lieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
M O Éi Él^
I,.
1904.
43ste Jaargang.
No. 93.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
i
f
ZONDAG 20 NOVEMBER.
1
■fl-11
I
VOOR
3 maanden.
Afzonderlijke
een
INGEZONDEN.
meer dan eene I
schilderijen
v I
kindantwoordde dokter Berndt,
van Elisabeth in de zijne
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per
Franco per post 95 Cents,
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
en dadelijk
van de ster-
van den
Bolsward, 17 Nov. 1904.
Geachte Redactie.
Beleefd verzoek ik U, mij nogmaals eenige
plaatsruimte te willen afslaan, opdat ik nog
een enkel woord in het midden brenge als
wederwoord aan den Heer J. A. Van Gilse.
Waar deze zegt, dat de vrijzinnigen met
het volste recht beweren en volhouden, dat
alleen de openbare school in Nederland de
ontwikkeling van het geheele volk kan be
vorderen, daar plaats ik een vraagteeken.
Het z/recht van beweren” wensch ik niet te
betwisten, doch ik wijs, nu i--
Nog denzelfden dag kwam de elegante
presidente van het damescomité in het met
rozen omlijste bovenkamertje met het offici-
om medewerking. Dringend
eele verzoek
smeekend.
Zij sprak van het heerlijke, goed-kleedende
costuum, dat uit de stad zou komen //lang
golvend gewaad... geheel gemaakt naar oude
z/Ik heb den rouw van mijne ouders nog
niet afgelegd, mevrouw...
,/Voor een zoo edel doel, juffrouw, offert
toch ieder graag een beetje op... U weet
misschien niet wie den landgraaf speelt
onze beste dokter Berndt is het... past hij
daar niet uitmuntend voor O, welk een
heerlijk beeld zal dat zijn... nu gij beiden
elkaar in het leven reeds voor gemeenschap
pelijke hulp hebt gevonden... natuurlijk
weet men van uwe offervaardigheid...”
z/Ik betreur nogmaals, antwoordde Elisa
beth Lorenz ernstig afwijzend...
Hier mevrouw... wilt u deze bijdrage als
R u blieft aannemen.
Elisabeth was opgestaanhad haar porte-
monnaie genomen... de dame dankte gere
serveerd en verdween.
Een gevoel van bitterheid doortrilde haar.
Zoo sprak men van haar, haar medelijden,
haar verpleging; bracht misschien haar naam
in een slecht verband met dien van den dokter.
Hoe treurig
Maar alle deze overdenkingen verdwenen,
toen na enkele dagen het droeve, hopelooze
vooruitzicht van den dokter tot waarheid
werd toen die arme, verward sprekende
Ute langzamerhand den eeuwigen slaap begon,
toen de blauwe oogen zich sloten, toen de
mond verstomde, die nog altijd had geroepen
om haar Joost.
In het scheidingsuur was ze weer
oogenblik bij bet verstand geweest.
Noem het Josefine... naar hem, smeekte
zij met heldere stem. Maar waar, waar zal
het blijven, wie zal het tot zich nemen...?
Ik zal uw kind tot mij nemen... ik zal
het liefhebben als een moeder en later van
zijn ouders vertellen... de kleine Josefine zal
het goed bij mij hebben...
Zij legde haar hand in die
vende...
U, u wilt... Utes blik verhelderde.
Ja, ik beloof het, ik wil haar moeder zijn!
Dat greep dokter Berndt aan met een
eigenaardig geweld. En ik haar vader zeide
hij eenvoudig en plechtig.
Nog had hij het aangebeden meisje niet
van zijn liefde gesproken, hij schrok van
zijn eigen woorden, die hem zoo plotseling
ontsnapten— aan een sterfbed kon
hij haar toch niet zeggen wat hij haar te
zeggen had.
Maar Ute had het begrepen, een straal
van onbeschrijfelijke vreugde kwam over haar
ingevallen gezicht, met haar laatste krachten
stak zij dankend de handen omhoog
toen sloot zij voor immer hare oogen.
Nu kon zij rusten!
Langzaam waren Elistbeth en dokter Berndt
teruggekeerd van het kerkhof op den kleinen
dennenheuvel.
Ze stonden aan het bedje van de kleine.
Ons kind! zeide Elisabeth, terwijl zij het
jeugdige schepseltje op het voorhoofd kuste.
Beiden hadden reeds lang gevoeld dat zij
bij elkander behoorden, zij wisten het ook
zonder liefdesverklaring en zonder huwelijks
aanzoek.
