Nieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
1904.
No. 92.
Verschijnt Donderdags en Zondags. 43ste Jaargang.
'-f
DONDERDAG 17 NOVEMBER.
MILITARISME.
-
VOOR
Afzonderlijke
Enfant terrible haal
het
i er
4
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
heel aardige
om gehoord
B.
Br
-\
Mijnheer de Redacteur!
Dezer dagen liep ik op den Sneekerweg,
tusschen het Tramstation en de nieuwe
Zuivelschool, toen juist de klok van de
Katholieke Kerk luidde.
Door de weerkaatsing van dien helderen toon
op de Zuivelschool, ontstaat een
echo, die de moeite waard is
te worden,
aan de kerkelijke
en aan de geestelijkheid, die
het heerlijk ideaal der nationale
te streven, de godsdienstige ver-
Dat dit
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Vervol
gens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
üit het artikel van
ik het volgende aan
„Kapiteins of hoofdofficieren, die door ge
neraals bij de oefeningen worden gadegeslagen
en daarbij volkomen kalm blijven, die dus
niet schetteren en zenuwachtig heen en weer
loopen en toonen bang te zijn voor ’s mees
ters oog, worden beticht van te weinig dienst
ijver.
Een officier moet zelfstandig weten te
handelen, maar gelegenheid om zich in die
zelfstandigheid te oefenen wordt hem nooit
gegeven. Bij elke oefening komt een
meerdere kijken en bij voorkeur vitten. Maar
hij, die dien meerdere het best weet te likken,
die nooit met hem van meening verschilt en
over elk woord van dien meerdere „in draf
zit”, wordt het minst bevit en komt het verst.
Arme kerels, die kapiteins, die niet met
veel aardsche goederen gezegend zijn en die
ter wille hunner vrouw en kinderen zooveel
moeten slikken en zich vaak zoo onheusch
moeten laten bejegenen om toch maar majoor
te worden. De lijdensgeschiedenis van die
menschen, vooral gedurende de 2 laatste
jaren, voordat zij aan de beurt van bevorde
ring zijn, is soms droevig. Die menschen
kunnen gedurende dien tijd de behartiging
hunner huiselijke belangen niet waarnemen;
zij verkeeren in hoogst zenuwachtigen en
overspannen toestand en zijn daardoor voor
hunne huisgenooten doorgaans niet te ge
nieten. Als een kapitein, overste of kolonel
moet worden afgewaakt (dit is de term; ’t is
alsof ’t een dolle hond is) dan komt daartoe
een generaal de oefening bijwonen, die door
genoemd slachtoffer zal worden geleid; (hij
is dus leider en lijder) men heeft dan zoo
iemand reeds 20, 30 of 40 jaar lang in alle
diensten, groote en kleine, kunnen beoor-
deelen, maar dat schijnt niet voldoende. Hij
moet dan nog een keer extra op ’t slappe
koord. De generaal kent dan reeds vooruit
de diagnose; „ongeschikt voor bevordering”,
maar behoeft slechts op handige wijze de
juiste ziekteverschijnselen te voorschijn te
roepen bijv., en dit is een zeer geliefkoosd
middel; door zenuwachtig schreeuwen en
voortdurend in de rede vallen, om genoemde
diagnose te kunnen maken.
Zoo speelt de kat met de muis.”
En verder zegt de schrijver
„Met de wetenschap is het in ’t legej,
tegenwoordig ook niet schitterend gesteld.
Een jong officier, die pas aankomt, veel
theorie, maar weinig practijk kent, ergert
zich op tactische oefeningen, wetenschappe
lijke bijeenkomsten en kadermanoeuvres dik
wijls zeer, over de uiterst geringe theoreti
sche kennis van zijne meerderen. Die kennis
bepaalt zich hoofdzakelijk tot het kennen der
reglementen. Benul van de tactische for-
matiën in verband met de kogelbaan, den
aard der gebruikte artillerie-projectielen, sprei
ding en trefkans, bezitten de meesten niet
meer, die langer dan vijf jaar officier zijn
en niet de Hoogere Krijgsschool hebben
afgeloopen.
Initiatief is een eigenschap die ieder offi
cier moet bezitten en met dit woord wordt
dan ook veel geschermd. Maar, o wee! als
het bezitten dier eigenschap getoond wordt.
