1903.
42ste Jaargang.
No. 53.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
Nieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
ill
DONDERDAG 2 JULI.
BINNENLAND.
Abraham de Winter,
de bekende Roll. Komiek.
VOOR
Afzonderlijke
z’n
zeer zeker,
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
voorgrond boven een
allerliefst is gelegen
het hartelijkst als je
uitscheidt.
Z/Ja meneer,
komiek geen
Want ziet
onder tucht te
ze van elkaar
er beter op te
ze hun jongens
aan de confraters, die ver
In Leiden heb ik eens ge-
Engelschen equilibrist
artisten-kinderenIk
een vader, met aes jongens en
saltomortale troep» dia altijd eao
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. vafi 17 regels. Vervol
gens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
1
groote zilveren speld bij zich heeft, om
kinderen er mee in de armen te steken, als
ze iets niet goed doen. En eens, in Bergen-
op-Zoom, maakte z’n jongste dochtertje haar
sprong zóó hoog en ver, dat ze neerplofte
in ’t orkest. Ik vloog er heen, nam ’t
steunende wurmpje op in mijn armen, en
toen ze bijkwam, waren haar eerste woorden
„Ach bitte, bitte, nichts an Vater sagen”.
„Ja, een eerste koorddanseres, die ook
vaak in Rotterdam werkt, heeft het vak
geleerd onder zooveel pijnigingen van haar
vader, dat ze nu nog, nu ze groot en ver
maard is, met den besten wil niet op het
koord kan blijven, als hij achter de coulissen
naar haar kijkt. Precies het vogeltje, dat
verpletterd wordt door den aanblik alleen
van de slang. De directies weten dat, en
jagen den wreedaard z’n kleedkamer in, zoo
lang z’n dochter werkt. En wat nu zoo
aandoénlijk ishij is haar eigen vadermaar
haar stiefmoeder is altijd zoo lief geweest
voor ’t meisje; dat die er bij moet zijn, om
’r tot de stoutste toeren aan te vuren met
zoete woordjes.
„Dat is een soort van bijgeloovigheid,
maar die is heel sterk onder de artisten. Ik
ken verscheiden katholieke specialiteiten, die
nooit zullen verzuimen een kruis te slaan
voor ze beginnen. Anderen weer bezweren
ongelukken en gevaren door de wonderlijkste
amuletten, die ze nooit verzuimen om te
hangen, tot zelfs onder hun tricot. En als
ze bij hun toeren eens zouden merken, dat
ze ’t ding niet aanhebben, zouden ze van de
trapeze slaan van den schrik.
z/Met de directeuren is ’t al net zoo. Ik
weet er toch, die met hun gezelschap geen
stad durven binnentrekken, vóór ze in den
omtrek een klaverblad van vieren hebben
gevonden, en die soms, met al hun artisten
uren verspillen om daar naar te zoeken. En
handgift van ’n militair of een Israëliet, dat
beteekent altijd geluk.
//Om de kinderen maar
houden, nemen de artisten
over. Een vreemde durft
ranselen. En liefst geven
en meisjes mee
op reis gaan,
werkt met een Engelschen equilibrist; een
handig artist, maar die vreeselijk dronk. Op
’n avond, in een sentimenteele bui, seinde
hij naar Londen, dat ze
moesten overzenden, een lief kind
7 jaar.
dronken vader, dat
sen, al sloeg hij
Een Duitscher
zijn dochtertje
van 6 a
Maar die was zoo bang voor haar
ze hem niet wilde kus-
er ook nog zoo hard op.
en zijn vrouw kunnen dat
niet aanzien; zij wilden het meisje over
nemen en echten. En daartoe trokken zij,
met den vader, en Frits van Haarlem en ik
als getuigen naar den commissaris van poli
tie, waar een stuk werd geteekend met de
verklaring, dat hij z’n dochtertje afstond.
