Bolsward en Wonseradeel.
i
1
Meuws- en Advertentieblad
I
1J
No. 28.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
43ste Jaargang.
1904.
Praatjes over dit en dat.
1
1
DONDERDAG 7 APRIL.
111
i
3 1
31
i!
VOOR
afzonderlijke
INGEZONDEN.
k. I
Jj
hem dan zeker wel
boodschappen
voldoende een
waarschuwen als
Ik meen
in ’t belang
wees naar ’n deur met ’n lantaarntje er bij.
Nadat we nog 'n paar fraaie vioolstukjes ge
hoord hadden kregen we pauze. De piano
werd naar
hart vast, want ik was
muziek uit zouden laten vallen,
ging goed. Trouwens, buurman
piano kan er
vallen gewend.” Sjönges, sjonges.
Hoe het mij bevalt in mijn nieuwe levens
wijze, zal Uwe lezers misschien minder in-
teresseeren. Wie er belang in stelt, zij mee
gedeeld, dat ik de eerste paar dagen goed
weer had, maar verder was Maart soms ge
ducht koud en ’t werd soms zoo frisch, dat
wij den huiselijken haard zeer misten. Wij
zijn toen bij mijn „Oom in ’t Waterland”
aan wal gegaan en hebben daar eenige ge
noeglijke dagen gesleten en schikten ons
geheel naar ’t buitenleven. Klaas ging druk
eierzoeken, is al tweemaal met een nat pak
thuis gekomen, ja heeft zelfs ook reeds een
proces gekregen voor verboden land. De
jongen is wat onvoorzichtig, ook in de boot
was hij een echte waaghals. Omdat Neef
voor de Paaschdagen weer naar zijn bezig
heden terug moest, heb ik Klaas ook maar
met hem terug gezonden, zoodat ik nu in
waarheid kan zeggen: dat ik ben„heelemaal
alleen.”
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Vervol
gens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Spoedig zult U weer een schrijven van
mij ontvangen, want ik moet er nu den tijd
mee dooden.
beneden gebracht. Ik hield mijn
bang dat ze er alle
maar het
zei„die
wel tegen, die is wel aan om-
XXXVIII.
Mijnheer de Redacteur!
U zult wel denken, Jochem verreist zijn
tijd en laat niets meer van zich hooren. N u
’k stem het toe, ’t heeft den schijn er van. Den
14 Maart schreef ik aan het slot van miju
vorigen brief, dat ik over de gehouden raads
zitting van 10 Maart U mijn beschouwingen
zou zenden en ik heb ook een paar vellen
volgeschreven, doch voor ’t gelieel gereed
was, kwam uw krant van den 24 Maart mij
verwittigen, dat er dien dag wederom een
raadsvergadering zou worden gehouden. Daar
door verviel mijn schrijven voor een groot
deel. In ’t kort behelsde het: io. dat het
mij wel aanstond dat de punten 9, 10 en
11, (veranderen der kermis, verhuizing van
den opzichter der gemeentereinigiug naar de
stad en de schadevergoeding aan den heer
Tol te Hichtum) waren uitgesteld, wijl ik
in het behandelen van die punten geen drin
gende haast zie, maar ik had toch gaarne
het advies van B. en W. openbaar willen
hebben. Het was vroeger dikwerf gewoonte
als ik mij goed herinner, dat adviezen over
zaken van eenig aanbelang, wanneer de be
handeling niet presseerend was, in de eene
vergadering werden uitgebracht en ter inzage
gelegd, om dan in de volgende zitting een
besluit te nemen. Mij dunkt, dat was wel
gemakkelijk, de raadsleden konden in het
off. verslag die adviezen thuis op hun gemak
eens overwegen en over deze genoemde 3
punten mocht m. i. wel eens ernstig nage
dacht worden en dat de raadsleden dit ook
hebben gedaan, blijkt uit het raadsverslag
van 24 Maart voldoende.
