Nieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
I
1903.
42ste Jaargang.
No. 66.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
ZONDAG 16 AUGUSTUS.
J
j
Uit de Raadszaal.
I
VOOR
Afzonderlijke
Vergadering op Vrijdag 14 Augs. 1903.
-
1
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
r"1
van
W. even
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Vervol
gens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
v. d.
heeft te maken.
De heer P. J. de Boer. Ik heb ook
verstaan, dat de heer Schotman zeide te
spreken namens de meerderheid van den
raad, dit zal zeker bedoeld zijn als te zijn
een veronderstelling.
De heer Schotman. Ja zeker, er heeft
geen overleg plaats gehad, ik veronderstelde
te spreken uit naam der meerderheid.
De heer Eisma, ’t Spijt mij zeer, zulke
discussiën te moeten hooren, vooral in den
toon als ze zijn ingeleid door den heer
Schotman, die twijfelde aan de zelfstandigheid
van den Voorzitter en den eenen Wethouder.
Ik vind daarentegen dat, als het van achteren
blijkt dat, wanneer men iets heeft gedaan
dat verkeerd is en ’t nog ongedaan gemaakt
kan worden, men dit behoort te doen. Als
men later tot beter inzicht komt en dan
terug treedt, dat schaadt niet aan de zelfstandig
heid. De bedoeling tot intrekking van het
genomen besluit was goed.
Doch ’t wordt nu voorgesteld dat hij, die
toen afwezig was, het zoover heeft weten te
brengen, dat de anderen hun voorstel in
trekken. Ik kan echter verzekeren er weinig
of geen schuld aan te hebben. Wel trof
mij, toen ik thuis kwam, ’s raads besluit
van de laatste vergadering, en dat het buiten
de wet ligt, alsmede dat de raad vroeger
verklaarde, aan proeflessen geen waarde te
hechten. Over die verklaring in een ge
sloten vergadering gedaan, wilde men niet
spreken in de openbare zitting, zooals mijn
medewethouder de heer Kramer reeds gezegd
heeft. Er is toen geen geheimhouding opge
legd en ik schroom daarom nu niet, er in
’t openbaar over te spreken. Ik moet zeggen
ik vreemd op zag dat de raad nu besloten
had toch proeflessen te willen hebben. Het
bevreemdde mij, dat men 4 weken na die
verklaring (als of men zich dat niet herin
nert) juist andersom besloot en B. en W. er
een verwijt van maakte, geen proeflessen te
hebben doen geven. Dat vind ik inconsequentie.
Doch waarom nu die hooge woorden Die
moeten prikkelen hem, die met een goede
bedoeling daartegen opkwam en niet schroomt,
zijn houding te verdedigen.
De gronden waardoor het D. B. tot de
overtuiging kwam, waren, dat men iemand
zou moeten beleedigen, en dat zal de bedoe
ling van den raad niet zijn. Art. 28 der
onderwijswet regelt de wijze hoe de onder
wijzers benoemd worden. Daarin staat uit
drukkelijk dat de onderwijzers op voordracht
van B. en W., in overleg met den Arr.
Schoolopziener en Jiet Hoofd der School,
door den raad worden benoemd. Het advies
van het Hoofd der School en het met rede
nen omkleed advies van den Schoolopziener
zijn hier overgelegd. De stukken zijn helder
en klaar in overeenstemming met de wet.
Is men hiermede nu niet tevreden, dan
spreekt men als ’t ware zijn wantrouwen uit
tegen B. en Wdie de voordracht opmaakten
en tegen den Schoolopziener tevens, omdat
die de voorgedragenen de verkieslijkste acht.
Dit is in de vorige vergadering niet genoeg
overwogen. B. en W. konden niet veronder
stellen, dat men zijn wantrouwen wilde uit
spreken tegenover Burg, en Weth. en den
Arr. Schoolopziener, die toch verklaarde uit
de sollicitanten, 15 meen ik, geen geschik
ter te vinden dan de 3 van de voordracht.
En No. 1 hiervan, de heer Van Dijk, door
hoofd en arr. schoolopz. aanbevolen, als zoo
danig, dat men blij mag zijn, zoo’n onder
wijzer te kunnen krijgen
De heer Schotman. M. de V. Is de be
spreking der voordracht aan de orde? Zoo
niet, dan dient U den heer Eisma tot de
orde te roepen.
De Voorzitter. Het voorstel van B. en
W. is aan de orde, en in ’t betoog van den
heer Eisma komt deze bespreking over de
geschiktheid der voordracht in verband met
het voorstel te pas.
De heer Eisma. Dat is ook mijn gevoelen.