De pleegouders en ’t kind zelf waren er dol
gelukkig mee; zij koopen mooie kleertjes en
speelgoed voor haarkortom, ze nemen haar
heelemaal aan, als ’r eigen. En na een
maand krijgt de vader weer in z’n kop, dat
ie ’r terug wil hebben, ’t Gelukt ’m, want
geen wet, die ’t schaapje beschermt; en ik
was er bij hoe hij haar smoordronken van
den trein haalde, en den volgenden dag met
’r af reisde naar Australië...
z/Maar ook komieke gevallen, die je soms
bijwoont. Zoo was er twintig jaar geleden
op de Dordtsche kermis bij Van Haarlem,
waar ik ook debuteerde, een nagemaakte
Chinees, Ling Lung, die kokende olie dronk,
degens slikte, een geweer met de bajonet
vooruit in z’n maag duwde, en ook zeven
eieren opslokte, en gaaf en wel uitspuwde,
totdat het publiek zelf verzocht van die laatste
braak-scène te worden verschoond. Maar
die vent was ook snelteekenaar, en zoo krab
belde hij geregeld ’s avonds een oude vrouw op
het papier, met aan d’r neus iets verdachts,
en dan zei hij: das ist mein Schwiegermut-
ter. Bij zekere repetitie zegt de directeur:
z/dat Schwiegermutter verstaan de lui niet
je moet zeggen, dat is mijn schoonmoeder."
En denzelfden avond nog brengt hij de les
in practijk. Wijzend op het monster, roept
hij//Das ist Van Haarlem zijn schoonmoe
der". De directeur had het toch gelast: mijn
schoonmoeder, moet je zeggen.
z/En toen er in Groningen poklijders
waren, mochten we er niet komen, of we
moesten allemaal ingeënt worden. Toen
neerd worden mishandeld.
Scheveningen bij een
zeker vergrepen aan
dochtertje half dood ranselde met een touw,
toen ze van ’t koord was gevallen, als de
directeur niet tusschenbeiden was gekomen,
en het slaan voor goed had verboden.
„Och, die arme t
weet van
meisjes, een
Nadat we ons hebben laten controleeren
en dientengevolge de tourniquets een linksche
buiging voor ons hebben gemaakt, staan we
op het vóór-plantsoen. We worden getroffen
door het ruime van dezen aanleg met zijn
breede paden, fraai aangelegde parken en
geurende bloemen tusschen frisch groen.
Men zou er door vergeten op te merken,
dat zich rechts, bij de controle, een groote
bergplaats voor fietsen bevindt, waarnaast de
toiletten voor dames en heeren en er tegen*
over links een reclame-koffiekan van wat ben
je me!
Op den achtergrond, in het Oosten dus,
heeft reeds lang een kolossaal gebouw onze
aandacht getrokken;het is het HuOM groote,
zeer fraaie, in de stadsk leur (wit en groen)
geverfde huis, waarin de Groninger Nijver
heid is ondergebracht. We konden er niet
eerder onze aandacht aan schenken, omdat
we genoodzaakt waren den hoed te lichten
voor eenige, zeer aardige Kiosken, die rechts
staan en waarin geëxposeerd wordt buiten de
gebouwen om en omdat we een kijkje moesten
nemen in het bestuursgebouwtje.
Tegenover het genoemde gebouw van
//Groninger Nijverheid” staat een Martini
toren (op */9 der ware grootte), geroepen om
gedurende twee maanden als reclame-maker
te fungeeren. Er naast staat een vrij groot
paviljoen van de gist- en spiritusfabriek
//Delft”, waarvan het moderne schilderwerk
onmiddellijk in het oog springt.
En nu staan we zoo ongeveer aan den ingang
van het eigenlijke tentoonstellingsterrein.
Een torenhooge reclame-flesch, stelt ons op
de proef. Maar we willen sterk zijn, hoewel
de verleiding groot is.
