lieuws- en Advertentieblad Bolsward en Wonseradeel. 1905. Verschijnt Donderdags en Zondags. 44ste Jaargang. No. 3. ZONDAG 8 JANUARI. HEREENIGD. VOOR - Afzonderlijke zette die dood, zeide hij op ge- je te A Om ’t doen, voegde de ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. voor de als ’t op karaf portwijn met twee glazen en op tafel voor de sofa. Dat placht Henriette vroeger te doen, Ik voldeed aan dit verzoek en maar ik wil mijn verhaal niet vooruit! oopen. Wat is er? vroeg Brömsel mij, toen ik de kamer weder binnentrad. Och niet veel bijzonders, antwoordde ik. Tijdingen van huis, familieaangelegenheden. Morgen moet ik van hier vertrekken. Maar kom, laten wij eens over iets anders spreken. Waarover hernam Brömsel. Ja, waarover? zeide ik, terwijl ik met geweld mijn opgewondenheid bedwong. Mijn vriend Schmidt is zeker te laat aan den trein gekomen, merkte Brömsel op. 't Is al haast zeven uur. Hij moest dunkt mij al lang hier wezen. Ik heb nog heele- maal vergeten je mede te deelen, dat hij voor zaken naar Hamburg geweest is, van avond zou hij echter terugkomen, opdat ik heden niet alleen zou zijn. Hij wilde misschien nog iets kinderen koopen reis zoo vergeten, uitweg weet te vinden, ook zelfs in dit geval en dat nog wel zonder onbegrijpelijke avon turen. Henriette bleef ziek totdat de tweede stoomboot afvoer. Zij géloofde ondertusschen dat jij gerustgesteld waart, want ’t ongeluk van de Central America was haar nog on bekend en zij kwam ’t niet te weten dan nadat het te laat was om je nogmaals schrif telijk bericht te zenden. Van Aspinwall kon zij dadelijk over West-Indië naar Europa terugkeeren en den omweg over New-York vermijden. Anders zou zij u een telegram gezonden hebben. Dit alles kon, ja kan ’t geval geweest zijn. Brömsel was zeer bleek geworden. Menschriep hij uit, als jij een ander waart, wou ik zeggen dat jij een duivel bent. Gij verlengt mijn lijden door mijn hoop op iets onzekers op te flikkeren en dat zou infaam zijn. Vergeef mijging hij voort, ik zeg niet, dat het zoo is, want gij zijt mijn vriend. Hij drukte mij de hand. En toch, Brömsel, zeg ik je, riep ik leven dig, jij hebt ’t recht niet die fantasie als onmogelijk te verwerpen. ’t Zijn droombeelden, gaf mijn vriend ten antwoord. Laten wij ons gesprek hierbij maar al breken. Zoo zijt gij allen, zeide ik. In hóeken laat men zich alles welgevallen, zelfs de dwaasste, ónmogelijkste dingen. Komt men in de werkelijkheid met zoo iets aan, dan gelooft gij er niets van. ’t Spijt mij, dat ik mijne fantasie den vrijen teugel liet. ’t Was mijne bedoeling niet om krenken, mijn vriend, zeide Brömsel. Maar als ’t nu toch eens zoo was, ver volgde ik, wanneer een samenloop van toe vallige omstandigheden je vrouw R leven had gespaard. Neem mij niet kwalijk, maar je hebt niet alle mogelijkheden overwogen. Je hebt geen hoop gehad. Kwel mij niet langer! zeide Brömsel. Maar mijn waarde, ik houd zulks voor mijn plicht. Je moet noch moogt de hoop laten varen. Indien ’t mogelijk was? Als zulk een toeval, dat aan een wonder grenst, mogelijk ware? O, mijn geluk zou al te groot zijn. Zijn stem was rustiger. Ik haalde diep adem. Kom, de kinderen zullen ten laatste nog inslapen, zeide ik, op de klok ziende. Het is al acht uur en ’t ongeduld beeft de vroo- lijkheid der kleintjes doen bedaren. Laten wij nu de lichten eens aansteken. Wij stonden óp. De feestkamer lag vlak naast de woonkamer. Wij openden de deur. De kaarsen van den denneboom brandden en straalden ons vroolijk tegemoet. De tafel met de cadeaux voor de kinderen stond voor ons, en achteraan stond de Kerstboom. Heel vooraan