NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD fltSWXH» EN WONSEBADEEE .Mi 1903 42ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 20. Een Haakkunstenaar. 8 ZONDAG 8 MAART. BINNENLAND. VOOR i, ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver- X volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. 1) Dezer dagen ontvingen wij een bezoek van 'n 72-jarige, die ons een gehaakt schilderij liet zien, voorstellende wijlen vice-admiraalZeger Veekens. Zijne mededeelingen gaven aanleiding tot een tegenbezoek van een ouaer medewerkers. Iel, Leeuwarden, 5 Maart. Door de ruimte onder net bleekgrijze hemelgewelf een stuiven van fijnen regen. De storm speelt met de dropkes, smakt ze tegen den grond en de huizen. Wild slingeren de takken boven de stoere boomstammen, die zwartachtig glim men. Parapluën glimmen, menschen glim men in hun doorsyperde kleeren. Knetterend vallen de dropkes steeds op hen neer. Het plaveisel der straten glimt ook, weerkaatst net bewegen over zich heen. En de wind ruischt en gonst, ’t Is alles glad en glanzend in het wilde, waterige weer. Tegen het beursgebouw, half schuil gaande in een der hoeken, een troep luidruchtige jongens, zoo pas onder geleide van den ge* meente-veld wachter uit het ruimzicht van Frieslands grazige weiden naar de stad ge komen. Zij schreeuwen, wuiven en springen, naar de opwelling van hun gemoed. Met gefronsde wenkbrauwen staart een bruinroode 8int-Bernard-hond van dit tooneel ai in ’t regen-gewriemel. Het slaat negen uur, voor de rumoerige plattelanders 't klokje van gehoorzaamheid. en hy treurende er by, zwart op zwart en toch kon je hem zien zitten. En heb je niets gekregen ook? Niks niemendalJa ik dacht, dat be grijp u, om de waarheid te zeggen, d’r zal wel een dingetje an los komme, maar nee hoor, niks, niemendal, maar dat hebben zé me nie voor niks gelapt, kijk eris hier. Carpentier toonde ons een wit geraam- tetje met wit en zwart haakwerk omgeven. Transvaal dood stond er boven. Dat was zjjn wraak. Nog kregen we te zien Christiaan de Wet, de la Rey en Botha, met de door hen ver overde kanonnen en geweren. Toen keerden we naar Holland terug. Kijk eris hier. Op een rooden grond bolde op een zwar ten gehaakten kolossus, zwarte jas, wit overhemd, knoopen als krenten, in de rechterhand een wandelstok rijk met ver guldsel versierd, in de linkerhand een vier kant spoormandje. Op den kolossalen romp deed komiek een merkwaardig klein hoofd, waarop een half hoog hoedje. Onderaan stond: .Welkom in Nederland.* Die komt van de reis, zei de vrind. Wie is dat? vroeg ik. Weet u niet wie of dat is! vroeg Carpentier. Het gezicht komt me wel bekend voor, laat ’s kijken wie is dat nou ook alweer... Nou dan zal ik het u zeggen. Dat is Dudok de Wit. O, juist, juist! riepen we allebei. Dat krjjgt ie cadeau. Daar zaldie wel mee in z’n schik zjjn. Nou oftie, Dinsdag krjjgt ie het cadeau. Aan minister Kuyper heb ik ook ze’n portret gestuurd, toen heeft onze dominee eerst een brief geschreven. En heb je daar ook geen bedankje voor gehad Jawel, kijk maar eris hier. Carpentier haalde een briefkaart voor den dag, waarop stond: „Met belangstelling nam ik kennis van (eenige onleesbare hieroglyphen), maar de tjjd ontbrak met het andere my in te laten, (get.) Kuyper/ Jonge dat is mooi. Of dat mooi is, zei de kunstenaar met glinsterende oogen. En wil u nauw nog eens een kunst werk zien dat me vader gemaakt heeft? Carpentier nam een brilledoos die onder een krant lag, waarop vier dikke tabaks pruimen lagen op een rjjtje. Uit de brillen doos kwam een pjjpenpeuter van gesneden hout en een houten vrouwenbeeldje. Dat is now me vader en mjjn moeder. Me vader was korendrager, kjjk hjj heeit de zak op zjjn hoofd, ën me moeder heb d’r Friesche kap op. Toen ik acht jaar was benne ze allebei gestorven. Maar waar heb je toch dat haken geleerd? Zoo maar uit me eige, ik ben tot me 20ste jaar schaapherder geweest en dan mot je toch wat om de hand hebben. Met me eerste vrouw ben ik 2*/a jaar en 2 dagen getrouwd geweest en met me tweede 37 jaar, en nou ben ik 72 en gelukkig nog