het haar het aange
naamste is, op gevaar af, ’t zij boven ’t zij be
neden, in conflict te komen met wat, in naam
der hygëne, door ons geneeskundigen geleerd
wordt.
Immers reeds de ouden wisten dat het geen
aangenaam leven wordt, als men zich in alles
regelen wil naar de voorschriften der genees
kunde, en zij drukten dit aldus uit: medice
vivere, pessime vivere”;
Te dien opzichte moet mij allereerst een
bekentenis van het hart, nl. deze, dat ik mij
buitengemeen vereerd gevoel, dat men aan mijn
smaak genoeg gewicht toekent, om zich warm
te maken over het feit, dat ik reformkleeding
leelijk vind. Ik heb er mij wel voor gewacht te
zeggen „De reformkleeding is leelijk, doch heb
niets anders gezegd danik vind haar
meestal leelijk. Ten overvloede heb ik er
nog bij gevoegd, dat mijn smaak wel niemand
zal weerhouden een reformjapon te dragen als
zij die mooi vindt. Om die uiting nu ben ik
zoo „van alle zijden berend en aangetast door
het mooie legioen der met hervormde kleeding
bevallig omplooide Amazonen" dat de ridder
lijke van-Dag-tot-Dag-schrijver, wiens woorden
ik daar citeerde uit het „Handelsblad" van 16
December, mij reeds ter hulp gesneld zou zijn,
ware het niet dat hij tijdelijk zijn Paladijnsjas
voor een reformjapon verruild had. Waartoe al
die drukte Gij vindt iets mooiik vind het
leelijk. Onze smaken verschillen, en daarmede
is de zaak uit. Daarover behoef ik althans niet
verder te spreken.
Over bet corset zegt de prof, het vol
gende:
Dat ik dit heb durven verdedigen is mij van
allerlei kanten kwalijk genomen. De heer de
Bruine Ploos van Amstel schrijft b.v.: „dat er
iemand gevonden zou worden, die het corset
verdedigde had ik niet gedacht" en dr. Her-
manides meende, dat mijn geheele geschrijf
„maar zoo’n uitval was, in een onbewaakt
oogenblik aan de pen ontgleden." Als de heeren
by gelegenheid eens tijd hebben om behalve de
telermkleedin^Uteratuur ook hun eigea inediscbe