Waar wij nu deze gegevens hadden, vonden
B. en W. het noodig om voor te stellen op
het genomen besluit terug te komen. Daar
komt bij, dat de vacature bijna 4 maanden
open is, en de heeren gelegenheid hadden
No. 1 te zien werken, zooals reeds is opge
merkt, heden morgen nog. ’t Zou toch al
toevallig zijn, als allen verhinderd waren de
openbare les bij te wonen.
Door nu ons voorstel te verwerpen, blijft
de zaak in ’t zelfde stadium.
met een uitgesproken beginsel, doch ook niet
meer dan den schijn. Wel werd gezegd, dat
men niet veel waarde hechtte aan die proef
lessen, en toch nam men het besluit om die
lessen te doen houden. Dit grondt zich
hierop, dat hij die benoemt, de verantwoor
delijkheid draagt, en daar de raadsleden niet
in de gelegenheid waren geweest zich van
de bekwaamheid te overtuigen der op de
voordracht geplaatsten. Hoewel ik niet
tegen de benoeming was, ging ik toch met
het voorstel mee om den raad nog gelegen
heid te geven zich persoonlijk te overtuigen.
Ik zie er nu heelemaal geen reden toe
om op dat besluit terug te komen, en wensch
dat te zien uitvoeren. Voor 1 Sept, kan
het nog wel. De vacantiën zijn er nu, maar
er zijn wel leerlingen bijeen te roepen. Ik
wenschte dit te zeggen ter motiveering van
mijn stem tegen het nu aan de orde gesteld
voorstel van B. en W.
De heer v. d. Meulen. In de vorige ver
gadering heb ik tegen de proeflessen gestemd
omdat ik het een exceptioneel geval vond.
Ik begrijp ook niet hoe de heer Schotman,
die een lans brak voor die school, nu nog
de benoeming wil tegenhouden. In die klas
is reeds zoo veel wisseling van onderwijzers
geweest, en daar No. 1 der voordracht er
reeds werkt, zullen toch de nos. 2 en 3
waarschijnlijk niet komen. De gegevens van
No. 1 zijn goed, er is nu ervaring van hem
opgedaan, en ik zal dus stemmen voor het
voorstel om het besluit tot die proeflessen in
te trekken.
De heer Schotman. Ik wensch den heer
v. d. Meulen te antwoorden dat het prestige
van de leden van den raad bij mij hooger
staat, en dat is hier de kwestie.
De heer Kramer. Ik heb gehoord dat de
heer Schotman o.a. ook vroeg: Z/Waar blijft
de zelfstandigheid van den weth. Kramer?”
Ik behoorde de vorige maal tot de voor
stemmers van dat voorstel en had daartoe
reden. De zaak van de voordracht was buiten
mij omgegaan. Toen ik tijdelijk wethouder
was, was er sprake van, een onderzoek in te
stellen, later vond ik als wethouder de
voordracht gereed. Toen ik de bedenkingen
van den raad hoorde, om een onderzoek in
te stellen, ging ik mede, niet willende open
baren dat in besloten zitting de raad zich
had uitgelaten volstrekt niet aan proeflessen
waarde te hechten. Nu echter nader blijkt
dat er besliste schaduwzijden aan dat besluit
zijn verbonden, en wij de rijks-subsidie er
door kunnen verspelen, terwijl toch wordt
aangedrongen op bezuiniging, acht ik het
beter half gekeerd, dan op een verkeerden
weg te verzeilen.
Ik ben daardoor niet inconsequent. Als
men de bezwaren onder oogen heeft gezien,
vind ik beter tot benoeming over te gaan.
Ik wensch nog op te 'merken, dat de raad nog
heden morgen bij de openbare les gelegen
heid had met No. 1 der voordracht kennis te
maken, doch geen enkel raadslid was aan
wezig.
De heer Schotman. Ik heb uit de woorden
van den heer Kramer geen genoegzame reden
kunnen putten om zoo weinig eerbied te
hebben voor een genomen besluit. Als wij
dien weg, welken hij nu bewandelt, zouden
opgaan, konden wij telkens na 14 dagen weer
worden opgeroepen om te zien of wij wel
goede besluiten hebben genomen. Hoe B.
en W. er toe komen om de uitvoering van
dat besluit op te schorten is mij een raadsel
en ’t is in strijd met de wet. De Voorzitter
had geen recht dat besluit niet uit te voeren.
Langs dien weg gaat ons prestige naar de
maan en worden wij tot ledepoppen gemaakt.
