lieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
Bij
No. 11.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
43ste Jaargang.
1904
ZONDAG 7 FEBRUARI.
BINNENLAND.
j
VERLOREN HAARD.
VOOR
1
lil
'Ij
afzonderlijke
daar een oude
l
i
een prachtige
hem ellendig
i aangebroken.
een zak om zijn schou-
noten gezocht totdat
over den grond kruipen
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Vervol
gens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
naar je toe te komen en je te omhelzen,
wanneer je weer aan ons zoudt zijn terugge
geven. Maar nu ben ik ziek en kan niet loopen.
Ik kan je slechts een brief van mij doen toe
komen. Lieve broer Johannes, wanneer je weer
tot ons komen wilt, zult ge van harte welkom
zijn. En wanneer je nu niet zoudt willen
zoo denkt mijn man kom dan later, kom
wanneer je er zin in hebt. En ontvang totdat
wij je weer zullen zien, hetgeen mijn man
en ik in die tien jaren voor je hebben ge
spaard. Dat zijn drie honderd daalders, lieve
broerwanneer het ons beter ware gegaan, dan
zou dit zeker meer geweest zijn. Ga niet naar
Amerika, dat behoef je niet te doen, want
wij .weten wel beter en dat je overijld on
doordacht was, maar slecht ben je nóóit geweest.
En daarom behoef je niet bang te zijn bij
ons te komen.
Wil je dadelijk komen of wil je nog wachten?
Lieve Johannes, schrijf spoedig aan je lief
hebbende zuster Dora.”
Johannes Steen knikte. Ja, zij was altijd
zoo goed voor hem geweest en voor allen.
Ja, als hij zulk een meisje had gehad, met
zulke verstandige, blauwe oogen, met zoo’n
mooi voorhoofd in plaats van die andere,
de oppervlakkige, valsche
Hij stak den brief en de fluit in zijn zak.
Toen greep hij vlug naar het pakket, dat
lucifers en een tleschje brandspintis inhield,
sloeg de flesch op een steen stuk en wierp
het geheele pakket in het zwijgende water.
Hij wiesch zijn handen en zijn oogen, nam
zijn hoed en zijn stok weer op en ging den-
zelfden weg terug, dien hij langs was geko
men. De eerste schemering van den avond
viel zachtjes neer. De sterren begonnen reeds
zwak te schitteren aan den blauwen hemel.
Een vogeltje liet zijn avondgezang hooren en
de krekels begonnen reeds zachtjes te sjirpen.
Johannes Steen liep met vaste schreden voort.
Zijn weg voerde echter niet naar zijn zuster,
maar ver weg van haar, waar hij zich weer
opwerken wilde in de maatschappij.
Maar hij droeg een grootsch gevoel met
zich mede: hij had bij den verloren haard,
zichzelf weergevonden.
je in de woedende vlammen zou opgaan en
het krakende stroodak een brandende muur
om het werk van vernieling zou optrekken,
waaruit geen redding mogelijk zou zijn.
De ontslagen gevangene sloot de oogen, als
werd hij duizelig bij die gedachte. Ja, ja, zoo
had hij zich dat voorgesteld enja, ja, zoo
moest het werk der wraak ingeleid worden.
Het was ellendig laag, wat hij wilde doen,
bah, hij was niet krachtig en moedig genoeg
meer om zich op een andere wijze op den
broeder te wreken.
Hij opende de oogen weer en streek zich
met de hand over het gelaat. Hij zweette en
wilde hierdoor zijn voorhoofd drogen.
O God, het was nog dag,
zomernamiddag. De tijd zou
lang toeschijnen.
Hij overlegde bij zich zelf wat te doen en
keek onbewust om zich heen. Plotseling begreep
hij nu eindelijk goed waar hij was. Ach ja’,
hij had daar de lioeve Redder” naast zich.
//Redder”. Hoevele herinneringen kwamen
hem niet voor den geest.
Langen tijd geleden was
bezembinder zonder hoofd gevonden. Het hoofd
was nergens te vinden, maar toen het lichaam
zou begraven worden was het plotseling bij
het lichaam verschenen. Op een stompen paal
van de houten omheining, die de hoeve van
den landweg afsloot, kon men het altijd op
middernacht zien, en daar zou het ook zijn
gebleven, hadde men niet het hek en den
paal weggenomen om de verschijning daardoor
te verbannen. Het zou toen hoog in de lucht
gezweefd hebben, menschen hadden ook nog
in Johannes’ jeugd aan dit vertelsel geloofd
en hadden het nooit gewaagd bij nacht voorbij
de //Redder” te gaan en keken zelfs den an
deren kant uit wanneer zij bij dag daar voor
bij moesten.
Johannes Steen lachte over zulke domheid
en bijgeloof, maar hij moest zich zelf beken
nen, dat hij in zijn kinderjaren en zelfs later
nog, die eenzame hoeve m het donker van
den nacht gaarne uit den weg was gebleven.