Als bijv, in een dier gevallen waarin de
voorschriften aan den sectiecommandant mach
tiging geven om zonder ontvangen last, dus
uit zichzelf, het vuur te openen, een luite
nant daarvan gebruik maakt en dus eenigs-
zins initiatief toont, dan is de overste in zijn
werk geschoten. „Meneer, ik geef last tot
het openen van het vuur en niet u. Dank
u!” (Dit ten aanhoore van den troep.) Van
daar de bij officieren goed bekende uitdruk
king „Het initiatief staat op de rustkamer.”
Studiegeest wordt niet aangekweekt. Tal
van voorbeelden zijn te vinden, dat de hoogste
positiën zijn bereikt door hen die zich niet
in de kaart hebben laten kijken, d.w.z. die
niet op de Hoogere Krijgsschool zijn geweest
of op andere wijze studiegeest getoond heb
ben. Hieraan moet ik tevens de opmerking
toevoegen, dat men in ons leger meer spe
cialiteiten tot hun recht moet laten komen;
dan krijgt men veel eerder „the right man
on the right place” terwijl nu van ieder
officier geeischt wordt, dat hij op elk gebied
als specialiteit kan optreden. Ik bedoel dit:
„Laat hen, die getoond hebben in één of
andere sedentaire betrekking op hun plaats
te zijn en die minder geschikt zijn voor
velddienst, in die sedentaire betrekking blijven
en promotie maken.”
Tot zoover het Enfant terrible; zijn voor
ganger Observator is niet minder streng in
zijn oordeel. Deze wijst in de allereerste
plaats op de opdrijving van den dienst bij
de manoeuvres en regimentsoefeningen. Men
vraagt niet meer naar den aard der man
schappen en houdt met hun physiek geene
rekening meer.
„Herhaaldelijk worden nachtelijke oefenin
gen gehouden, die uit den aard der zaak
nog vermoeiender zijn. Wanneer men dan
ook in de afgeloopen zomermaanden een
troep zag thuis komen, leverde dit veelal
een weinig verkwikkend schouwspel op. Het
aantal menschen, dat zich nog slechts met
moeite voortsleepte, was bedenkelijk groot.
Het zou inderdaad de moeite loonen om eens
na te gaan welken aanblik de dagelijksche
ziekenrapporten vertoonen. In de meeste
garnizoenen telde men eiken dag honderden
die zich met stuk geloopen voeten bij den
dokter moesten aanmelden.
Nu gaat men daar wel niet zoo spoedig
van dood, maar de vraag is toch gewettigd,
of het inderdaad noodig is om de soldaten,
die toch al niet voor hun pleizier hunne
zaak en hunne gezinnen verlaten, op die wijze
hun militairen oefentijd te vergallen door
te hoog opgedreven vermoeienissen.”
Dan vestigt Observator de aandacht op
de behandeling der officieren ook der
hoogere bij de critiek, waarbij men zoo
langzamerhand tot het systeem gekomen is,
dat niet meer wordt gevraagd is deze of die
maatregel goed maar alleen hoe de baas het
wil. Eu de schrijver komt ten slotte tot deze
conclusie
„Sedert eenige jaren is men druk bezig
het wapen der infanterie te gronde te richten
door onoordeelkundige oefeningsmethoden,
uitgevonden op de militaire bureaux, door
onverstandig reageeren tegen de nieuwere
denkbeelden omtrent aanvalsvormen, vuuruit-
werking en moreele factoren, maar vooral
door onheusch en onwelwillend optreden tegen
hoog en laag.
Wanneer men Nederland doorreist van
Noord naar Zuid en van Oost naar West,
overal zal men in de gesprekken der infan
ten e-officieren worden getroffen door de bitter
heid en ontevredenheid die zich van allen
heeft meester gemaakt, ook van de besten.
Moge de tijd niet ver meer zijn, dat aan
het legerbestuur de oogen open gaan en dat
men aan dien slechten toestand een einde
maakt. De Pensioenwet geeft daartoe mid
delen genoeg.”
Als met de Pensioenwet aan deze en
dergelijke vicieuze toestanden maar een eind
was te maken
Maar de fout schuilt dieper. Niet in de
personen zit het kwaad, maar in het geheele
stelsel. Een leger is een oorlogsinstrument
dat in tijd van vrede ontstemd raakt. De
geheele dienst ontaardt in tijd van vrede in
kazerne- en paradedril, met al de noodlottige
consequentien.
Noodig is dus de dienst van het leger
in tijd van vrede zooveel mogelijk te be
perken; kazerne en garnizoensdienst tot een
minimum terug te brengen, het aantal beroeps
militairen zoo gering mogelijk te maken.
Geen oorlog, geen leger, moet de leus zijn.