De heer Keikes. Ik stel er prijs op, waar
de heer Schotman zeide te spreken uit naam
van de meerderheid van den raad, te zeggen
dat ik behoorde tot de minderheid, ik heb
toen tegen gestemd en heb dat gedaan hoofd
zakelijk op dezelfde gronden als nu in ’t
advies B. en W. zijn aangegeven. Toen
evenwel het besluit is genomen en door het
advies geen nieuwe argumenten zijn aange
voerd, zal ik thans tegen de herroeping van
dat besluit stemmen. Ik wil nog opmerken,
dat ik het laatste argument niet steekhou
dend vind. Voor die school zijn 4 onder
wijzers voldoende, voor 1 meer wordt nog
subsidie verleend, maar voor den nu te be
noemen 6en onderwijzer wordt geen rijks-
subsidie gegeven. Ik zie dus ook niet in
dat men zooveel haast met de benoeming
I
I
I 1
Tegenwoordig waren alle 13 leden.
De notulen der vorige vergadering worden
gelezen en goedgekeurd.
Ingekomen stukken zijn er niet.
PUNT VAN BEHANDELING:
Voorstel van Burgem. en Wethouders:
a. tot intrekking van ’s raads besluit d.d.
30 Juli 1903 no. 5b;
b. tot het benoemen van een onderwijzer aan
school no. 1 uit de aangeboden voordracht
J. van Dijk te Bolsward, ft. Hazewindus
te Oldetrijne en J. Spoelstra te Sneek.
De Voorzitter. Alvorens tot openbare
behandeling van dit voorstel over te gaan,
stel ik voor eene bespreking in geheime
zitting te doen voorafgaan.
De heer Schotman. Daar moet ik mij
tegen verklaren. De zaak is in een openbare
vergadering behandeld, het genomen besluit
is publiek en ik vind geen reden hierover
vooraf in geheime zitting te beraadslagen, ik
wensch dus ook nu openbare behandeling.
De heeren Cuperus en v. d. Meer onder
steunen het voorstel Schotman, hetwelk
in stemming wordt gebracht en aangenomen
met 10 stemmen tegen 3. (De heeren
Meulen, Kramer en Eisma tegen.)
De heer P. J. de Boer. Ik moet mijn
verwondering te kennen geven, dat daar
enkele dagen geleden, de raad zich door
zijn genomen besluit duidelijk had uitge
sproken, nu van het D. Best, een voorstel
komt- contrarie dat besluit. Ik had zulks
van B. en W. niet verwacht.
De heer Schotman. M. de Voorzitter
Vergun mij, dat ik naar aanleiding van het
zonderlinge voorstel van B. en W. het
woord vraag. Laat ik daaraan voorafgaan...
De heer Eisma. Ik stel er prijs op, dat
het advies van B. en W. voor de discussiën
wordt voorgelezen.
De Voorzitter voldoet hieraan. Bedoeld
advies luidt:
Bolsward, den 11 Augs. 1903.
Mijne Heeren
Burgemeester en Wethouders achten zich
verplicht terug te komen op hetgeen in de
laatst gehouden raadsvergadering besloten
werd met betrekking tot de benoeming van
een onderwijzer aan school no. 1. Immers het
was bekend, dat de raad geen groote waarde
hecht aan proeflessen, voor do benoeming
van onderwijzers, geen hoofden van scholen,
primo om reden de sollicitanten meestal
vreemd zijn aan de school en aan de kin
deren, en secundo, omdat ieder die proefles
geeft, te midden van autoriteiten, eenigszins
geagiteerd werkt, enkelen zelfs in hevige
mate, ofschoon daarmede niet stellig bewezen
wordt, dat dezulken de slechtste onder
wijzers zijn. Hierover werd in de vorige
vergadering reeds gesproken. Burgemeester
en Wethouders werden toen gemachtigd des
verlangd een persoonlijk onderzoek in te
stellen in de school en de plaats Waar de
sollicitanten werkzaam zijn. Waar intusschen
Burgemeester en Wethouders gebleken was,
dat de tijdelijk aangestelde onderwijzer van
Dijk geschikt voor zijn taak is en de infor
mation aangaande andere sollicitanten het
college even als den Arr. Schoolopziener
voldoende toeschenen om de voordracht
op te maken, zonder dat nog een persoonlijk
onderzoek werd ingesteld, werd daartoe be
sloten in overleg met den Arr. Schoolop
ziener, na ingewonnen bericht van het hoofd
der school. Alzoo ontving de raad de voor
dracht en de adviezen conform art. 28 voor
laatste lid der onderwijswet. Wanneer nu
nog een proefles zou volgen, kon daaruit
afgeleid worden, dat de raad niet tevreden
is met de voordracht en de adviezen, en
kon daarin een blijk van wantrouwen ge
zocht worden door hen, die bij de wet
aangewezen zijn tot het opmaken en aan
bieden der voordracht. Wij zouden dit aller
minst willen voor den Arr. Schoolopziener,
wiens schriftelijk met redenen omkleed
advies zoo helder en klaar is, dat voor ons
geen twijfel bestaat voor een goede keuze.