2o. trok het mijne aandacht dat de direc
teur der gasfabriek verhooging van salaris
vraagt, terwijl in diezelfde vergadering bij
punt 2 een oud lid der gascommissie een jam
merklacht aanheft over den slechten toestand
der aanvoerbuizen van gas in de stad. Mij
dunkt, hierin ligt bf geen aanbeveling voor
het verzoek van den directeur, bf een zelf
beschuldiging van dat ex-lid der gascommissie,
want de nieuwe gascommissie is nog pas een
jaar in functie en zal toch aan dien toestand
wel geen schuld hebben.
3o. dat het mij verheugt, dat de oude
krotten bij het hooge bolwerk en het voor
malige Israëlitische kerkhof eindelijk eens
ontruimd zullen worden. Die „woningen”
hebben mij al lang geërgerd,
en 4o. hoe ik dacht over hef voorstel tot
het verstellen van de kermis, het wonen van
den directeur der gemeente-reiniging in de
stad en het adres van den heer D. v. d. Tol.
Doordat de volgende raadsvergadering pas
14 dagen later werd gehouden, is de raad
mij voor geweest en is een groot deel van
mijn schrijven mosterd na den maaltijd ge
worden. Ik heb het dus verscheurd en zend
U thans een nieuwe^ brief, een kleine nabe
trachting van de laatste raadszitting.
De vergadering van 14 Maart had, naar
mij is gebleken, een vijftal punten. Het eerste
is de nieuwe regeling van de ambtenaren
van den burgerlijken stand. Er zijn in de
laatste jaren heel wat rijkswetten gekomen,
die de beambten ter secretarie een hoop drukte
en werk bezorgden, zonder dat zij er extra
voor beloond werden, deze wet is juist con
trarie, deze geeft weinig extra werk en toch
belooning. Nu, een buitenkansje mag er
wel eens bij, Jochem feliciteert de heeren
met dit voordeeltje.
Punt 2. De Zondag uit de kermis, dat
was het streven van den voorsteller. Die
Zondag is een beginselkwestie en daarover
valt het moeielijk in ’t openbaar te rede
twisten. Ik wil er alleen van zeggen, dat
ik mij verheug over de genomen beslissing,
omdat ik meen, dat het overgroot gedeelte
van onze inwoners dien dag noode uit de
kermis zou missen. De werkmansstand heeft
geen anderen dag vrij en het zou toch de
welwillendheid wat al te ver gedreven zijn,
om een minderheid, de groote meerderheid
te leur te stellen.
funt 3. De opzichter der gemeente-reini
ging in de stad te wonen, de Commissie en
het D. Best, waren er sterk voor, naar ik zie.
Ik begrijp het niet, ik heb het verslag wel
een keer of drie gelezen, maar de argumenten
die voor ’t verzoek werden aangevoerd, zijn
in mijn oog wat gezocht. Ik las in ’t adres
zie pag. 7 van ’t verslag no. 2 dat de bur
gerij „dagelijks klaagt, dat zij met hun bood
schappen e. d. zich geheel naar ’t terrein
moeten begeven.”
Nu die klachten zijn dus onverhoord, (ik
heb ze trouwens nog niet gehoord) en meen,
dat de opzichter nog al dikwerf in de stad
is, waar hij, dat heb ik bij herhaling ge
lezen, ook zij n werk heeft en de burgerij mag
oven aanspreken over die
e. d. en ook dikwerf is het
der tonnetjesmannen even te
er „overvloed” is.
dan ook, dat dit verzoek meer
van den opzichter, dan wel in
dat der gemeente was. Ik las, dat het zoo
noodig was dat er een medewerkend „voor
man” op het terrein moest wonen en iemand
die op de paarden moest passen. Vooreerst
wist ik niet, dat daar soms 4 a 5 paarden
gestald worden in den wintertijd, ik meende
zelfs, dat er voor hoogstens 3 paarden ruimte
in den stal is, doch ik kan mij daarin ver
gissen. Was ik thuis, ik zou eens op onder
zoek uitgegaan zijn, doch dat is mij nu on
mogelijk. Verder meen ik, dat onze dikke
„bruin” van de aschkar tot heden geen reden
tot klagen had over slechte verzorging, zoo
goed ik weet zag hij er altijd juist heel
best uit. Afin, indien het werkelijk noo
dig is, dat een paar werklui der gemeente-
reiniging daar wonen, dan zit er niet anders
op dan er een paar „arbeiderskamers” te
bouwen. Die zijn tegenwoordig gauw klaar.