Nu was hij veranderd en de hoofdlooze bezem
binder joeg hem even weinig vrees aan als het
lichaamlooze hoofd.
Dan was daar nog een andere, oudere sage
van de //Redder,” die van den dollen graaf
Louckner van Depenau, die in Frankrijk in
den revolutietijd zijn hoofd onder de guillotine
zou hebben verloren.
Hij had in de verlaten //Redder” eeuwige
trouw gezworen aan de schoone dochter van
boer Duggen, maar had haar verlaten, nadat
hij haar verleid en schande over haar had
gebracht. Zij wilde die schande niet dragen
en had in een moeras een einde aan haar
leven gemaakt.
Johannes Steen knikte met het hoofd.
Zooiets kon beter waar zijn dan het eerste.
Toen werden zijn gedachten afgeleid door een
bloeiende struik, die een bijna bedwelmenden
geur verspreidde en over de hooge //Redder”
niet opstijgen kon. Hij keek naar den witten
bloesem en hij herkende de plant. Een jas
mijn midden in de hazelstruiken, ja, die had
tien jaar geleden, alhoewel veel kleiner, ook
daar gestaan en had toen ook gebloeid en
geur verspreid. En de appelboom op den
hoogen aarden wal herkende hij ook. Ja hem
ook. De boom was bedekt met groene, half
rijpe vruchten.
Johannes Steen keek om zich heen. Ja,
daar stonden nog alle boomen, die zijn vader
zelf had geplant, die nu vrucht droegen en
de moeite aan hen besteed, thans loonden.
Johannes Steen ging in gedachten tot aan
het einde van de //Redder” en schrikte opeens
toen hij op een smal wegje een man naderbij
zag komen, die nu even zichtbaar was boven
het hoogopgeschoten graan.
Hij wist niet of deze hem ook reeds gezien
had. maar veronderstelde van niet. Toen keerde
hij zich om, klom vlak bij den jasmijn over
den aarden wal en liet zich in het struikge
was glijden tot dat hij aan den anderen kant
op den grond kwam. Met kloppend hart
luisterde hij, totdat de onbekende voorbij was.
Hij bekeek het veld, dat vóór hem lag.
Het was bedekt met gerst, erwten en boonen.
Over de bloemen vlogen bontgekleurde vlin
ders in snelle vlucht. Bijen en wespen waren
bezig honig te verzamelen en een bromvlieg
zoemde zoo hevig om zijn oor, dat hij met
een hazelstruik naar haar sloeg. Ginds stonden
rijpende braambessen. Hij plukte daarvan en
at ze begeerig. Een hem ongewoon geworden
Oldeberkoop, 4 Febr. De jeugdige onder-
afdeeling //Oldeberkoop” van de vereeniging
tot Bevordering der Pluimveeteelt in Neder
land, mag zich verheugen in een heel aardig
succes, wat betreft de zaken in ’t afgeloopen
jaar door haar gedreven.
Sommige leden zonden voor gezamenlijke
rekening de eieren naar de markt te Leeu
warden. Over den uitslag is men algemeen
tevreden, waarvan weer een gevolg is, dat
het ledental zich uitbreidt, en de hoeveel
heid verzonden eieren voortdurend toeneemt.
Van 24 April 1903 tot 1 Januari jl. werd
aan de waag verzonden:
1030,5 kilogram eieren, of 19125 stuks,
(dus gemiddeld 18'/2 ei per kilo), waarvoor
aan de leden kon uitbetaald worden 673
gulden ongeveer, d.i. 65'/4 cent per kilo,
schoon geld.
In den vorigen zomer won hier en daar
het aantal kippen aanmerkelijk aan en ook
begon men met andere rassen dan de ge
wone boerenkip meest heeft men ingevoerd
Wyandotten, welke beste winterlegsters zijn
en dikke eieren leggen. Zoo ziet men ook
hier weer bewaarheid, dat in vereeniging
onze kracht moet gezocht worden.
Zuidwesthoek, 4 Febr. De tijd is weer
aangebroken, dat boerenknechts en meiden
zich verhuren. Wegens vertrek naar Duitsch-
land (de treL naar Amerika begint zich ook
weer te openbaren, enkele gezinnen gaan
binnenkort weer derwaats) en andere redenen
is er aan beiden gebrek. Bij gevolg, zijn de
loonen hooggoede knechts bedingen meer
dan f 200, goede meiden f 110 a f 120.
FLepk. Nieuwsbl. v. Fr.
Balk, 4 Febr. In het naburige Rijs is in
den ouderdom van 94 jaar en 10 maanden
overleden de heer P. Salverda, oud-strijder
van 1830, drager van het Metalen Kruis.
In ons dorp is nog een oud-strijder in leven.
