NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
3OLSWABB EN WONSERADEEE
1903.
4Sste Jaargang.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
No. 30.
ZOT BEMINDE.
M. H. RIDDER.
BINNENLAND.
2 cents Sigaar.
$xxxxxxxx®xxxxxxxxx$
g ZONDAG 12 APRIL.
VOOR
5
I
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Ots. van 17 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar 5 Cent.
r»
hem met de oogen wilde verslinden.
Eenige minuten stilte. Nadat de eerste
indruk vervlogen was, werd zjj erg neer
slachtig en tranen stonden in haar oogen.
Hy wendde den blik van haar af, van deze
ruïne, die de leelykheid en.het vuil der
geheele gevangenis scheen te belichamen...
Groote hemel, wat was zij schrikwekkend
leelijk! Zy beheerschte haar tranen en haar
droefheid en verbrak het eerst het zwijgen,
om zoo spoedig mogelijk tot een einde te
komen.
„Je komt zeker, om afscheid te nemen?...
Dat doet mij pleizier. Ik moet iutusschen
hier blijven, maar ik zal je nooit vergeten/
En bij deze woorden keek zjj naar den
grond, om zijn blik te ontwijken; want zijn
aan blik deed haar zeer en zy besefte, dat
de teedere gevoelens, die zjj voor hem ge
koesterd had, nu voor altijd moesten uit
sterven.
„Neen, Lucia, ik kom niet alleen, om te
zien. Ik neem geen afscheid van je en ga
ook niet voor altijd weg. Ik kom. om je te
zeggen, dat ik altyd dezelfde blijven en
mijn woord houden zal/
Pepe zeide deze woorden heel haastig, als
wilde hij zich vrijwaren tegen de verden
king, dat hij alleen kwam, om afscheid te
nemen. Pelusa had nu den moed gekregen,
de oogen op hem te richten en keek hem
aan met de medelijdende teederheid eener
moeder, die zich over de welgemeende leugen
van haar zoon verheugt.
„Je wilt mij geen verdriet doen... je
bent een goed mensch, God zal je er voor
beloonen. Maar ik weet hoe ik ben: oud,
leelijk en ziek... Als je wist, hoeveel werk
en moeite ik de nonnen met myn arm hart
berokken../
Hier hield zy eensklaps op, alsof zjj zich
over haar woorden schaamde. Haar gezicht,
dat doodsbleek was en een massa van was
en klei scheen, werd eensklaps levendig.
Zy vermande zich met geweld en ging voort:
„Ik ben hier, omdat ik een onverbeterlyke
dievegge ben; ik heb myn geheele leven
gestolen, meer dan gestolen... En jij, dat
zie ik je aan, jij bent een goed eerlyk
mensch; jy bent zeker door een ongelukkig
toeval hier. Neen, my kun je niets wys
maken waartoe ook? Je zult toch niet
willen beweren, dat je my liefhebt... Zie
mij eens goed aan! Ik zou je moeder
kunnen zjjn
Pepe, die haar gaarne zou hebben weer
legd, antwoordde eerst alleen door met het
hoofd te schudden. Doch Lucia ging voort,
zonder hem den tyd te laten, iets te ant
woorden
„Ik ben veel zieker dan het schijnt en ik
weet ook, dat ik dit huis niet levend zal
verlaten. Ach, wat plaagt myn arm hart
my! Je moet weten, dat ze my bedrogen
hebben, ik meende, dat jy net als al de
anderen waart... een gemeene misdadiger...
slechts domme gedachten, die ze my in het
hoofd gepraat hebben. Ga, m’n jongen,
ga heen en vergeet my. Word zoo gelukkig,
als je het verdient en geve God, dat je een
trouwe vrouw vindt. Want waarlijk, je bent
een keizerryk waard../
Deze wóórden sprak zy met volle over
tuiging, terwijl zy haar arm caricaturen-
hoofd tegen de tralies drukte en haar magere
handen smeekend door de tralies heen stak
om eindelyk eens den man aan te raken,
van wien zy zoo dikwijls gedroomd baden
die nu hier voor haar stond, jong en mooi
vol levenskracht en frischheid
„Neen, Pelusa', antwoordde de jonge man
beslist. „Ik ben een man en een man doet,
wat hy beloofd heeft. Ik heb je myn woord
gegeven, dat ik met je trouw en ik zal
wachten, tot je hier uitkomt. Ik ben alleen
tot je gekomen, om je te leeren kennen en
om je „tot weerziens' toe te roepen. Meen
je, dat ik ooit zou kunnen vergeten, hoe
je zes jaar lang voor my gezorgd, my kleeren
en lekkernijen gestuurd hebt, terwyl je zelf
misschien nauwelijks verzadigd werd?...
