NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
SOUS WARD EN WONSERADEEE
1903.
42ste Jaargang.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
No. 23.
De vrouw in het leger.
I
DONDERDAG 19 MAART.
BEDDEN en DEKENS,
die in de goedkoopste tot de meest beat»
soorten onder garantie worden geleverd.
r'i
c
BINNENLAND.
- i o’jjtiKSKius, ówiien,
Bonten, Witte Goederen
Vitrages, enz. enz.
VOOR
jlliyïïl
Jill
INGEZONDEN.
ürediet schouten,
-
J
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Afzonderlijke pos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
r.
I
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver-
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
I
i
i
i
I
xkx:axkxaxx<->x kxxaxx^
’t Is eigenaardig hoe toestanden, waarin
men voor het eerst van zijn leven komt,
aanleiding kunnen geven tot vergelijking
met andere, uit lang vervlogen tijden, en
hoe die vergelijking weer een gedachten
gang tengevolge kan hebben, haast in
geen verband staande met het eerste object
onzer beschouwing; bijv.: „de algemeene
staking, de militaire cantines en de
vrouw”, hoe rijmt men dat te saam?
De volgende regels zullen de oplossing
geven
Mijn tegenwoordige werkkring voert mij
dagelijks in de propvolle soldaten-eantines
der verschillende kazernes in mijn garni
zoen. Hoe gezellig die lokalen er in gewone
tijden, en zelfs des zomers, wanneer er
meerdere lichtingen onder de wapenen zijn,
ook kunnen uitzien, nü, in deze dagen van
spanning, nu de kazernes overbevolkt zijn
en niemand of slechts weinigen haar in
den vrijen tijd mogen verlaten, nu zijn ze
te klein, en is er van gezelligheid geen
sprake. Hij, die een glas bier of een kop
koffie wil gebruiken of een broodje koopen,
moet zich door de vóór het buffet opge
propte menigte heen dringen, is blij als
hij eindelijk geholpen is, en verlaat zoo
spoedig mogelijk de rookerige en vunzig-
nekende lokaliteit, waarin hij zelfs moei
lijk een stoel en zeker geen gezellig hoekje
kan vinden.
Zoo is het in mijn garnizoen, en zoo zal
het ook wel elders zijn. De cantine-lokalen
zijn nu eenmaal niet elastisch en niet be-
i
Workuni. Het in ons vorig nummer
vermeldde bericht, overgenomen uit een ander
blad, dat te Rottum een kievitsei is gevonden,
kunnen we, naar ons gemeld wordt, beslist
tegenspreken. De vorige week is nog nergens
een kievitsei gevonden.
Het zal echter nu niet lang meer duren,
omreden het prachtige weder zulks ten zeerste
medewerkt.
Sneek, 16 Maart. Naar aanleiding van
ons bericht over ’t aankoopen van een huis
door de Confessioneelen alhier, wordt ons
meegedeeld dat er, wegens gebrek aan geld
van dien koop niets is gekomen. Voorloopig
zal men ’t dus moeten stellen met een zaal
in „Amicitia", waarin hedenmorgen Dn, Wa-
genaar uit Leeuwarden een godsdienstoefe
ning hield.
Op den duur zal ’t er echter wel van komen
dat een eigen gebouw moet worden aange
kocht.
Parrega, 14 Maart. Gisteravond gaf
het Cnr. Harmonie-Gezelschap „Excelsior*
met medewerking der Chr.Zangver. „Halle
luja* eeae uitvoering in het kerkgebouw
alhier.
Nadat de heer Scheffsr door gebed en
zang deze samenkomst had geopend, hield
deze een schoon en boeiend woord over
muziek en hare werking, waarna het muziek
corps de nummers van het programma op
zeer verdienstelijke wijze uitvoerde; de
zuiverheid en voordracht der stukken viel
in een woord te roemen.