Ons oog wordt, wanneer we nu in zuide
lijke richting zien, geboeid door het goede
geheel, dat dit terrein oplevert in de eerste
plaats, maar niet het minst door de prachtige
bloemenperken, met een fontein in hun mid
den. Vooral trekt de aandacht een groot
rozenperk van den heer Gratema, van Hooge-
veen. Het geheele plantsoen, waarvan de
paden even breed zijn als van het voorplant-
soen, wordt ingesloten door de hoofdgebou
wen. Aan den linkerkant bevindt zich nog
steeds het gebouw van //Groninger Nijver
heid”, waarvan we zooeven spraken. Aan
denzelfden kant verheft zich, naast een aller
liefst koud-restaurant van den heer Thiele,
het gebouw voor Nederlandsche kunstnijver
heid waarin alleen voorwerpen worden ge
vonden, die bekroond zijn op de Turynsche
tentoonstelling.
Rechts zien we het gebouw voor verlichtings-
en ver war mings-nij verheid voor ons oprijzen,
juist voor het groote, zwarte resevoir der
gemeentelijke gasfabriek. Dit gebouw, het
grootste van alle hoofdgebouwen, meet
1200 M2. en valt zeer in ’t oog door den
trant, waarin het gebouwd is, de uiterlijke
bewerking, het schilderwerk en ook door
den majestueuzen ingang, die bewaakt wordt
door een paar donkere leeuwen-reliefs, Even
eens rechts, hoewel niet in rechte lijn, maar
meer naar binnen, met evengemeld gebouw,
staat het 80 M2. oppervlakte beslaande ge
bouw voor de afdeeling Vervoer.
De trait d’union van de gebouwen voor
Verlichting enz. en Vervoer kan wel genoemd
worden, de afdeeling waar de Algemeene
Kunst-Nij verheid is tentoongesteld. In den
zuidelijken rechterhoek is een gebouw voor
de poppen-tentoonstelling en wij verzaken
nog te zeggen dat een net post- en telegraaf-
kantoortje en een pers-gebouwtje zijn gezet
naast het gebouw van de afdeeling Vervoer,
dus eveneens rechts; het is gemakkelijk te
vinden doordat een wel in ’t oog vallende
hulpbus er vóór is geplaatst.
En nu, wanneer we over het terrein zijn
gekuierd, ligt het machtige rijk van Oost-
Azië: Japan, vóór ons. Naast de vreemde
indrukwekkende poort van het oude r^okio
of Jeddo (de voornaamste stad van Japan)
verheft zich de pagode die al dadelijk de
aandacht trekt bij het betreden van het
binnenplan tsoen.
De zware poort wordt op ons verzoek
door een schildwacht ontsloten en we be
vinden ons op een zeskantig plein van pl.m.
3000 M2. vanwaar we bij overvloedig elec-
trisch licht en giorno-ballons, winkelhuizen,
café’s en theehuizen zien staan in hun
donker gewaad, ’t Is hier alles streng
Japansch. Rechts zien we, onmiddellijk naast
de pagode» een groot restaurant. Onder in d<j
De heer Brusse, medewerker van de N.
liot/erd. Crt., blijft met prijzenswaardigen
ijver de lezers onderhouden met zijn geestige
interviews. We namen reeds eens iets van
hem op uit het artisten-leven en vonden deze
week weer een stuk van hem, ditmaal over
een „Hollandschen Komiek”, den bekenden
Abraham de Winter, dat we onzen lezers
ook willen doen genieten.
De heer De Winter heeft een zaak te
Breda, ongelukkig voor hem is hij lijdende en
moet hij worden geopereerd. Dat trof de
heer Brusse dus niet te best, maar men leze
het interview en men zal dan zien dat het
vreeselijk vooruitzicht den komiek niet veel
van zijn goed humeur heeft geroofd.
„Uwe vrouw en kinderen.vinden die u
nou ’n vreeselijk komieken grappenmaker?.