Ik zag een onzer Bolswarder aannemers te
Akkrum druk in de weer om nog een 16-tal
klaar te krijgen voor Mei. Waar 16 in 8
weken tijds gereed komen, kunnen zeker ook
wel heel gauw een tweetal gebouwd worden.
Punt 4. Het verzoek van den heer v. d. Tol
om schadevergoeding voor de onkosten, ver
oorzaakt door het ongeluk met de brug.
Ja, dit was een teer punt en ik heb met
genoegen gezien, dat het D. Best, en ook
nagenoeg alle raadsleden die meening deelden,
dat hier werd gesteld een eisch en waar men
eischt, moet men daartoe ten volle gerechtigd
zijn. Er is mij ook kortgeleden op heftigen
toon een eisch gesteld, maar als men daaraan
toegeeft, moet men zich schuldig gevoelen.
Wat op een beleefd verzoek soms wordt toe
gestaan, wordt als men zonder degelijken
grond komt eischen, afgekitst. Zoo denkt
Jochem er over en de raad heeft, naar ik
meen, ook in de kwestie over dit brugongeluk
gemeend, niet op een eisch te kunnen ingaan,
als niet eerst de schuld bewezen is.
Dan nog punt 5, de kwestie van alle jaren,
mag ik haast zeggen, het geschil over de
wijze van bestrating in den Bolswarder
Harlinger weg. Een lastige zaak blijft het
steeds, wanneer corporatiën, wier belangen
verschillend zijn, gemeenschappelijk een zaak
moeten regelen.
Ik voor mij wil eerlijk bekennen, niet op
de hoogte te zijn met de kwestie, die nu
weer is gerezen en de partij die zich veron
gelijkt gevoelt, moet maar in hooger beroep
gaan. Er wordt zooveel papier in een jaar
zwart gemaakt, de Harlingerweg mag ook
meedoen.
JOCHEM OPMERKER.
Terhorne, 2 April 1904.
Mijnheer de Redacteur!
Ik ben Paasch-Maandagavond in „De
Doele” geweest en mijn hart was zoo vol
van wat ik daar gezien en gehoord heb, dat
mijn pen er van overvloeide. Toen ik mijn
indrukken op papier gebracht had, liep ik
er mee naar Jochem Opmerker, doch deze
was van honk, daar had ik zoo gauw niet
aan gedacht. Neef Harmen stond mij echter
te woord, en die zei„je indrukken geven
„mij ’n goeien indruk; geef ze in druk; ze
„zullen indruk maken”. Wat ’n drukte”, zei
„ik. „Nee”, zei hij, doe ’t maar. Jochem
„is nu al zoo vaak gedrukt, dat hij er ge-
„drukt van is en in de verdrukking zit. Pro-
„beer jij het nu eens, maar doe het niet te
„vaak en brand je niet, want als je een zeker
„iets brandt, moet je net als hij, op de blaren
„zitten”. „Dankje”, zei ik. „Vooruit dan
maar”, dacht ik. En ziehier M. de Redacteur,
m’n indrukken
Toen ik in de Doelezaal kwam, waren er
al aardig wat menschen in. Gelukkig kreeg
ik nog ’n goed „plak”, vlak naast ’n meneer,
die ’n boel verstand van muziek heeft, zoo-
als mij al gauw bleek. Nou, dat kwam mij
goed van pas, want ik heb zelf geen muzi
kaal gebit; ik kan alleen Wien-Neerlands-
bloed” zingen en dan nog maar alleen de
oude woorden (je weet wel: van die onbe
klemde borst voor vaderland en vorst) en
dan kan ik nog niet eens de wijze houden.