Ook de Zangv. moet een woord van lof
niet worden onthouden voor de wjjze waarop
ze de gegeven nummers tengehoore bracht.
De heeren Directeuren: J. H. LümerenJ.
W. Scheller met de werkende leden kunnen
met genoegen terugzien op het succes van
dien avond, waartoe zeker niet weinig hebben
bijgedragen de solo’s voor Trompet, Bariton
en Orgelhet was iets nieuws voor ons,
doch door het aandachtig gehoor dat de
drie uitvoerende heeren ten deel viel, was
op te merken dat deze nummers wel in den
smaak vielen.
Zeker mede door het heerlijke weder
waren vele toehoorders, ook van buiten,
gekomen om deze uitvoering bij te wonen.
die twee bepalingen geen tegenstrijdigheid.
De vrouw van een onderofficier, eenmaal
gehuwd zijnde, moet weten wat zij gedaan
heeft, en met haar man en kroost maar
leven van hetgeen haar man verdient. De
onderofficiers-stand moet ook al „hooi”
worden gehouden en een nerinkje van bijv,
schoensmeer en andere soldaten-poetsmid-
delen zou daaraan niet bevorderlijk zijn.
Maar als nu de commandeerende officier
een beetje heel erg doordrongen is van dat
denkbeeld, weigert hjj de vrouw, die bijv,
een bekwame hoedenmaakster is, ook zoo’n
„nering”, en als dat eenige jaren heeft
geduurd en de man sterft, is de juffrouw
haar handigheid, haar kijk op modes èn
haar vroegere klanten kwijt, en is de eens
afgelegde verklaring van nul en geener
waarde. Ik weet wel, dat de meeste com
mandeerende officieren in dit opzicht hu
maan genoeg zijn, maar de dames in kwestie
zullen toch altijd eenigszins op den schop
stoel blijven zitten. Vandaag staat een
chef het toe, maar morgen wordt hij ver
vangen, en de opvolger trekt de vergun
ning in. ’t Komt mij voor, dat een der
gelijke toestand onhoudbaar is en verbete
ring vereiseht.
Voor de officierswereld heerschen weer
andere begrippen. De a.s. officiersvrouw
verbindt zich tot niets anders, dan dat zij
haar echtgenoot in geval van oorlog niet
bij marschen of in kampen, bivaks etc., zal
volgen. (Ik krijg het deuntje; Pas de
femmes weer in mijn hoofd). Zij mag dus
wèl een winkeltje opzetten of een zaakje
drijven, hoezeer dit ook tegen het stands
begrip mag strijden, en hoe kwalijk de
collega’s mèt hun echtgenooten haar man
en haar dit zouden nemen.
Zou het werkelijk de spuigaten uitko
pen, bijv, wanneer de vrouw van een kapi
tein een slijterij zou opzetten en daarin
aan soldaten borrels verkoopen, dan zou
men haar man, als hoofd van het gezin,
misschien voor een raad van onderzoek
kunnen brengen „wegens gedragingen of
daden in het openbaar... waardoor de waar
digheid van den officiersrang of de krijgs
tucht, bepaaldelijk werden aangerand”, en
hem op die manier den dienst kunnen uit
zetten, maar welke moet de gedragslijn zijn,
wanneer de nering of het bedrijf °P zich
zelf niets onteerends heeft
De vader van de officiers-vrouw had
bjjv. een welbeklanten kruidenierswinkel,
waarin zy vóór haar huwelyk boekhoud
ster was. De vader sterft, en zij is de eenige
die de zaak misschien zelf in het belang
van minderjarige broertjes of zusjes naar
behooren kan voortzetten. Ik geloof dat er
geen wetsartikel bestaat, dat haar dit zou
beletten, en zelfs den officier-echtgenoot
niet om dien kruidenierswinkel ais zijn
woonhuis te beschouwen... maar ik vrees
dat hen manlief gauw een overplaatsing
zou kosten.