gezond. En verkoop je nog al wat? Och meneer ze motto tegenwoordig allemaal wat luxe hebben, dingetjes die weg zjjn als ze tweemaal gewasschen zjjn, kjjk eris hier, dat binne kleedjes van kinder wagens, fletskousen, sokkies voor kinderen, tafelkleeën, dat is allemaal goed dat tegen de eeuwigheid an kan, maar och ze willen d’er niet an, ’t is allemaal luxe luxe! Tel. ’t Was op de Ged. Lindegracht no. 31. Beneden was een winkeltje met veel kleurige snoeperijen en daarnaast ’n donker trapje. Op de stoep schrobde een vrouw, witgejakt. Woont hier meneer Carpentier, juf- frou w Jawel meheir, dan mot u eerst een trappie op en dan een trappie af dan kom u d’r vanzelf. M’n vriend en ik stegen een zeer steil kippetrapje op en kwamen op ’n zoldertje. Vier steile trapjes voerden naar onbekende oorden. Een steil trapje daalde af in een donkeren trechter, ’t Trapje af. Aan 't eind een deur waarop een blinkend koperen bordje waarin met gaatjes geslagen C. Car pentier. Ik klopte. Binnen! De deur ging open en we stonden in een klein vertrek met twee ramen. Aan den zolder hing de wasch te drogen. Rechts was een bedstee met groene gordjjnen. In ’t midden stond een miniatuurkacheltje op ’n zwaar hout blok. ’t Kacheltje gloeiend. Vóór ’t kacheltje lag op de knieën een klein oud mannetje met grjjze krulletjes onder z’n pet uit en grjjze bakkebaardjes. De rechterwangeenigs- zins opbollend, vermoedens wekkend van een fiksehe pruim. ’t Mannetje lag gebogen over een emmer vuil water en boende met een lap den vloer. De wanden van ’t kamertje waren be hangen met gemaakte kuntstukken, de gordjjnen waren gehaakt, het tafelkleed was gehaakt, de kussens in de stoelen waren gehaakt, de lampekap was gehaakt. Meneer Carpentier? ’t Mannetje keek verbouwereerd op, keerde verontschuldigend ’t binnenste van z’n handen naar ons toe. Ja heeren, een vrouw heb ik niet, ik moet zelf den boel opredderen. We komen je kunststukken eens be kijken. ’t Mannetje stond op. Droeg emmer en lap weg. O, da’s goed heeren, dan zullen we maar eens met Holland beginnen en aan stonds de Transvaal nemen. Hjj nam een kunststuk van den wand. Op een rood gehaakt veld was een groene romp en daarboven prjjkte een vrouwen hoofd, uitgesneden uit een portret. Mooi, maar wie is dat nou? Ken uwes d’r niet? Neen. Wél, dat is mevrouw Albregt-Engelen, wjj noemden d’r vroeger altijd „sing-sing“, die heb ik wat vaak zien speulen in de komedie. En dat is de Nederlanclsche Leeuw. Op rood veld was een groot vlak dat eenigszins den vorm van een leeuw had, aan den staart was een rood-wit-blauw vlaggetje, de manen waren van draadjes wol en deden sterk aan „vermicellie* denken. De leeuw had een melancholiek menschen- gezieht. En daar heb u het voorbeeld, zei Carpentier, op een prent wjjzende waar onder in vier talen stond dat ’t een leeuw was, hetgeen geenszins overbodig kon geacht worden. En dit is de Koningin, in d’r hand heeft ze de schaal der gerechtigheid, ze staat by een bloemvaas, op den achtergrond de portretten van d’r vader en d’r moeder. Evenals by alle andere kunststukken waren ook hier hoofd en handen, zooals de krantenterm luidt, „aan portretten ont leend* hetgeen synoniem is met „uitgeknipt, verder was alles gehaakt, alleen de bloemen uit de vaas hadden waarschijnlijk eens een peperkoek versierd. Kun je de gezichten ook niet haken? Jawel, ik kan het wel doen, maar dan zie je niet goed wie of et is. Verkoop je die kunststukken ook? Och jawel, maar d’r is niet veel lief hebberij voor. Waar leef je dan van? Ja, ziet u. dat zal ik nou ’ns eerlijk zeggen. Ik krijg f 1.60 van de Gemeente en fl van de Diaconie en dan ’s winters haak ik wollen wanten en sokken, en nou krijgen we de Koningin met Prins Hendrik, zeide Carpentier, een ander stuk van den wand nemend. Ziet u, da’s ’n poort, waar ze door komen. Wat heeft de Koningin in d’r hand vroeg mijn vriend, op een voorwerp wijzend, Allen moeten de trappen van het beursge bouw op. Een dolleman van ’t eerste water, spelend op een occarino, loopt aan ’t hoofd van den stoet. Dan volgt een ventje met een groot plakkaat voor z’n pet en uit wiens mond een sigaar schuin-halfwijs naar boven steekt. Allen schreeuwen of maken gewild- grappige bewegingen met hun ledematen. De gemeente-veldwachter lacht vergoelij kend. Och ja, die vlegeljaren ook gekend. Nu al lang voorbij. Een sergeant legt bij ’t binnentreden zijn hand op den arm des occa rino-befluiters. Kalm, mannetje. Van de overzjjde der gracht schreeuwen twee arbei ders: „rommel!!