Nou dan, om met het dorpsmeisje te spre
ken. Ze begonnen met een turnermarsch,
maar er waren geen turners bij en ze mar
cheerden ook niet. Ze zaten in ’n soort
boschkamer of kamerbosch te blazen en te
strijken. Er waren verschillende violen, de
eene wat grooter dan de andere. De grootste
viool zei altijd „schroem”. „Dat is de con
trabas”, zei mijn buurman. En het grootste
blaasinstrument heet trombone. „Daar is
’n boel lucht voor noodig”, zei hij. Er was
ook ’n meneer bij die. speelde op 2 instru
menten tegelijk: op ’n trommel en op ’n
driehoek. Dat moet ’n heele toer wezen.
Toen de marsch uit was, kregen we ’n
concert-ouverture. „Hé”, zei buurman, „als
,,’t op ’t programma niet anders stond, zou
„ik zweren ’t is„Berlin wie es weint und
„lacht”. „Nou/, zei ik, „dan hou ik ’t er
„voor dat het ’n drukfout is, want je hoort
„duidelijk lachen en schriemen”. Dat begin,
„zoo in de diepte, is bepaald van een die
,.naar-van-binnen is en die hooge, vlugge
„nootjes moeten dan zoo’n Berlijner voor
stellen, die „slop-van-lachen” is”. Maar
mooi was het.
Daarna kregen we ’n polonaise en ’n wals
van Sjopijn. Maar ik had gedacht dat we nu
eens van den vloer zouden komen, want in de
krant stond toch van bal. En nu dacht ik;
eerst ’n polonaise en dan ’n wals er over
heen. Maar mis, hoor! Je kon lekker zit
ten blijven.
Die stukjes werden „heelemaal alleen”
door ’n juffrouw vertoond op ’n groote piano.
Je kon op die polonaise trouwens ook niet
loopen en op die wals niet dansen, want dan
ging het weer vlugger en dan weer lang
zamer. „Dat hoort zoo”, zei buurman, „Sjo
pijn is grillig, net als ’t Aprilweer.” Maar
och, och, wat was die muziek prachtig!
Ik had nooit gedacht dat er zooveel noten
op zoo’n piano zaten. De vingers vlogen er
over heen als speelden ze „krij-an.” Ik wou
eerst niet gelooven dat die juffrouw het
alléén deed, want er zat nog ’n andere juf
frouw achter de piano, maar die was enkel
om om te slaan, zei buurman, en om de
piano vast te houden als-i te veel schom
melde. Die andere juffrouw kon zélf ook
wel wat, want later begon ze Duitsche liedjes
te zingen. Ik dacht eerst: daar zal je niet
veel aan hebben, want ik ken maar drie
talenHollandsch, Bolswardsch en Boere-
friesch. Maar ’t viel mee, want „soem-soem”
en „la-la-le-ralla-la-la,” versta je gauw.
Daarna kregen we ’n stukje voor orkest,
’n wals. Nou, maar die werd zoo kranig
gespeeld dat ik op ’t laatst al op mijn stoel
begon heen en weer te wiegelen. Maar m’n
buurman stootte mij boos aan en zei; „als
je zoo wiegelt, daar is de nooddeur,” En hij
Na de pauze begon de operette, wat heb
ik toen genoten. Stel je voor: Toen het
gordijn opging, zag je een Limburgsch dorp
vol lieve meisjes en flinke jongens. Vooral
de meisjes vond ik erg mooiIk had nooit
gedacht dat ze in Limburg zoo mooi gekleed
zijn. Ik geloof dat ik daar eens naar toe
ga. Ik ben nog ongetrouwd, moet je weten,
’t Klimaat schijnt daar ook zachter te wezen,
want ze waren veel luchtiger gekleed dan
hier. Dat mag ik wel. Buurman zei„er zit
geen stijl in, er zijn Zeeuwsche, Elzas-
Lotharingsche en Tyroolsche pakjes bij”.
Maar ik zei: „Wees nou niet zoo flauw,
ze kunnen toch wel lui uit die „contreinen”
bij zich „uut-van-huus” gehad hebben.”