Ik laat nu het geval eens rusten, dat
de officiers-vrouw voor haar huwelijk een
of meer „acten” lager-of middelbaar onder
wijs, of wel muziek- of zangdiploma’s heeft
behaald, en deze hare kundigheden in
klinkende munt wenscht om te zetten, door
het geven van lessen. Dit zou haar waar
schijnlijk door vele „vriendinnen” als een
schande worden aangerekend, maar gewoon-
lyk staan vrouwen, die het eens zoo ver
gebracht hebben, daarboven verheven, en
ik geloof niet dat men haar of haar man
daarover van militaire zyde officieel of
officieus zou lastig vallen, evenmin als men
dat doet tegenover officiers-vrouwen die er
een duitje by verdienen, door het schrijven
of vertalen van romans, het leveren van cou-
rant-artikelen, den verkoop van door haar
vervaardigde schilderstukken enz.
Maar nu zou ik wel eens een stap ver
der willen gaan, en eens het onbevangen
oordeel van het geheele Nederlandsche
officierskorps willen hooren, wanneer de
vrouw van een kameraad, beschikkende
over voldoende talenten, openlyk optrad
als gesalarieerd concert- of operazangeres,
of als tooneelspeelster? In ’t buitenland
zyn daarvan voorbeelden genoeg, om maar
één (maar dan ook een schitterend) te
noemen: Mevr. Ellen Gülbranson, Wagner-
zangeres, vrouw van een Deenseh officier;
maar zou de waarachtige, zuivere kunstzin
in ons land de conventie en den kasten
geest al voldoende verdrongen hebben, dat
men zoo iets ook hier zou willen gedoo-
gen? Ik wilde dat ik die vraag eens knap
beantwoord voor mjj zag, niet door een
enkel voorbeeld, maar door eene algemeene
opinie. Intusschen vind ik het treurig, dat
die vraag nog gesteld kan worden.
Amst. Crt. P. Minus.
Mijnheer de Redacteur!
Het zal my aangenaam zyn, wanneer U
my in de gelegenheid stelt, dat langs dezen
weg nog even aan den fleer Eisma kan
worden geantwoord
dat mijne memorie wel degelyk op be-
hoorlijkè wijze van gezegeld verzoek was
begeleid; zelfs had het gezegelde verzoek
hoegenaamd geen beteekenis dan om de
toelichting in den vorm te doen inkomen.
Het is trouwens voor een ieder begrijpelijk,
dat verzoek en toelichting in dit geval
een onafscheidelijk geheel vormden en juist
aldus werd ingezonden, omdat gevreesd
werd, er geen voldoende aandacht aan ge
schonken zou kunnen worden.
Ik had ónmogelijk een andere wijze van
inzenden kunnen volgen en is dit ook de
gewone wijze waarop alle toelichtingen bij
verzoekschriften staatscollege’s enz. be
reiken.
Het antwoord op het lantaarnlicht klinkt
nu geheel anders als de lezing in het
Raadsverslag; het licht komt nu uit een
anderen hoekmaar de Heer E. kan
toch qualitate qua ook weten, dat die
lichten niet voor de fabriek, maar voor
verlichting van den publieken weg werden
aangevraagd, om ongelukken te voorkomen.
Alleen kan worden beschouwd dat ze
op deze wijze opgesteld aan een dub
bel doel beantwoorden.
Het leggen der gasleidingen ging niet
zoo van ganscher harte als de heer E.
voorgeeft; integendeel de Hollandia kon
die leidingen alleen verkrijgen, als ze ge
durende een zeker aantal jaren een mini
mum hoeveelheid M3. gasverbruik garan
deerde en het is toch natuurlijk, dat men
om gas te kunnen gebruiken en leveren,
eene gasleiding noodig heeft.
De schrijffout petroleum- inplaats van
gaslucht was den lezer zeker duidelijk.
Het was mjj eindelijk eene groote voldoe
ning te lezen, dat de Heer Eisma het met
de Hollandia beter bedoelde, dan ik uit
zjjne verklaring volgens het Raadsverslag
heb gelezen.