„Is dat waar? Is dat werkelijk waar?'
prevelde zy heesch, met nauwelyks hoorbare
stem.
„Ben je waarlijk in staat my lief te heb
ben zooals ik ben? Zul je op my wachten?
Een heel lang jaar?“
„Luister, Pelusa', ging de jonge man
voort, „ik weet niet of ik je zoo lief heb
als andere vrouwen. Wat ik je zeg, is, dat
ik er niet aan denk, je in den steek te
laten. Dat je niet mooi bent, zie ik. Maar
zyn het dan alleen de mooie vrouwen, die
iemand vinden, die haar lief heeft? Het is
my onverschillig, wat je in je leven gedaan
hebt en waarom je in dit huis gekomen
bent; als je eerst met mij getrouwd bent,
zal alles vergeten zijn. Ik hoop werk te
krijgen; de directeur is een goed man en
zal mij hier in gevangenis wel de een of
andere betrekking verschaffen; en als het
niet anders kan, zal ik honger lijden en
aalmoezen vragenIn elk geval echter ga
ik niet weg, dat beloof ik je, want nu zal
ik myn geliefde van kleeren en voedsel
voorzien/
Lucia sloot de oogen. De ernergieke
woorden van dezen man schenen geweldigen
indruk op haar te maken; zy wierp het
hoofd achterover en haar gezicht had een
uitdrukking, die vreugde en schrik gelijk
tijdig terugkaatste.
„Ik ben vol dankbaarheid', ging Pepe
voort, „en ik zou kunnen schreien by de
gedachte aan alles wat je voor my gedaan
hebt. Je zei, dat je myn moeder zoudt
kunnen zyn. Het zij zoo, als je het wilt.
Ik heb de mijne niet gekend: als je hier
uitkomt, zullen wjj te zamen leven, ik zal
voor je werken, zonder aan iets anders te
denken dan aan jou. Je zult weer sterk en
gezond worden en de herinnering aan deze
plaats zal spoedig uit je hart verdwijnen.'
„O, myn God!' Heilige Moeder Marie!'
riep Pelusa. Maar nauwelijks had zy deze
woorden gesproken of zy begon te wankelen
en hield zich zoo vast aan de scherpe tralies,
dat haar handen bloedden.
Uitgeput, als een hoop lompen, zeeg zy
neer en riep snikkend: „Pepe, myn Pepe!'
Door het alarm verschrikt, snelden de
beide nonnen toe en verzochten Pepe, zich
zoo spoedig mogelyk uit de spreekkamer
te verwijderen. Niettegenstaande hy er om
smeekte, wilden zy hem niets naders ver
tellen en stonden toen alleen toe, met verlof
van den directeur den volgenden dag terug
te komen...
Hy kwam te laat. Den volgenden dag
werd Pelusa uit het register der gevangenen
geschrapt. Het geluk en de vreugde, die
Pepe met zyn liefde voor haar in de ge
vangenis gebracht had, hadden haar hart
gebroken.
Pepe verliet in diepe smart de gevangenis.
Zonder moed, zonder vreugde ging hij in
de voor kort nog zoo vurig verbeide vrijheid.
oussrevi met geesturuc ovex
ontslag en zy antwoordde kort. Haar brie
ven klonken treurig; by na betreurde zy het,
dat de geliefde man de vry heid terug kreeg,
want zy vreesde, nu onzacht uit den droom
der laatste zes jaar te ontwaken.