* De groote Sint-Bernard kijkt ernstig in ’t weer en verroert geen haar van zijn fraai, ruig lichaam. Begrijpt niets van ’t heele gedoe en denkt by zich zelyen: vreemd menschenvolk! En maar steeds door de ruimte het stuiven van fijnen regen, die alles geeft oen donkeren glim-glans. Van andere zijde schrijft men 5 Maart. Heden had alhier in het Beurs gebouw de indeeling plaats van een deel der lichting van het jaar 1963 voor de nationale militie. Daaronder waren er die wegens een ten vorigen jare getrokken twij- felachtig en later dienstplichtig geworden nummer, ook met deze lichting moesten worden ingedeeld. O.m. zag men daarbij een jongeling, die met groote moeite de Beurstrappen beklom, wijl zijne onderdanen hem met moeite en nog wel geholpen door een kruk, vooruit sleepten. Later vernam men, dat die jongeling niet maar recht streeks naar huis was teruggezonden, maar met andere voorloopig afgekeurden naar ’t militair hospitaal was gebracht, misschien in afwachting, dat een verblijf van eenige dagen aldaar hem nog wel geschikt zal maken voor den militairen dienst. (Deze jongeling had geheel thuis kunnen blijven als hij tijdig z’n gebreken had opgegeven. Verzuimt men dit, dan wordt men op den indeelingsdag, hoe in ’c oogloopend het ge brek ook zjj, „ter observatie* in ’t hospitaal opgenomen. Dit is eenmaal regel. Red.) Stavoren, 5 Maart. Schipper Dirk Elzinga van Oldeboorn bevond zien j.l. Dins dag bij stormachtig weer op de hoogte van ’t Vrouwenzand in de Zuiderzee, koers zet tende naar Stavoren. By ’t wenden van het schip en ’t overslaan van 'c zeil raakte zijne vrouw verward in de zeilschoot en werd overboord geslingerd, doch wist nog te rechter tijd een touw te grijpen, waardoor het mogelijk werd haar van een wissen dood te redden. Harlingen, 5 Maart. Hedenmorgen konden onze haringvangers toch eindelijk eens van meer dan een onnoozel beetje haringen de zilveren schubbetjes zien glin steren. En wat wel het eigenaardige van de vangst uitmaakt, was wel, dat de eene anderhalf tal en éón haring en de ander anderhalf tal en twee haringen had buit gemaakt, ’t Was of de onnoozele beestjes het afgesproken hadden, om den een niet te bevoordeelen boven den ander. Hepk. Nieuwsbl. v. Fr. Workuiu, 3 Maart. Voor Schapenwol besteedt meu hier thans f 0,55 A 0,60 per k.g. De handel wordt vlugger. De dagen van spanning zijn nog niet voorbij Zeer uiteenloopend zijn de verwachtingen maar dit staat bij velen nog wel vast, dat, zoo de regeerings voorstellen mochten worden aangenomen, dat dan een staking op uitge breide schaal door ue leiders geproclameerd zal worden, niet alleen onder het spoorweg personeel, maar ook onder tal van andere corporaties, die zich te zamen hebben gevormd tot den bond van verweer. Intusschen worden de beschouwingen over de voorgestelde wetsartikelen in alle bladen voortgezet en ’c ia hier al weer als met alles er is zeer verschillend inzicht. Toch echter zou ’t beter zyn, dat ons land van een tweede staking, die een onbetwist bare ramp zou wezen, verschoond bleef, maar als de regeeringsvoorstellen,zy ’c ook eenigs zins gewyzigd misschien,worden aangenomen, dan zal de nu nog geregelde arbeid hoogst- waarsohynlyk niet lang meer worden voort gezet, want al vindt in de kringen van allerlei werklieden, zeer terecht dunkt ons, het plan om na de behandeling der ont werpen pas een onderzoek naar loonen etc. te doen plaats hebben, heftigen tegenstand, toch zou, al werd dit voorop gezet, de aan neming der aanhangige ontwerpen nog even goed als thans oorzaak van algemeene staking kunnen zjjn. Sn. Crt. De Tweede Kamer komt eerst Dinsdag a.s. weder byeen. De heer Troelatra is lijdende aan iniluenzat dat veel