Toen ze goed aan den gang waren, kwam
de veldwachter er aan, die zeize moesten
ophoudenze maakten te veel leven. Ik
vond het jammer, want het begon net zoo
aardig te worden. Gelukkig stoorden ze zich
niet aan hem en namen hem behoorlijk in
de maling. Later begreep ik dat het geen
meenens was van dien veldwachter, anders
hadden ze allemaal al lang in de nor gezeten.
Ik vond het vreemd dat de veldwachter de
sociale vlag voor zakdoek gebruikte. Het
was trouwens heelemaal ’n vreemde snuiter.
Hij had ook een verbazend dikke buik, een
verbazend rooie neus en een verbazend kwaje
vrouw.
Op het tooneel werd erg veel gevrijd,
maar toen het er op aankwam, gingen ze
in de keuken. Daar hadden ze gelijk in.
Dat zou ik ook gedaan hebben.
Er kwam ook ’n mooie dans in het stuk
voor. Ik had graag meegedaan. Iedere jongen
kreeg 2 meisjes, één voor ’t verliezen. Als
je ’t spit in je rug hebt, moet je aan die
dans liever niet meedoen, want je rug moet
van gom-elastiek wezen. Je kon wel zien dat
sommigen moeite hadden van dat buigen.
„Friezen buigen niet zoo gemakkelijk”, zei
m’n buurman. „Dat is geen gebrek”, zei ik.
„Die dans heet Troïka”, zei hij. „O”, zei
ik, „dat zijn zeker de namen der 2 dames:
„Trui-Ka”. „Nee”, zei hij, „dat is ’n driespan
„voor ’n Russische arreslede”. „Nou”, zei ik,
„als ik dan de Russen was, ging ik met
„zulke driespannen op de Japanners los. Wie
„zou daar nu op willen schieten, en boven
dien, als er al ’n kogel aankomt, buigen
„ze vlug vóórover of achterover”.
Er was ook ’n Vetlap of Spekzak op ’t
tooneel. Maar dat was me ’n „Oene”. Hij
had z’n rol in de hand en nog kende hij
ze niet, en dan zong hij maar„La-la-la-la”,
maar lang zoo mooi niet als de sopraanjuf-
frouw van straks, ’t Was gewoon ’n schan
daalBuurman zei: „dat hoort juist zoo”,
maar ik zei: „maak dat je buurman wijs”.
Nee hoor, laten ze liever hun rol zoo goed
leeren als de veldwachter; die kende z’n rol
nog beter dan de schrijver zelf; hij maakte
er tenminste van alles bij. En nou kreeg
me waarachtig die Speklap nog ’n aardig
weêuwtje tot vrouw ookZoo’n driedubbel-
gedraaide bofjanus! Hij begint nu met haar
’n dubbele zaak. Er was trouwens den hee-
len avond ’n boel dubbelte of dubbeligheid.
’n Dubbele zaak, ’n dubbel paartje, ’n dub
bele bruiloft en in ’t begin was ’t ook net
of hoorde ik alles dubbel, maar toen ik naar
huis ging, was ’t net of zag ik alles dubbel
en sloeg mijn tong ook dubbel. De politie
wou mij daar nog ’n smoesje over maken,
maar ik zei,,’t Is om tureluursch te wor-
„den; let liever op je Limburgsche collega
„Klopstok, die heeft ’n veel te rooie neus
„om zuiver op de graat te wezen. O zoo,
Koos!”
Hoe ’t stuk ntt eigenlijk in mekaar zat,
vraagt daar iemand? Dat zal ik je zeggen.
Alles draait eigenlijk om ’n stuk Hommes-
koek, die niet alleen voor maaiers maar ook
voor soldaten zoo versterkend is. Door die
Hommes-koek kregen ze hommeles, dat zat
zóó: De veldwachter wou van z’n vrouw af
omdat ze ruzie met elkaar hadden gekregen,
omdat ze hem uitgescholden had, omdat ze
jaloersch op hem was, omdat bij een koek
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Bolswardsclie Courant.
I
(I