Ongeduldig trad Pepe de spreekkamer der
vrouwengevangenis binnen. Nadat hy het
briefje van den directeur afgegeven had,
bleet hy alleen, totdat hy eindelyk zachte
voetstappen achter het hek hoorde. Twee
nonnen gingen zwijgend op het hoekje der
galerij zitten, vanwaar zy niets konden
verstaan maar wel alle bewegingen van hen
die een gesprek voerden, konden volgen.
Eene gevangene naderde met sleependen
gang, alsof zy bang was voor de komende
ontmoeting.
Pepe stond onbewegelijk. De nonnen
moesten hem niet verstaan hebben! Dit
kon met de vrouw zijn, die hy zocht! Strak
keek hy naar de gestalte voor hem, een
toonbeeld van ellende in het gryze gewaad,
een onooglyk, mager schepsel met uitpui
lende oogen, het weinige gryze haar ver
ward om het voorhoofd en tusschen de
bloedelooze lippen een groot geel gebit als
van een oud paard. Zjj zag er haveloos en
vuil uit, als had zy door het onafgebroken
werken zich zelf vergeten. Sprakeloos keken
beiden elkaar aan en glimlachten eindelyk,
overtuigd, dat hier een misverstand moest
heersehen.
„Neen, jou zoek ik niet, ik zoek Pelusa.
Ik ben ontslagen en wil haar nu leeren
kennen.'
Met een haastig gebaar snelde de gevangene
naar hem toe.
„Jij bent jy, Pepe...'
En zij wierp zich tegen de ijzeren staven,
alsof zy hem zoo beter kon zien, alsof zjj
Het eerste, wat Pepe San Juan deed, toen
hy uit de gevangenis ontslagen werd, was,
dat hy zich bjj den directeur aanmeldde.
Pepe had een groot hoofd en zjjne ge
laatstrekken droegen de gryze kleur der
zesjarige gevangenschap, gedurende welke
hy de zon niet anders had gezien dan glin
sterend op de daken der tegenovergelegen
huizen. De nieuwe kleeren zaten slordig
om het lichaam, dat zoo lang aan de ge-
vangeniskleeding gewend was. Talmend en
onbeholpen trad hy binnende pet, die hy
verlegen tusschen de vingers draaide, scheen
hem, die jaren lang de gevangeniskap ge
dragen had, lastig te zijn.
„Ik kom, om van u afscheid te nemen,
meneer', zeide hjj op onderdanigen toon.
„Dat is goedje attentie doet me pleizier',
antwoordde de aangesprokene. „Wees nu
in ’t vervolg braaf, eerlyk en werkzaam.
Je behoort niet tot de sleehtsten. Je ver
blijf hier heb je aan een daad van geweld,
aan een oogenblik van drift te wjjten en
de herinnering aan de verloopen zes jaren
zal je er voor behoeden ooit tot ons te
moeten keeren... Het ga je goed. Wenseh
je nog iets anders van my?'
„Als u zoo vriendelijk wil zyn, meneer,
zou ik u willen verzoeken...'
Aangemoedigd door den wel willenden
glimlach van den directeur, ging hjj haas
tig voort.
„Dat... dat ik nog eenmaal een der ge
vangenen mag zien."
„Je beminde zeker? Nu goed, je zult
haar zien.'
Dit zeggende schreef hjj op een paar
regels, die Pepe toegang gaven tot de af-
deeling in de gevangenis voor vrouwen.
De directeur wist heel goed, wat deze be
trekkingen tusschen de gevangenen, deze
attenties beteekenden. De liefde, de Koningin
der wereld, is als de zon overal, ja zelfs
daar, waar deze niet kan zyn. En zy is
machtig genoeg, om door de dikste muren
te dringen, over de hoogste hekken te komen.
Bjjna elke mannelijke gevangene had in
de vrouwenafdeeling zyn geliefde, die hem
de kleeren wieseh en herstelde; eene lot-
genoote, die hy nooit gezien had, wier at
tenties hjj echter door brieven vol senti-
menteele liefdesbetuigingen beantwoordde.