Ja... ons
terwijl hij de hand
nam.
Zou het dan werkelijk mogelijk kunnen
zijn? zeide hij. Jij mijn lieve, mijn aangebe
dene... jij de vrouw van een eenvoudigen
dorpsdokter
Neem mij... ik heb je lief... zoo heb ik
in mijne droomen aan de toekomst gedacht
Hier zal zijn het thuis van mij en van den
kleinen engel, die ons vereenigde en ons steeds
lief en dierbaar zal blijven!
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Vervol
gens 10 Cts. pér regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het treurigst
blonde Ute.
Eerst sedert een paar jaar was zij de vrouw
van Just Flemming: binnen weinige dagen
zou de rood geverfde wieg, waarin voor 25 jaar
de vader had gelegen, te voorschijn gehaald
worden... zou het blauwgestreepte bedje er
in gelegd worden... voor de ontvangst van
het kind, dat met stille, zalige vreugde werd
verwacht.
//Adieu, Ute... blijf gezond, houd je
dapper,” had hij bij ’t afscheid nog gezegd...
„je zult zien, we krijgen ditmaal een goede
vangst.”
,/Vaar met God. Joost... ik wacht je aan
het strand.”
Ja, dat had ze gedaan... die arme...
Op het strand had ze uren lang geloopen,
met wringende handen... met geweld had
men haar vandaar moeten verwijderen en toen
haar teergeliefde Joost in het angstvolle uur
zijn ijzersterk jong leven aan de golven had
moeten offeren, was in het met rozen om
groeide visschershuisje een nieuw teer leven
ontwaakt, ontvangen met brandende tranen
van vertwijfelend leed.
De moederarmen waren te zwak om het
schreiende kind te dragen en te helpen, maar
het ontbrak de jonge vrouw niet aan hulp
en steun, aan liefde en aan toewijding. De
schoone professorsdochter uit de naburige
universiteitsstad, nog in diepen rouw over ’t
afsterven van haar ouders, vergat eigen leed
^n stond Ute trouw ter zijde.
het volk te bevorderen. Bij
het woord, groot gevaar voor
van het lager onderwijs’In
zulk een gebruik van de woorden Christelijk
en Godsdienst mogen velen zich kunnen vin
den, ook zijn er vele anderen, die meer posi
tieve beteekenis er aan willen hechten.
Daarom had men moeten ingaan op de
raadgevingen van den grooten lib. staatsman
Thorbecke, die voorstander was der vrijheid
van onderwijs. De Heer Van Gilse weet
even goed als ik, dat in het ontwerp van
grondwet van 1848 het artikel over het
onderwijs juist die vrijheid beoogde. Bedoeld
artikel luidde:
z/De inrichting van het publiek onder
wijs wordt, met eerbiediging van ieders
godsdienstige begrippen, door de wet ge
regeld.
Het geven van onderwijs is vrij, be
houdens het onderzoek naarde bekwaamheid
der onderwijzers en het toezicht der Over
heid, beide door de wet te regelen”.
Maar zie, tegen dit echt liberale voorstel
kwam verzet. Professoren, Schoolopzieners, het
Ned. Onderwijzersgenootschap, de Maatsch.
t. N. v. ’t A. verhieven waarschuwend hunne
stem. //Goed onderwijs” zei Dr. Nassau,
z/dult geen concurrentie”.
Bovendien stelde de meerderheid der
Tweede Kamer hare stem afhankelijk van
het onderwijs-artikel en moest de Regeering
haar voordracht wel laten bederven, wilde
zij het ontwerp aangenomen zien.
En zoo werd de Staat schoolmeester
z/overal in het Rijk zal van Overheidswege
voldoend L. O. gegeven worden.” Hierdoor
waren zij, die vrijheid van onderwijs nood
zakelijk achtten, teleurgesteld en begon de
„schoolstrijd,” welke nu reeds meer dan eene
halve eeuw onze politiek beheerscht, zoo niet
bedorven heeft. Het aannemen van de voor
gestelde wijzigingen zij het dan ook hier
en daar aangevuld en verbeterd zal voor
zeker een grooten stap nader tot den vrede
brengen. Of er van strijdigheid met de
Grondwet sprake kan zijn?
Ik vermeen van niet. In de Wet op het
L. O. is in 1889 met medewerking van
liberalen het beginsel van subsidieëring der
Bijz. scholen neergelegd. In 1901 heeft
minister Goeman Borgesius die subsidie uit
gebreid met medewerking der rechtsche par
tijen. Waar nu nog een stap verder gedaan
wordt, mist, dunkt mij, het betoogen van
ongrondwettigheid allen grond. Zij kan toch
niet afhangen van de hoegrootheid der
subsidie?