Daarom stellen wij U voor straks in de
openbare vergadering terug te komen op
het besluit der vorige vergadering betrek-
fcelijk dit onderwerp en tegelijk te besluiten
op voorstel
bestuur.
Moet de oorzaak van een en ander ge
zocht worden in het feit, dat het genomen
raadsbesluit de goedkeuring niet kan weg
dragen van de toen afwezige minderheid van
het dag. bestuur, dan is het treurig ge
steld; want dan moet de vraag mij van de
lippen, waar blijft de zelfstandigheid van
den Voorzitter en den Wethouder, den heer
Kramer
Van inconsequentie kan de Raad niet
worden beschuldigd, die is niet terugge
komen op eenmaal genomen besluiten, het
was de bedoeling niet, een dergelijk voor
stel, als het aangenomene, te ontlokken aan
het dag. bestuur, doch nu, ook uit de toe
lichting van B. en W. bij dit intrekkings-
voorstel duidelijk blijkt, dat B. en W. niet
hebben opgevolgd den wensch van den Raad
om de drie op de voordracht te zien werken
in eigen scholen, nu rest ons niet anders
dan uitvoering te eischen van het in de
vorige vergadering genomen raadsbesluit.
Waarom het dag. bestuur zoolang talmde
om de voordracht in te dienen, is den raad
een raadsel, de vacature bestaat nu bijna 4
maanden.
Wanneer de Raad nu inging op dit in-
trekkingsvoorstel dat maakte het art. 28 der
onderwijswet tot een wassen neus, de wet
gever heeft gewild, dat de Raad zou kiezen
uit eene voordracht van minstens drie be
voegden, en wat blijkt nu uit de geschiedenis,
dat no. 1 alleen in zijn werk is gadegeslagen,
van no. 2 en 3 heeft men het niet de
moeite waard geacht notitie te nemen, niet
tegenstaande door deze personen gunstige
stukken zijn ingezonden en de rapporten
ook over hen gunstig zijn. Het gevolg van
een en ander is, dat men den Raad wil
dwingen no. 1 te benoemen, in strijd met
de bedoeling van den wetgeverde drie
voorgedragenen hebben gelijke rechten, hunne
kansen moeten dus ook gelijk zijn.
Ik veronderstel alzoo, namens de meerder
heid in den Raad, te kunnen verklaren, dat
zij zich verzet tegen deze soort van dwinge
landij, de raadsleden behoeven niet tot lede
poppen te worden verlaagd, de meerderheid
verlangt, dat door U mijnheer de Voorzitter
met den meesten spoed uitvoering wordt
gegeven aan het genomen raadsbesluit op
30 Juli 1903, opdat de Raad vóór 1 Sept,
tot benoeming kan overgaan. Zij wenscht
daardoor hare zelfstandigheid en waardigheid
tegenover de bevolking en tegenover het
dag. bestuur hoog te houden.
De heer v. d. Meer. Ik vind deze kwestie
niet zoo kras als door den heer Schotman
is voorgesteld. Het heeft den schijn alsof
de raad vierkant in strijd, heeft gehandeld
dadelijk tot benoeming van een onderwijzer
over te gaan. De raad gelieve te bedenken,
dat de animo om hier heen te komen niet
groot zal zijn voor de nos. 2 en 3 op de
voordracht geplaatste onderwijzers, nu no. 1
hier reeds ruim 3 maanden tijdelijk werk
zaam is en dat bij langer wachten de Rijks-
bijdrage zou kunnen verloren gaan, gelijk
het geval is, wanneer meer dan 4 maanden
verloopen zijn tusschen het ontstaan der
vacature en de aanvaarding der betrekking
door den nieuw benoemden onderwijzer.
Burgemeester en Wethouders van Bolsward,
(w. g.) C. J. van der VEEN.
De Secretaris,
(w. g.) K. H. LAAGLAND.
De heer Schotman.
Mijnheer de Voorzitter!
Vergun mij, dat ik naar aanleiding
het zonderlinge voorstel van B. en
het woord vraag
Laat ik daaraan doen Voorafgaan deze
vraag aan U mijnheer de Voorzitter; waarom
hebt U ingevolge art. 70 der gemeentewet
geen uitvoering gegeven aan het besluit van
30 Juli 1903 genomen door den Raad, op
voorstel van het toen aanwezige dagelijksch
bestuur
Strijdig met de wet of het algemeen be
lang was het besluit nietWanneer er straks
sprake is van verzuim of schade door ver
zuim, dan werpt de Raad de verantwoorde
lijkheid op zijnen Voorzitter, die het een
voudig kou goedvinden, zonder wettige reden,
geen uitvoering te geven aan het genomen
raadsbesluit, hetwelk nota bene, genomen is
van hem zelf namens het dag.
Bolswardsche Courant
I 1