De liefde, die aan gene zjjde van goed en
kwaad staat, verlichtte ook deze hel, als
om te spotten met de onverbiddelijke ge
strengheid der menscheljjke wettenen zoo
gedjjen leven en liefde zelfs daar, waar de
door de menschen ingestelde straf de ver
oordeelden in levende lyken zou veranderen.
Wie het donkere gevangenisgebouw, eertijds
een klooster, en het werkhuis voor vrouwen
van buiten zag, vermoedde niet dat dikwijls
genoeg een diepe hartstocht van het eene
huis naar het andere de brug spande.
Pepe’s opgewondenheid, toen hjj den weg
naar de vrouwengevangenis insloeg, was
zoo groot, dat zjjne knieën knikten. Wie
zou zjjn beminde zyn? Hoe zou zy er uit
zien? Eindelyk zou hy haar van aangezicht
tot aangezicht zien? Hoe dikwyIs had zjjne
phantasie in slapelooze nachten of bjj de
-eentonige wandelingen op het binnenplein
der gevangenis zich een beeld van haar
ontworpen! Het geheele verleden ging nu
eensklaps en duidelijker dan ooit, zjjn gees
tesoog voorbjj: hoe hy door een in dron
kenschap begane daad in de gevangenis
geraakt was; hoe hy de eerste maanden in
somber gepeins en troostelooze eenzaamheid
doorgebracht had en hoe de dagen in zjjne
eentonigheid zich voortgesleept hadden als
het water van een vuile, trage rivier. Hoe
dan de anderen, met wie hjj allengs vriend
schap gesloten had, zich verwonderd hadden
dat hy, zulk een ferme jonge man, nog
altjjd geen beminde gevonden had zooals
zjj; en hoe zy eindelyk aangeboden hadden,
het geval voor hem te regelen en hunne
beminden het zaakje op te dragen, vast
overtuigd, dat het hem, een zoo knappe
jongen, in de vrouwenafdeeling niet aan
succes kon ontbreken.
Op zekeren dag zeide men hem, dat zjjn
liefste Lucia heette en onder den bjjnaam
„la Pelusa* de rossige algemeen be
kend was. En Pepe schreef haar en vond
in het bewustzijn, dat achter die muren
een wezen leefde, dat aan hem dacht, troost
en bevrediging. Niet alleen genoot hy de
vreugde over dit platonische bezit, het deed
hem ook Pelusa’s moederlijke zorg, waaraan
hij schoon linnen en menige lekkernij te
danken had, de bitterheid van zijn verblijf
minder smartelijk gevoelen.
„Wat heb jjj met je liefste geboft!' zeiden
de kameraden met kwalijk verborgen afgunst.
„Die Pelusa is goud waard', voegde een
•yude gevangenisveteraan er aan toe, dien
de jongeren als hun orakels beschouwden.
Van zulke vrouwen gaan er niet veel op
een pond.'
„Maar wie is zy dan?' vroeg Pepe nieuws
gierig, „is zij jong? Waarom is zjj in de
gevangenis?'
„Zjj is misschien wat ouder dan jjj en ik
geloof, dat zy hier niet voor de eerste maal
is... Maar wat doet het er toe of zjj oud
is of jong. Je laat je lief hebben, zooals alle
jongelui het doen en als je vrjj bent, zoek
je een andere, die evengoed voor je zorgt.'
Pepe sprak tegen. Hy gevoelde levendig,
hoe zjjne dankbaarheid jegens deze vrouw
steeds grooter werd en doe hy de betrek
kingen, die hem aanvankelijk belachelijk,
een welkome kortswijl toegeschenen hadden,
steeds ernstiger begon op te nemen. Zjjne
dankbaarheid veranderde weldra in genegen
heid, toen hy zag, dat er niet één dag voorbjj
ging, dat zyn liefste hem ,.niet iets deed
toekomen, hetzij een pakje tabak, herstelde
kleeren of een lekkernij, die het hem moge-
lyk maakte, den onaangenamen gevangenis
kost te laten staan. En toen begonnen zjj
alle paar dagen brieven met elkaar te wis
selen. De eerste ademde die overdrijving,
die aan alle eonveutioneele minnebrieven
eigen is. Maar hoe beter de twee elkaar
leerden kennen, des te natuürljjker werden
zjj. In halve woorden (als schaamden zjj
zich voor het waarom en het hoezoo) schre
ven zjj elkaar over hun toestand, over hun
ongeluk en zjj telden ongeduldig de dagen,
die zy nog in de gevangenis moesten door
brengen. Hjj zou een jaar vroeger vrjj zjjn
dan zjj. Met welk een droefheid verhaalde
zyn arm liefje dit telkens en telkens weer!