op de tafel lag een garnituur van bont, dat Brömsel eenige weken vroeger voor zijne Henriette had gekocht. Daar nevens lag een papier^ waarop met Brömsel’s hand geschreven stond: n V o o r m ij n e Henriette!” De kamer rook naar de geur der denne- takken, die ons allen, hoe oud wij ook zijn mogen, altijd de kinderjaren in ’t gehehgen brengt. De kamer was echter ledig. Waar waren de kinderen Wie had de kaarsen aangestoken Een droef gevoel maakte zich van Brömsel meester, toen hij 't voor Henriette bestemde cadeau zag. ’t Scheen dat de takken van den Kerst boom begonnen te ruischen. NeenJa wer kelijk, de takken kraakten, de lichten flik kerden. En van achter den Kerstboom kwam eerst Sophietje en zeide: Papa, U krijgt ’t beste van alles voor uw Kerstfeest. En uit de schaduw tusschen Karei en Eugène kwam... Henriette! Een oogeublik en Brömsel lag in de armen zijner vrouw. Nu was er geen houden meer aan. De kinderen hadden hunne kleine rol, die oom Schmidt ze geleerd had, afgespeeld en dansten nu om den Kerstboom en de geschenken. Oom Schmidt kwam ook van achter den boom en schudde mij de hand. Kreten, jubelen en juichen van de kinderen; twee mannen die elkander de hand schudden. Want de lezer zal zeker wel geraden hebben dat de bode van 't hotel niemand was geweest dan Oom Schmidt. Man en vrouw hielden elkaar zwijgend omarmd. Dit was ’t tooneel rondom den Kerstboom^ een korte geschiedenis. Mijn vrouw i erfenis ten deel gevallen van een te San Francisco. ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Vervol gens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Onvoorziene bezigheden noodzaakten mij om ’t Kerstfeest in de stad B. te vieren. In plaats van dit vroolijke feest te huis en bij mijne familie te kunnen bij wonen, zou ik dien feestavond in mijn hotel of aan de table-d’hóte eener restauratie hebben moeten doorbrengen, als mijn oude vriend de Justitie- raad Brömsel er niet gewoond had. Hij wist dat ik komen zou en had zich gehaast mij voor te stellen, in de kerstvreugde van zijne kinderen te komen deelen. Ik kende ze allen en verheugde mij in ’t vooruitzicht van de vroolijke gezichten, die ik zien zou. ’t Waren drie vroolijke, aardige kinderen, twee jongens en een meisje de jongens waren wild en een paar echte oproermakers, ’t meisje was lief en zacht als een engeltje. Toen Brömsel mij in mijn hotel kwam afhalen, schrok ik van ’t uiterlijk van den anders zoo krachtigen man. Zijn hooge ge stalte was gebogen, zijn gelaat bleek en mager. Hij zag er uit als iemand die na een ’t eerst de ziekenkamer was geheel en al in het zware ziekte voor had verlaten. Hij zwart gekleed. Mijn vrouw is dempten toon, toen hij mijne verwondering over zijne verandering bemerkte en liet zich op een stoel neder vallen. Dit kwam zoo plotseling, zoo onverwacht, dat ik geen woord van medelijden kon uit brengen. Ik had Henriette gekend. Zij kwam even als ik uit Hamburg. Sedert acht jaren met den Justitieraad gehuwd, leefde zij met hem te B. zoo gelukkig als men maar denken kan. Beiden waren als voor elkaar geschapen. Hij een knap, degelijk man, zij een beschaafd en daarbij practisch vrouwtje. Mijn weg voerde mij bijna alle jaren eens naar B. en ik verzuimde dan nooit een avond in dezen gelukkigen familiekring door te brengen. Mijn vrouw is dood, herhaalde Brömsel. Ik naderde hem en legde mijn hand op zijn schouder. Arme jongen, sprak ik ontroerd, stort je hart maar eens uit! Brömsel haalde diep adem. Zijn borst was beklemd, hij kon geen woorden vinden. Kom mijn vriend, zeg er mij toch eens iets vanzeide ik. Henriette is verdronken, borst hij uit, maar