Op de vragen tot mij gericht wensch
Zij had tijdelijk haar intrek genomen op
de bovenverdieping van het visschershuisje
en had graag gepraat met de vroolijke visscher-
lieden en zich verheugd over haar geluk...
„De trotsche Elisabeth Lorenz,” noemden
velen der badgasten haar. //Zij is een geëman
cipeerde, zit steeds in de boeken verdiept en
acht zich te voornaam om deel te nemen aan
het gezelschapsleven
Dokter Berndt kan haar milde goedheid
niet genoeg roemen, werd er gezegd in het
comité, dat bezig was een liefdadigheidsvoor
stelling voor te bereiden. Misschien interes
seert zij zich voor ons plan, is zij genegen
mee te werken in onze voorstelling van
levende beeldenmisschien
Het was de voorzitter van het comité, die
deze gedachte opperde. Als wij haar eens
vroegen de //heilige Elisabeth” te willen voor
stellen. Zij is daarvoor zoo geschikt, hare
voorname, slanke gestalte, het goudkleurig
haar zouden zoo passend zijn. Daarnaast
dokter Berndt als landgraaf.het zou het
glanspunt der vertooning zijn.
Allen juichten dit denkbeeld toe
zou de uitnoodiging geschieden.
Intusschen stond Elisabeth Lorenz getrouw
aan de sponde der zwaarzieke Ute. Met de
grootste toewijding verpleegde zij de arme
vrouw, die tegelijk moeder en weduwe was
geworden, met liefdevolle troostende woorden
was zij haar steun in de kommer volle dagen.
Met haar blanke,, fijne hand streek zij
over het hooge, door de zon gebruinde voor
hoofd der lijderes, met een zachten doek
wischte zij het zweet van haar gezichtzij
maakte haar de droge lippen nat, dengloei-
enden mond, die onophoudelijk ijlde van haar
man, van de woeste zee, van haar komend
geluk.
Joost, Joost, mijn eenig geliefde man,
wanneer kom je terug... ben je daar al?...
o, hoe zwaar is het net... hoe springen de
visschen, dat brengt geld... Joost, Joost,
verlaat mij niet... het kind... ons kind...
zie dan toch den engel, die het brengt...
In haar smart worstelde zij met de bruisende
zee. Zij wilde hem redden, hem, den liefsten,
den man, den vader van haar kind...
Dokter Berndt bracht een vrij oogenblik
door bij de arme visschersvrouw, den halven
nacht zat hij met de nooit vermoeide Elisabeth
voor het bed haar roerende zorg voor Ute,
haar teederheid voor het hulpelooze kind
hadden hem diep bewogen. f
Zij deed also^piet zoo moest zijn, alsof
haar leven daardcror juist waarde had gekregen.
//...En uw studie, uw boeken? vroeg de
dokter.
Het leven, het moeilijke leven, trekt mij
meer dan de studie. Ik voelde mij overbodig,
ik wilde verder studeeren, naar hooger streven;
nu heb ik dat gestaakt, want hier kan ik
nuttig zijn, helpen, troostenmaar zeg
eens... mijnheer de dokter... zou het te ver-
geefsch zijn... zou zij het doorstaan?
De man der wetenschap trok zijn schouders
op en zag bedrukt voor zich. Misschien nog
een paar dagen... Maar ik heb de opdracht,
juffrouw, de levende beelden zullen zeer mooi
worden, ook ik heb mijne medewerking niet
kunnen weigeren... de landgraaf van Thürin-
gen zal door mij worden voorgesteld... ik
moet vragenof u de heilige Elisabeth
Zij maakte een afwerende beweging. Nooit
heb ik aan dergelijke voorstellingen deelge
nomen, mijnheer, ik haat bazaars en derge
lijke arrangementen... het zou jammer zijn
ais iedereen er zoo over dacht... ik, ik wil
ook mijn deel van het liefdewerk op mij
nemen... als, ja de arme moeder sterft...
hier.voor deze kleine w’ees wil ik dan zorgen
ik beloof het u, en ik houd woord...
liefhebben wil ik het en aan mijn hart
drukken en het trachten te vergoeden wat het
verloren heeft...
Haar stem stokte... zij weende zacht.
Sprakeloos kuste hij hare hand
Het was een nooit te vergeten dag voor
het visschersdorp aan de Oostzee. Niet een
nog nimmer voorgekomen dag, want in den
voortdurenden strijd tegen het verraderlijke
élement was reeds menige boot een prooi ge
worden der woeste golven, hadden reeds tal-
looze krachtige mannen door hun beroep den
dood gevonden.