„Och heere-jé nee, Die begrijpen vader
niet, „onzen Bram” den komiek, waar ’t
heele land om grinnikt; en zij zien hem
gewoonlijk zoo zwart en zoo zuur. Maar ’k
heb ook veel zorgen, ’n groote familie, ’n
zwerm, waar ik voor moet werken... anders
kon ik nu graag op ’n vilatje wonen. Want
bij de groote variétés verdien ik toch f 20
per avond, en in kleine plaatsen kom ik
niet onder de 60. En andere buitenkansjes:
dan komen ze me vragen om den grammo
foon in te spreken, en op den koop toe nog
’n sommetje als ik ’t niet in den sonofoon
doe, maar Bram denkt: je krijgt nog ’t
mééste als je ze alle inspreekt.
„Ja is ’t niet aardig, dat ik, Israëliet,
zooveel gevraagd wordt om te werken in de
kloosters van de Jezuïten, de Pius Sociëteit,
St. Vincentius, en weet ik al? Dat is om
de kinderen in die gestichten weer vrooüjk-
heid te geven voor ’n heel jaarmaar de
hoogste dignitarissen komen er gezelligjes
bij, en die schudden nog meer dan de klein
tjes. Éénmaal zelfs ben ik voor de non
netjes opgetreden.
„O, hier in Breda, ben ik met de pastoors
de beste maatjes... Er komen er verscheiden
hier bij me een praatje maken, en vriend
schappelijk handjes-geven op straat. „Zóó
Bram, al weer wat nieuws? Want geen goed-
lachscher menschen dan juist de pastoors.
„In Sittard ben ik ook eens in de katho
lieke kerk opgetreden, daar hadden ze voor
gelegenheid een concertzaal van gemaakt,
met een tooneel. En in Bergen-op-Zoom was
eens ’n feest ter eere van de restauratie van
de Israëlietische kerk. Dat werd toen in
de school gevierd, maar in de synagoge moest
Bram zich in ’t zotspak steken”.
„Meneer De Winter, ziet u in ’t gewone
leven ook gauw den mallen kant van de
dingen... Bij plechtigheden, bijvoorbeeld, bij
begrafenissen zelfs... dat kan soms in eens
zoo innig gek zijn...”
„Och lieve meneer, ik huil altijd dadelijk,
ook als ik lees. Want ziet u, Abram de
Winter is voor ’t dramatische eigenlijk ge
boren. Tranenafpersen is van m’n jeugd
af m’n mooiste liefhebberij. Ik heb „De
zieke jongeling” voorgedragen, zóó, dat ze
de bezwijmde menschen de zaal uit moesten
dragen. Want, als de dichter den jongeling
laat weenen, weende ook ik mijn heetste
tranen. Dat greep ’t publiek zóó hevig aan,
dat ze me smeekten: Och, meneer De Win
ter, laat ons dat nooit meer hooren
„En wat u nu van begrafenissen zegt,
ja, dat oneerbiedige, die rare kleeding
hindert me erg. Maar lachen? Nee, meneer,
ik moet er om huilen. Eenmaal heb ik
gesproken op het graf van een Roomschen
vriend, en vóór ik aan het eind was, ben
ik er van snikken uit moeten scheiden.
„Mijn oogen zijn dadelijk nat; en voor
het harde artisten-leven is mijn gemoed veel
te week. Want ik kan ’t niet zien, dat
bijvoorbeeld die arme kinderen zoo ongege-
Ik had me in
repetitie in Seinpost
een kerel, die z’n
DE GRONINGER TENTOONSTELLING.
Een indruk van het terrein.