En Pepe, ridderlyk op zyn manier, protes
teerde met de volharding van een energiek
man, die niet in staat is, zyn woord te
breken. Hy zou wachten tot zy er uit kwam
zy zouden trouwen en gelukkig zyn. Zyne
genegenheid was oprecht, want ny gevoelde
zich door de dankbaarheid voor al die wel
daden, waarmede zy zjjne bittere uren ver
zoet had, zyn levenlang aan haar verbonden.
Hy wist niet, ot dat liefde washem had
nog nooit eene vrouw bekoord, kleine amou
rettes had hij wel gehad, maar een liefste
neen!... Hy beminde haar, zonder haar
te kennen en njj zwoer, haar nooit te ver
laten. Al zat hy ook in de gevangenis, hy
was toch niet zoo sleéht, een wezen te ver
geten, dat elk oogenblik aan hem dacht en
V J
Joure, lü April. Tengevolge van de
slapte van werkzaam he len aan de meubel
fabriek van de firma K. de Vrij, veroor
zaakt door de spoorwegstaking, heeft de
firma Maandag reeds 9 werklieden moeten
ontslaan. Als niet spoedig de treinen weer
geregeld loopen, zuilen er nog twaalf moeten
ontslagen worden, naar verluidt.
Op de lijn Stavoren—Leeuwarden ie
de dienst nagenoeg hersteld, zoowel voor
opersonen- ah goederenvervoer. De posten
En daarom koos ik jou. En nu is het niets! gaan en komen weer geregeld. Niettemin
zyn nog o.m. gedetacheerd de rijks veld
wachters van Noordwolde, Ferwerd en Mak-
kinga, ter bewaking van station en lijn.
De totale politiemacht bestaat thans uit
9 man.
Harlingen, 9 April. Onze haringvis-
schers vingen heden twee zalmen, elk van
20 pond, benevens 140 tal haringen, alzoo
een mooi buitenkansje na de stormachtige
dagen, die hen verhinderden uit te zeilen
om bij de netten te komen.
Snoek, 9 April. Geen hoek onzer stad
komt mm hier tegenwoordig binnen, of ’t
is bouwen en nog eens bouwen, wat men ziet.
Op moment zjjn er 160 woningen in aan
bouw en dat getal staat dit jaar nog met
verscheidene te worden vermeeiderd.
Werd een poos geleden geschreven,
dat te Arnhem een Transvaalscbe wijk was
aangelegd, thans is door een ondernemende
bouwmaatschappij, een groot gedeelte met
villa’s, de een al mooier en vreemder van
styl dan de ander, bebouwd. Zo zijn voor
het meerendeel ook al betrokken, hoofd-
zakeljjk door vreemdelingen. Dit nieuw
stadsgedeelte draagt er veel toe by om
Arnhem’s schoonheid te verhoogen.
Stavoren, 9 April. Heden kwamen onze
visscners weer terug van Urk, waar men
bijna voortdurend te kamp -u had met sl< cht
weer. Maandag werd door 39 booten 20 tast
aangevoerd, die per tal f 0.70 opb-acht.
Onder den invloed der staking was er toen
reeds weinig kooplust. Dinsdag en Woensdag
stond de handel geheel stil. Ook was het weer
toen weinig geschikt om naar zee te gaan.
Vanmorgen bedroeg de aanvoer 14 last,
waarvoor fO.75 per tal besomd werd. Het
getal visschers vaartuigen op Urk bedroeg
deze week ongeveer 800; bjjna alle aan de
Zuiderzee gelegen visscherplaatsen waren
vertegenwoordigd.
Hepk. Nieuwsbl, Fr,
Li
Bolswardsclie Courant
L
'""W