Maar zoo plotseling als op dien heeten
zomerdag, was zelden het onheil over hen
gekomen.
Donkere wolken vertoonden zich eensklaps
aan den horizon, de wind draaide, een benau
wende stilte werd gevolgd door een gierenden
wind... voorboden van den storm. De bad
gasten waren naar alle kanten uiteen ge
stoven.
Ledig, eenzaam, alsof alle vroolijke men-
schen waren weggevaagd zag het er uit
aan het strand, alleen bij de visschershutten,
werd het steeds voller, steeds drukker
De visschers zijn op zee... zeer vroeg
zijn zij uitgevaren... welgemoed, hopende op
een goeden buit.reeds lang moesten ze terug
zijn... als niet het onweer.Gerechte hemel,
reeds flikkert de bliksem, reeds rolt de donder,
hooger en hooger worden de golven opge
zwiept.. met schuim bedekt.de storm komt,
de storm is losgebroken... groote hemel help
help, help, help...
Hemel onze mannen... onze zonen, voer
ze naar huis, voer ze naar huis.
Het gloeiend heete strand nog voor
kort de speelplaats der jubelende kinderschaar
wordt thans gebeukt door de razende golven
waardoor de met angst vervulde toeschouwers
steeds weer worden teruggedreven tot hoog
op de duinen, die weerstand bieden op de
kokende zee.
Onvergetelijke uren van schrik en ontzet
ting die tot diep in de ziel grijpen.
Korte, vreeselijke uren, die een eeuwigheid
geleken en daarna hopeloosheid... treurige
zekerheid, vertwijfeling.
Gezonken verloren
Geen enkele kwam er terug.
Doffe klokketonen weerklonken
toren.
Welk een contrast met het zorgelooze aan
uitspanning en pleizier gewijde strandleven.
Krachtig greep het de menschen aan.
Lenigen, helpen, in de visschershutten gaan,
eenzaam geworden vrouwen, troostlooze moe
ders bijstaangeld in de knokige handen laten
glijden... hoe wekte deze gebeurtenis de men-
schenliefde
En voor de nagelaten betrekkingen, spelen,
zingengenot schenken om daaraan de barm
hartigheid te paren... tooneelvoorstellingen,
levende beelden enz. Van alle kanten kwam
hulp, van verre en van nabij.
was het gesteld met de jonge,
halve eeuw ons scheidt van 1848, het jaar
der grondwetsherziening, op de resultaten en
vraag met het oog daarop thans ook voor
mij het recht om te constateeren, dat een
groot deel van het Nederlandsche volk niet
gediend is van de openbare school. Dat
kan men betreuren, maar een feit is het;
en als men nu bang is, dat bij aanneming
der wijzigingen van de Wet op het L. O.
de openbare school zal leegloopen, dan pleit
die vrees nog veel meer voor mijne bewering,
dat een groot deel van ons volk die school
niet begeert.
De Heer Van Gilse geeft hiervan de
schuld aan //kerkelijke voorgangers en aan
de geestelijkheid”. En dit juist wil er bij
mij niet in. Ik voor mij vermeen, dat ons
Volk nog gezond verstand genoeg bezit, om
zelfstandig te oordeelen en hoogere waarde
hecht aan het woord //Christelijk” dan dit
op de openbare school mag gedaan worden
van wege de neutraliteit.
De Maatschappij tot N ut van ’t Algemeen
stelde in 1849 een //schets” voor eene
nieuwe schoolwet op, waarvan art. 1 luidde
z/Het L. O. heeft ten doelde gestadige
aansporing en opwekking tot Christelijke
deugd en plichtsbetrachting; en art. 2: //Het
L. O. omvat godsdienst en zedeleer”.
Ter toelichting werd in de //Schets” gezegd;
Christelijke deugd: de uitdrukking aldus is
ruim genoeg om zelfs door Israëlieten gead
mitteerd te worden. Zij is geruststellend
voor hen, die het Chr. beginsel in de wet
wenschen gehandhaafd, althans erkend te
zien”. En verder n Godsdienstmen moet
den godsdienst als element van het L. O.
erkennen of niet erkennen. In het laatste
geval drukt op de wet de blaam van atheïsme,
welke moeite men zich ook zou willen geven,
om langs andere wegen de godsdienstige ont
wikkeling van
het gemis van
impopulariteit
M
Bolswardsclie Courant
l
I