Om een indruk van een of ander te
krijgen, moet men... natuurlijk op het ter
rein in kwestie zelf zijn. En, niet waar,
het maakt op een vreemdeling al dadelijk
een onprettigen indruk als hij lang moet
zoeken naar datgene, waarin hij gaarne zijne
belangstelling wil toonen. Welnu, die indruk
althans moet van het tentoonstellingsterrein
beslist gunstig zijn. Het terrein, geheel
groot 41/» H.A., is gelegen tusschen de
boorden van ’t Eemskanaal en ’t Boterdiep,
een schier-eiland als ’t ware, dat, vlak tegen
over het schoone Noorderplantsoen gelegen,
gemakkelijk te vinden en niet minder ge
makkelijk te bereiken is. Te bereiken, omdat
de tram, zoowel van het Zuider- als van
het Noorderstation er bijna regelrecht op
afgaat en zonder mankeeren stilhoudt bij de
remise, die in de onmiddellijke nabijheid is.
Gemakkelijk te vinden, om de eenvoudige
redenen, dat het terrein aan een der hoofd
straten der stad, de Nieuwe Ebbingestraat,
is gelegen.
Laten wij aannemen, dat we met de tram
bij het feestterrein zijn aangekomen.
We staan nu voor het Boterdiep en zien
voor ons het tentoonstellingsterrein kenbaar
aan een bonte, doch aangename mengeling
van kleuren, aan vlaggen en wimpels, die
hoog wapperen boven een aantal licht en
levendig gekleurde gebouwen, en op den
flink plantsoen, dat
l aan den voet van het
water, aan weerszijden van een groote poort,
de toegangspoort, waarvoor we ons bevinden
wandelingetje te hebben gemaakt
voor deze tentoonstelling
na een
over de expres
gelegde brug.
Monumentaal is de poort juist niet te
noemen, forsch is ze zeer zeker, en ook
eenvoudig! Het wapen der Gemeente Gro
ningen, er op aangebracht, plus enkele vlagge-
stokken is de eenige luxe, die er aan valt
te bespeuren.
en toch is het vak van
dankbare taak in de kunst,
u, een schilder, dat is volgens
elkeen door en door een artist; een tooneel-
speler al veel minder, maar ’n komiekzanger
heelemaal niet. Als je ergens komt om op
te treden, dan ben je de gevierde, maar ben
je klaar, en ga je weg, dan ben je de ge-
vijfde, getiende, ben je heelemaal niks meer.
Sommige hoteliers zijn bang om je te logee-
ren, als ze hooren: een komiek. En als je
op straat loopt, of zit in den trein, en
iedereen fluistert: z/daar hei je De-Winter",
dan verbeeld ik me soms wel iets te zijn, maar
in ’n sombere bui denk ik beter: ze kijken
zoo, omdat je niemendal bent. En toch be
staan er De Winter-sigaren, toch werden
van de week mijn geschriften nog besteld
door een missionaris in den Congo... Enfin,
als de menschen maar lachen. En nou over
een uur ga ik in het Diacounesssenhuis
liggen, voor me’n operatie. En mocht ik soms
dood gaan... och, mocht er dan een traan
zijn in den lach van ’t publiek."
zijn alle artisten met recht met open armen
ontvangen.
z/Maar met dat al is gelukkig in den laat-
sten tijd door de wet op den kinder-arbeid
en het verscherpte toezicht, de mishandeling
van kinderen in de variëteiten veel verbeterd."
//Welke menschen lachen er het eerst, in
’n groot publiek, meneer De Winter?"
z/De vrouwen, die zijn het gulste met
lachen, ook omdat het haar meestal zoo
goed staat. Ik werk dan ook van het begin
af op de dames in de zaalheb ik die een
maal aan den gang, dan volgen de heeren
van zelf, al was het maar alleen, omdat ze
weten, dat het vrouwvolk pret heeft. En
het akeligste zijn van die bleeke, gelorgnet-
teerde jongetjes met gemaakte, verveelde ge
zichtjes, alsof ze willen zeggen: wat is die
proleet toch weer flauw. Zulke nare tronies
brengen me werkelijk van streek, en ik rust
dan ook niet voor ik ze een grijns aange
jaagd heb. Verder lachen de dikken veel
eerder dan magere menschen. En op een
soirée met bal na, lacht de dansgrage jeugd
het hartelijkst als je er maar heel gauw
Bolswardsche Courant