Koudum, 5 Febr, Vroege voorjaarsboden
Een zeker zeldzaam voorkomend geval kunnen
wij melden, dat bij den heer J. IJntema,
concierge in het Gemeentehuis alhier, sedert
15 Januari een kip zich in ’t hok te broeden
heeft gezet en gisteren de kuikens te voor
schijn zijn gekomen.
lekkernij, iets, dat hij nooit in de gevangenis
had gezien.
Toen ging hij naar een beekje, legde stok
en hoed naast zich, nam uit zijn jas een groot
pak en legde dat naast zich. 1 aarop strekte
hij zich lang uit en zag den blauwen hemel
i aan. Geen wolkje, geen onderbreking van het
diepe, vredige blauw, dan alleen de nu reeds
zichtbare sikkel van de maan.
Hij lag niet gemakkelijk en richtte zich
weer op. Ook het water van de beek weer
kaatste het heerlijk blauw des hemels en daar
naast het groen der weiden.
Johannes steunde zijn armen op de knie
en staarde in den vloed aan zijne voeten.
Vroeger had hij in de beek gehengeld en
dikwijls een goeden buit gehad. Ach ja,
wat zoete herinneringen kwamen bij hem op,
alles was precies hetzelfde gebleven.
De weiden, welk een rol hadden ze niet
gespeeld in zijn jeugd, toen hij de koeien
moest hoeden en boompjes op de weide plun
derde om uit de beste takjes fluitjes te snij
den. Of hij dat nog zou kunnen? Niemand
zag hem, hij behoefde zich dus niet te scha
men als hij het kinderlijke spel nog eens
probeerde. Hij had immers nog tijd en dit
zou hem den tijd verdrijven.
Met moeite stond hij op, zocht met een
kennersblik een goeden tak en sneed dezen
met zijn zakmes af. Voorzichtig ging hij
terug, zette zich neer en toog aan het werk.
Hij klopte het zachte deel, dat losliet, lang
zaam van het takje, sneed het mondstuk er
in, hield het uiteinde met den vinger dicht
en probeerde eens. Een luide, mooie toon
klonk uit het fluitje. Toen blies hij eenige
liedjes uit zijn kinderjaren.
De hand met de fluit daarin zonk neder.
Tranen kwamen hem in de oogen.
Hij keek naar het hazelbosch, dat met
vruchten bedekt was. Deze waren echter nog
groen en nog lang niet rijp. Ze hadden de
zon noodig tot het volkomen zomer was,
totdat de oogsttijd was
Als jongen had hij i
ders gehangen en naar
zijn knieën door het
rood geworden waren.
Twee weken lang deed hij hetzelfde werk.
En dikwijls had hij zooveel noten geplukt,
dat hij niet wist waar ze te bergen en kreeg
daarvoor veel geld. De notenkraker had veel
te doen en het meest wanneer het Kerstmis
was, wanneer jongens, meisjes, knechts en
meiden kwamen om noten te kraken.
Kerstmis! Kerstmis!
Dat had hij ook in lang niet gekend.
Want het was geen Kerstmis, wat zoo in de
gevangenis werd genoemd en waarover de
prediker in zulke roerende woorden spreken
kon.
Neen, dat was geen Kerstmis.
Kerstmis werd gevierd door gelukkigen,
niet door lieden, die met een rinkelenden
ketting aan het been, hun ellendig bestaan
voortsleepten in de gevangenis, waar geen
plaats was voor een helder verlichten Kerst
boom, zooals in de huiskamer.
Kerstmis moest gevierd worden door vrien
delijke gevers, lachende gezichten, vroolijke
uitroepen van dank en diepgevoeld geluk
zooals vroeger in den kring van huisgenooten,
die reeds doode en levende geliefden, van
den zieken vader, de lieve moeder, van de
juichende zusters en ook van de anderen...
Een zucht welde uit zijn borst op, totdat
hij zich niet meer kon goed houden en tra
nen hem over de wangen rolden en hij over
niets meer denken en niets meer voelen kon
als het zieleleed, dat hem verbittering, haat
en wraaklust deed vergeten bij de gedachte
aan de heerlijke dagen der jeugd, der verre
reine jeugd.
Wel een uur verliep, voordat hij uitge
weend had. Thans ook voelde hij dat éénig
verheven gevoel, dat vergeven is, vergeven
en vergeten.
Hij tastte in zijn jaszak, haalde een ver
kreukelden brief te voorschijn en deed zijn
best het onduidelijke schrift te lezen, terwijl
zijn oogen nog vol tranen stonden.