Inrichting en opleiding van het leger zij
dus geheel op den oorlog gerfeht; men ont-
werpe een organisatie die deAvredesdienst
van manschappen, kader en officieren tot
het allernoodzakelijkste beperkt het krijgs-
handwerk zij niet meer het levensdoel, omdat
dat handwerk in de tegenwoordige omstan
digheden niet het leven kan vullen en dit
dus in kleingeestigheid en bekrompenheid
doet ondergaan.
In een woord men stichte een volks
leger, waarin alle burgers in de ure des
gevaars vereend tegen den vijand optrekken,
maar waarin door eenvoudige practische op
leiding, uiterste beperking van den oefenings-
dienst en door aanstelling van een minimaal
beroepskader de fouten kunnen worden ver
meden, die in den tegenwoordigen tijd zoo
wel in ons land als elders in de militaire
wereld aan het licht kwamen.
VootutyoMf I
INGEZONDEN.
Arnhem, 14 November 1904.
Geachte Redactie.
Door mij onbekende, vriendelijke hand
werd mij het nummer van uw blad toege
zonden, waarin de Heer H. J. de Visser
aan zijne verbazing uiting geeft over hetgeen
door hem is gelezen in verslagen over mijne
onlangs te Uwent uitgesproken rede. Ver
oorloof mij naar aanleiding daarvan een kort
woord ter verduidelijking van mijn stand
punt, waarvan door zijne bestrijding een
min juiste indruk dreigt te ontstaan.
Het is toch een geheel onjuiste voor
stelling, alsof ik mij stellen zou, en in mijne
rede mij gesteld zou hebben op het zelf
genoegzaam standpunt, dat wij, vrijzinnigen,
om ’t in één woord saam te vatten, -
de wijsheid in pacht hebben. Daarmede
trouwens, is in strijd de oprechte hulde,
door mij in mijne voordracht aan tal van
bijzondere scholen gebracht. Neen, wat wij
vrijzinnigen met het volste recht beweren en
volhouden is dit, dat alleen de Openbare
School in Nederland met zijne in godsdien-
stigen zin zoo gemengde bevolking de alge-
meene volksontwikkeling, d.i. de ontwikkeling
van het geheele volk, bevorderen kan. Alleen
eene school, welke rekening houdt met de
verschillen van levensopvatting en kerkgeloof
onder de ingezetenen, kan de algemeene
volksschool zijn in een land met gemengd
kerkelijke bevolking.
Dat dit ideaal in ons land onbereikbaar
is gebleken, ’t is inderdaad in de allereerste
plaats toe te schrijven
voorgangers
instede van
eenheid na
deeldheid hebben aangewakkerd.
door den godsdienst hun niet ten plicht ge
maakt werd, bewijst het voorbeeld der groote
Noord-Amerikaansche Republiek, waarin de
verscheidenheid van kerkgelooven niet ge
ringer is dan in Nederland, maar waar
niettemin elk burger (behoudens enkele
weinige uitzonderingen) gehecht is aan de
nationale volksschool zonder godsdienst
onderwijs en in haar ziet een zichtbaar
teekën en een waarborg tevens van de
nationale eenheid.
Tegenover de bewering van den heer
de Visser, die het „eene besliste onwaar
heid” noemt, dat de strijd der kerkelijke
partijen in zake school en opvoeding gevoerd
wordt tegen de openbare school, stel ik een
even „besliste” tegenspraak. Die school is
en wordt voortdurend op de lasterlijkste wijze
zwart gemaaktheeft dan de heer de Visser
b.v. nooit hooren zeggen, dat daaruit „de
Christus gebannen is”, dat daarin „Gods
naam niet genoemd mag worden”, dat zij
„ingaat tegen den godsdienst”, dat zij is
„een instelling des duivels”, ja „erger is
dan kroeg en bwij zullen het
schandelijke woord in de pen houden, dat
Christelijke voorgangers zich niet schaamden
in het publiek uit te spreken en zou
hij nu willen beweren dat dit geen „op-
zweepen der godsdiensthartstochten”, geen
„strijd tegen de openbare school is
Wat de laatste zinsnede betreft van I
schrijven van den heer de Visser, wat
hieromtrent in de verslagen mijner rede te
lezen staat, weet ik niet, maar op het
„recht” en de „billijkheid” der voorgestelde
„ruime subsidie voor het bijzondere onder
wijs” valt nog wel iets af te dingen, als
het voorstel tot toekenning dier „ruime
subsidie”, zooals ik in mijne rede heb aan
getoond, in strijd is met de Grondwet en
met de goede trouw, in zoover het eenzijdig
inbreuk maakt op de in 1889 tot stand
gekomen pacificatie op het gebied van den
politieken schoolstrijd.