Van harte hoop ik nog dikwijls in de
gelegenheid te worden gesteld, om dit
dankbaar te erkennen.
0. H. HUMMELINCK.
behebt met hoogst eigenaardige begrippen
op matrimoniaal gebied, op het gebied van
huwelijkstrouw etc. gy zyt uit de ge
lederen verdwenen en met u een groot
brok ruwe maar mooie soldaten- poëzie,
’t Moge dan al waar zijn, dat er onder u
waren, die den minder goed boekhouden
den soldenier poften, soms zelfs tot het
belangrijk volle bedrag van vijf dagen
soldy (toen ter tijde f0,25 of f 0,15 voor
de vyf dagen gezamenlijk), zoodat de schul
denaar niet eens in de gelegenheid meer
was om bij gebrek aan hertshoorn zijn
knoopen te poetsen; het moge waar zijn,
dat de door u verkochte jenever niet pre
cies afkomstig was uit „De drie Fleschjes”
of uit de stokerij van de firma Lucas Bols,
en dat het nauwlettend toezicht van „niet
meer dan 2 per man” wel eens wat te
wenschen over liet met mij brengen
honderden u het eere-saluut voor uwe toe
wijding aan den soldaat en voor uwe on
baatzuchtigheid waar het gold hem te
helpen
Het thans geldend consigne: „Pas de
femmes” is met door uw schuld in het
leven geroepen
Een rubriek vrouwen, en juist die met
wie de soldaat de meeste aanrakingspunten
had, is dus. uit het leger verdwenen, maar
in deze tijden, waarin zooveel gesproken
wordt over vrouwenrechten en vrouwen
plichten, loont het waarschijnlijk de moeite
eens vluchtig na te gaan, hoe het gesteld
is met die vrouwen, die nu wel geen deel
uitmaken van de militaire macht, maar
met wie het legerbestuur toch om de een
of andere reden rekening moet houden.
Ik bedoel de echtgenooten van onder
officieren en officieren.
Hoewel zelf gelukkig huisvader, moet
ik, uit een zuiver militair oogpunt be
schouwd, het huwelijk van den beroeps
onderofficier of -officier af keuren. Wij ver
heugen ons nu wel in een lange vredes-
periode en hopen wel dat daaraan nooit
een einde zal komen, maar morgen aan
den dag Aan de toestand veranderen, en
het is zeker dat een celibatair dit oogen-
blik vrijmoediger en met minder schroom
tegemoet ziet dan hij, die bij een opko
mend oorlogsgevaar vrouw en kinderen
menschen zelfs onverzorgd moet achter
laten. Daartegenover staat, dat de behoefte
aan een huislijsen haard en het vormen
van een gezin den militair evengoed is in
geschapen als ieder ander burger, zoodat
de regeeringen van al de beschaafde staten,
dit inziende, zich dan ook niet verzetten
tegen huwelijksplannen van hen die tot
het leger behooren. Wel hebben zij natuur
lijk sommige beperkende bepalingen moe
ten maken, maar daartegenover staan weer
andere, zeer vrijgevige, de laatste waar
schijnlijk voortgesproten uit den drang om
het kader zooveel mogely'k voltallig te
houden. Zoo bijv, wordt in ons leger aan
onderofficieren, wien eenmaal de vergun
ning om te huwen is gegeven, van rijks
wege vrye woning en nachtleger, vrije ge
neeskundige behandeling voor hun gezin
enz. gegeven.
Nu ligt het niet in myn bedoeling, om
alle voorwaarden, bepalingen en formali
teiten te bespreken, die vervuld moeten
worden bij het huwelyk van een militair;
maar slechts enkele van meer algemeen
maatschappelijk belang onder de aandacht
van den lezer te brengen, omdat zy weer
zoo’n eigenaardig licht op onze „kaste”
werpen, en ik, door daarop te wyzen, allicht
een klein stootje geef om dien kastegeest
een eindje meer op zij te dringen, zonder
daarom nog eenig nadeel te berokkenen
aan den militairen geest, die ons leger
moet blyven behouden.