//Lieve broer Johannes” las hij en herhaalde
dikwijls den aanhef met sidderende stem //De
dag, die ik zoolang voor je heb tegemoet
gezien, komt eindelijk en ik wil de eerste
zijn, die tot je zegt: Lieve Johannes, moge
het je nu goed gaan. Ik ben nooit boos op
je geweest, ik heb slechts om je getreurd
en voor je gebeden. En mijn verlangen was
Hm, aan het station was alles precies
zooals het altijd was geweest. Niets was ver
anderd aan het kleine, landelijke stationsge
bouw, slechts een paar letters waren verdwe
nen uit het trotsche opschrift voor dedeur
//Wadi., aal 1 en II Klas.” De vensters nog
zoo wit als vóór zoovele lange jaren. Zou
vrouw Thieme nog in leven zijn, die vroeger
alles in orde hield, die achter het kleine loket
de biljetten verkocht en door haar gouden
bril elkeen vriendelijk aanzag? De gezichten
der beide beambten in de goederenloods, waar
de teruggekeerde langzaam voorbij liep, kwa
men hem vreemd voor. Och neen, de eene
was zeker de oude Rieger, wiens broer in het
dorp een kleine herberg hield. De bejaarde
beambte versjouwde met zijn jongen helper,
korven, zakken, pakken en kisten en sloeg
geen acht op den nieuw aangekomen reiziger.
Dat beviel Johannes echter best. Hij ging
door het stationsgebouw en wierp een blik
naar het loket, waarachter hij den ouden
Thieme zag, die evenals vroeger zijn werk
verrichtte. Hij had hem gaarne willen toeknik
ken en vragen
z/Nu Thieme, ken je me niet meer? Jo
hannes Steen Maar hij bezon zich bijtijds.
De tijd, waarop hij iets was geweest voor die
lieden, was lang geleden, lang reeds heenge
gaan. Zij zouden bedanken met den gebrand
merkte iets te doen te hebben, de een hoffe
lijk en niet zonder medelijden, de ander stijf
en koel, een derde verachtelijk.
Deze bekentenis was bitter en deed smar
telijk aan; maar zij verstikte ook de onwil
lekeurig opgekomen verteedering en verleven
digde weer het wenschen en willen om wraak
te nemen.
Johannes had geen oog meer voor het
stationskoffiehuis, dat aan een verren bloed
verwant van hem, een rijken korenhandelaar,
toebehoorde. Hij lette ook niet op de boeren
hoeven, die door tuintjes omgeven waren. Hij
liep langzaam naar het dorp, nam een zij weg
die naar de hoeve van zijn broeder voerde,
ongeveer een kwartier van het dorp gelegen.
Veel opmerkzaamheid trok hij niet, noch
nieuwsgierige noch wantrouwende blikken.
Ontmoette hem iemand dan klonk het vrien
delijke //goedendag” en dan antwoordde hij
terug met denzelfden groet en een hoofdknik.
Niemand scheen hem te herkennen.
De landweg buiten het dorp werd door
de gloeiende stralen der middagzon beschenen
en was stil en eenzaam. Aan beide kanten
stonden hooge boomen, die den wandelaar
een weinig schaduw verschaften. Johannes
koos den rand van den weg om zooveel mo
gelijk in de schaduw te loopen en nu en dan
bleef hij staan, om even diep adem te halen
en zich te verlustigen in den aanblik van de
opigeving. De kleiweg was op sommige plaat
sen door wagens diep ingedrukt, de voetweg
rechts was met grint bedekt en in het gras
in de nabijheid bloeiden allerlei veldbloemen.
Alles verrukte hem, het overvloedig groen
en de prachtige kleuren.
Hij naderde meer en meer de hoeve, waar
hij het levenslicht zag. Op eens bleef hij
ademloos staan, terwijl hij met duistere blik
ken voor zich keek, toen hij een kleinen
heuvel, waar hij als jongen gespeeld had,
voor zich zag, te midden van heerlijk groen,
waartusschen de zonnestralen speelden. Op den
voorgrond stond de groote eik, die met zijn
breede kroon het bruine stroodak van het
woonhuis overdekte. Rechts, meer in de nabij
heid van het veld, stonden de twee groote
schuren. Links, onder beuken en kerseboomen,
de keuken die met roode pannen bedekt was,
een stal en de schuur om de wagens en de
werktuigen in te bergen. Op den achtergrond
lag de tuin met de vele vruchtboomen.
De teruggekeerde stond met wijdgeopende
oogen te kijken. Toen sloeg hij een smal
wegje in.
Johannes Steen zuchtte en lachte tegelijk.
De andere, de gehate, zou wel geen voorge
voel hebben, dat het noodlot thans zoo dicht
bij hem was. Hij zou het eerst ’s nachts
merken, wanneer de roode haan op zijn dak
zou kraaien en het vuuralarm van den wach
ter de slapende dorpelingen zou opschrikken
hij zou het eerst merken, wanneer de gloei
ende vlammen hem warmte in het gezicht
bliezen, wanneer zijn legerstede als een strooi-
Bolswardsche Courant