had van een platte reistasch met vier afhangende linten. O, da’s een stoel. En wat staat daar? Dat is een rustbank voor twee per sonen, die zag ik net by Eden op den hoek van de Raadhuisstraat staan, en toen heb ik ze maar zoo in me opgenomen en thuis nagemaakt. En hier ziet u me medailles. Carpentier liet ons twee zilveren medailles zien. Een groote van de Vereeniging tot bevordering van het Vreemdelingenverkeer, 58 Maart 1901, aan 0. Carpentier en een kleine met randschrift „Hulde door de stad Amsterdam, 18171887/ Die heb ik allebei gekregen voor versieringen an me huis. Die kleine voor een versiering toen ik nog in de Leliestraat woonde, toen had ik een transparant gemaakt van den Koning met 2763 gaatjes er in! Hè! riepen we allebei. En dit is de Koningin met haar be schermengel, naar de beroemde teekening „Aan haar volk weêrgegeven/ O, juist van wie is die teekening ook weer? Ja dat weet ik niet, maar het mot een graaf zyn, ik ben het aan de Echo wezen vragen, en daar hebben ze me gezeid dat het een graaf mot zyn en dat ik maar eens in de Kalverstraat moest gaan vragen waar het gestaan heeft, maar om de waarheid te zeggen, ik durfde d’r niet in. Er zy opgemerkt dat de vleugels van prof. Carel L. Dake’s engel zeer verdien stelijk door kippeveertjes waren nagebootst. En hier heb u Vice-Admiraal P. Zeger Veeckens. In ryk met goud bestikt uniform stond de admiraal voor ons. Ja, dat is me een werkje geweest! Nou krijgen we professor Stokvis! Het hoofd van den grooten medicus prijkte boven een zwart veld, daaronder was een groen vlak met franje. Op het groen lag iets wits, waarop een kinderkopje geplakt was, links en rechts zweefden bruine vier kanten in de lucht. Da’s nou professor Stokvis terwijl ie kassjol geeft. Wat geeft ie? vroeg ik. Consult! zei mjjn vriend, die in de medicijnen studeert. Carpentier keek hem dankbaar aan en vervolgde, meer speciaal zich tot hem richtende Ziet u wel hjj het een kind voor ’m liggen en dat benne de banken voor de studenten, als ik nou een portret van een student kan krygen, komt ie daarin met zyn hand uitgestrekt naar den professor. Ik zag dat mjjn vriend in tweestrijd ver keerde om z’n portret af te staan voor dit schoone doel. Kyk eens hier, Carpentier haalde uit een kast gehaakte vlaggen en wimpels, dat is wat moois voor de studenten als ze in het rjjtuig zitten en hier een sjerp om aan te doen als ze geslaagd binne. ’t Is mooi werk. Ja, ja, ik wou dat er maar eens een dame hier kwam, die er verstand van had, want dat doet niemand in heel Nederland me na, dat is allemaal met een leggende steek gemaakt. Nou krygen we de Transvaal! Hier heb u het nieuwe Boerentehuis met het standbeeld van Kruger te Dresden. We kregen een paars huis met witte vensters en rose balcons te zien, er voor stonden groene boompjes. En dit is Paul Kruger terwijl ie een bezoek brengt an de Koningin. Dit stuk was blijkbaar geïnspireerd door de bekende plaat van Braakensiek, ’t zelfde opschrift prykte er onder en de hoofden waren aan die plaat „ontleend/ Ja, ja, Kruger zyn portret heb ik ook gemaakt, en van zyn vrouw ook, en dat heb ik hem gebracht, maar daar ben ik niet netjes ontvangen, daar wier ik om zoo te zeggen fatsoenlyk de deur uitgezet, ’n Meneer had voor me aan Kruger geschreven dat ik zjjn portret gemaakt had en daarop kryg ik dit öriefje. Carpentier toonde een briefje gedagteekend 11-6-1902 Utrecht, Oranje-lust, waarin Kruger’s secretaris schreef dat Zjjne Hoogheid zeer gevoelig was over de betoonde sympathie en Car pentier zeer gaarne zou ontvangen. En ben je er heen gegaan? Ja zeker, ik heb nog een gulden reis geld motte leenen, maar (Carpentier schudde treurig en zyn oogen werden vochtig) ik ben er niet netjes behandeld, wel door den man zelf, dien heb ik gezien zooals ik u daar zie en die bedankte me, maar zyn secretaris, zal ik maar zegge, die nam me by me arm en zette me de deur uit, „de president heeft geen tjjd zeidie. Ja, en zyn vrouw heb ik nog al ia het graf gemaakt Bolswardsclie Courant gWrro' ‘?A

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1903 | | pagina 1