Met mijn dank voor de plaatsing,
Hoogachtend,
J. A. van GILSE.
Het militarisme is in den laatsten tijd niet
gelukkig. Eenige jaren geleden tijdens den
Boerenoorlog legde een overmachtig, uiterst-
militaristisch leger immers een zuiver
beroepsleger het af tegen een volkslegertje
van Boeren. Niet aan de hoogere krijgswaarde
was de voor de Engelschen gunstige uitslag
in dezen oorlog te danken maar aan andere
factoren waarvan wel de voornaamste was de
stelselmatige uitmoording van vrouwen en
kinderen en de systematische verwoesting van
het geheele land.
Thans toonde de Russische vloot waar
diensttijd en inrichting toch zeker wel aan alle
militaristische eischen voldoen zich in het
geheel niet opgewassen voor de haar opge
dragen taak en stoomden de schepen van het
Russische Oostzee-eskader elkaar lustig be
schietend en schade toebrengend waarbij
nu en dan ook eens een ander moest lijden
naar het zuiden.
Zoo bleek de waarde der zuiver militaris
tische instellingen in oorlogstijd. In vredestijd
was het al niet beter. Wat zoo langzamer
hand van de verschillende legers bekend werd,
deed geen hoogen dunk krijgen van de zede
lijke en opvoedende waarde van het milita
risme.
In Engeland kregen we de officiersschan-
dalen en vernamen we van de zonderlinge
methoden der gardeofficieren om elkaar op te
voeden in eerbied voor de edele krijgstucht.
Wij vernamen daar hoe de jeugdige officieren,
door de oudere kameraden voor de geringste
fouten op ouderwetsch vaderlijke wijze werden
afgestraft en hoe zoo menig officier trotsch
doorstappend aan het hoofd van zijn man
schappen wellicht eenige uren te voren op
zeer intieme wijze kennis had gemaakt met
de roede, op dat lichaamsdeel, dat in jongere
jaren nog wel eens voor dergelijke strafoefe
ningen wordt uitverkoren. Wij kregen ont
hullingen uit het Duitsche leger en de daar
heerschende methoden Aus einer kleinen
Garnison, Erstklassige Menschen, Jena und
Sedan.
En nu zullen we zoo waarlijk ook nog
krijgen onthullingen uit het Nederlandsche
leger. Nu, dat we geheel en al achteraan
komen, is niet te zeggen. Reeds geruimen
tijd, en in dit blad werd hierop meer dan
eens gewezen, kwamen berichten in de pers
voor, die toonden, dat ook in het Nederland
sche leger en op de Nederlandsche vloot niet
alles was zooals het behoorde. Daar werden
gevallen genoemd van slechte behandeling
van ondergeschikten, van slechte verzorging,
van hondschheid, van onverschilligheid voor
het lot der recruten, van onvoldoende leiding,
van stompen zin voor regiementen-dienst en
paradedril.
Al deze feiten werkten er toe mede den
lust om soldaat te worden bij de Neder
landsche jongelingschap te verminderen en
slechts met looden schoenen voldeed ze aan
de plichten door de militiewet opgelegd.
Het aantal vrijwilligers verminderde.
In het llandelsblad is, o.a. deze week,
door een oud-officier, die zich „Enfant ter
rible" teekent, een schildering gegeven van
de toestanden in het officierscorps, die het
vermoeden wekt, dat ook bij ons stof te over
is voor militaire sensatieromans, als waarmee
onze oostelijke buren in den laatsten tijd
worden gezegend.
Deze schrijvers klagen over het afsnauwen
en uitschelden van officieren door hunne
meerderen. En het Enfant terrible beweert
zelfs dat tegenwoordig een chef die zijn
officieren fatsoenlijk bejegent een uitzonde
ring is.
Men schijnt zoo, volgens dezen schrijver,
om promotie te maken over een goed mond
werk te beschikken moeten hebben en hier
van ook gebruik te moeten maken. Zoo zou
reeds een verklaring gevonden zijn voor de
hondsche bejegening der minderen. De opper-
officier snauwt den hoofdofficier af, deze op
zijn beurt, weer een graadje erger den officier,
deze weer den onderofficier, die weer maar
waarom door te gaan, we kunnen immers ons
allen voorstellen hoe in de militaie hiërarchie
de minste opmerking van den hoogeren chef
in een donderderij van den soldaat moet ein
digen.
Hoe dan wel als de hooge chef reeds met
bet donderen begint?
Bolswardsche Courant
lil
I
JJ