Zoo byv. moet een jongedochter (of
weduwe) die hart en hanri aan een militair
beneden den rang van officier heeft ge
schonken, om te mogen huwen een ver
klaring overleggen, waaruit blykt, dat zij,
zoo noodig, door handenarbeid of iets anders
in haar eigen onderhoud kan voorzien.
Hierdoor verkrijgt het gouvernement een
soort waarborg, al is die ook zeer gering,
dat de vrouw, by overlijden van haar man,
met armlastig wordt, of om geldelyke
ondersteuning zal komen vragen. Voor
dezen maatregel, hoe ouderwetsch dan ook,
zou wel iets te zeggen zyn, maar hy klopt
zoo uiterst slecht met art. 142 van den
Inwendigen Dienst (der infanterie) waarbij
bepaald wordt, dat noch door de vrouw
van een onderofficier noch door eenig by
dezen inwonend persoon, een nering mag
worden uitgeoefend, dan met toestemming
van den commandeerenden officier.
Oppervlakkig beschouwd is er tusschen
Hij maakt verder zijne geachte B°gui
stigere attent op zijne mooie sorteerin
Beddetijken, Bedderuiten
en beveelt zich aan tot de levering van
zag men, nog lang na invoering van de
tegenwoordige, onder controle van officie
ren opgerichte en geadministreerde canti
nes, in sommige kazernes, by de gratie van
den commandeerenden officier ergens in
een hoekje nog een waschvrouw met een
nerinkje van appels of bokking, of op het
schijfschiet-terrein diezelfde matrone met
een mand brood, maar nu zelfs de wasch-
vrouwen uit de organieke oorlogssterkte
zullen worden geschrapt, nu geldt voor
goed het strenge consigne uit Leeocq’s
geestige operette„Pas de femmes, pas de
femmes!"
Voor dezen maatregel is wel haast alles
te zeggen. Een maSsa misbruiken zyn daar
door uit de wereld geraakt en ik zal de
laatste zyn, die een poging in het werk
zal stellen tot opheffing van dat consigne.
Zy die er schade door zouden Ijjden heb
ben van het gouvernement een billijke ver
goeding gekregen en beide partijen zijn
dus gebaat. Toch is er éen verzuim ge
pleegd: Ik heb nergens en nooit een
woord van lof en dank hooren spreken tot
die wakkere vrouwen, echte soldaten, al
hadden zij rokken aan, die wy oudere
militairen by alle regimenten hebben ge
kend en gewaardeerd, die onze grootste
vermoeienissen dubbel en dwars meemaak
ten, gewoonlijk zwaarder belast en beladen
<dan wy en wier taak juist begon als wy
rustten. Want juist gedurende de groote
en kleine rusten gingen zy onvermoeid
rond om ons tegen belachelyk lage prijzen
te laven en te sterken met hetgeen zy voor
ons hadden meegevoerd. En dat niet al
leen! Wie heeft ze niet gezien, helpende
en bemoedigende den armen drommel, die
haast niet meer mee kon? Voor zoo’n
stakkerd liet zij de „affaire” in den steek
•om zyn voeten te verbinden, ja ze droeg
waarachtig by haar vrachtje soms nog zjjn
geweer of zyn ransel! Welnu, gij, edel
moedige soldatenvrouwen, dikwyls wel wat
ïuw in woord en daad, en ook wel eens
rekend op een toevloed, zooals wy dien
thans kennen.
Maar toch, wat een verschil met de toe
standen van een 30, 40jaar geleden! Mocht
er toen in eene kazerne al eens sprake zijn
geweest van een cantine, dan was dit een
of ander hokje, dat toch nergens anders
1
I
Bolswardsche Courant