een krampachtig snikken verstikte zijn stem. Verdronken! riep ik verschrikt uit. Godswil menschHoe waar Kom, laat ons gaan! zeide Brömsel. Tehuis zal ik je alles vertellen. Hier niet Wij namen een rijtuig en reden zwijgend naar de voorstad, waar mijn vriend een groote villa bewoonde. De sneeuw viel in dichte vlokken op de aarde neer en deed 't ratelen der wielen verstommen, ’t Was een weer dat een ge drukte stemming teweegbrengt. Zoodra we uitgestegen waren, stormden de kinderen de trappen af ons tegemoet, ’t Was een vroolijk gejuich. Zij omringden ons. De jongens beproefden om tegen ons op te klauteren; ’t meisje trok ons bij de handen mede. Sophietje wilde door ’t sleutel gat kijken, riep de eene deugniet. Hè, neen Eugène, riep ’t kind, Karei wilde ’t juist doen. Neen, Eugène wou jongste knaap er bij. Zoo beschuldigden de vroolijke kinderen elkander van nieuwsgierigheid, ’t Gold dan ook den Kerstboom, ’t middelpunt van alle mogelijke Kerstvreugd^. Welk een contrast! De 3 kinderen waren evenals de vader in ’t zwart gekleed. De huishoudkamer was nog even gezellig als vroeger, 't Vuur knetterde even vroolijk in den haard, als toen ik er de laatste maal geweest was. En toch heerschte daar iets, dat zich niet laat beschrijven een leegte. Gaat naar beneden in de kinderkamer, kinderenzeide Brömsel. Gij weet dat wij met 't aansteken van den Kerstboom op oom Schmidt moeten wachten. De kleintjes gehoorzaamden. Spoedig hoorden wij hun vroolijk jubelen en schreeuwen en hunne vreugdekreten verrieden dat de jongens erg uitgelaten waren en zich met acrobatische toeren op tafels en stoelen bezig- fielden, Brömsel kreeg uit een kast een en heeft dit, zoo menigmaal gebeurt, in Hamburg nu doet hij ’t misschien hier in de stad, voerde ik aan. Neen, zeide Brömsel, in dit opzicht is Schmidt een voorbeeld. Ik denk bepaald dat hij dezen trein verzuimd heeft en dat hij nu eerst morgen zal komen, ’t Is maar heel goed dat gij hier zijt. Maar gij zijt zoo in gedachten verzonken. Achriep ik uit en schudde ’t hoofd, ik kreeg daar eensklaps een inval maar neen! ’t was veel te onmogelijk, te roman tisch Schrijversfantasiën. Brömsel glimlachte treurig, maar sprak niet. Nogmaals hoorden wij van beneden ’t juichen en jubelen der kinderen. ’t Wordt te laat voor de kleinen, merkte Brömsel treurig op. Ik zal de kaarsen van van den boom maar aansteken. O, was dit Kerstfeest maar voorbij. De vlammen van den haard flikkerden zoo vroolijk. Een nieuw blok hout was juist beginnen te branden, alles knapte en knet terde zoo prettig, dat ’t er recht gezellig was of had kunnen zijn. Als ik wist dat 't je niet zou bedroeven, zou ik mijn fantasie wel eens den vrijen loop willen laten en... Wek de dooden op! riep Brömsel uit. Dat kan ik niet, gaf ik rustig ten ant woord. Maar wel bezien, is ’t niet eens een wonder als mijne fantasie je Henriette tot onderwerp koos en tot je zeide: alle hoop is nog niet verloren. O, zeide Brömsel, jou fantasieën zouden mijn ongeluk vergrooten. Daartoe zijt gij echter niet in staat. Neen, zeker niet en daarom, luister een oogenblik naar mijn fantasie. Wilt ge? Afgetrokken gaf hij zijn toestemming en ik vervolgde: De Central Amerika is vergaan. Jij hebt den naam van je vrouw onder de lijst der verongelukte passagiers gelezen. Wie zegt je echter dat Henriette werkelijk aan boord van dat schip geweest is? Mensch, maak mij niet waanzinnig, stoof Brömsel op en snelde van de sopha naar mijn plaats. Houd je rustig, mijn vriend! gebood ik hem. Je hebt zelf gewild dat ik u mijne fantasie mededeelde. Wil je ’t slot hooren of niet? Brömsel liet de armen hangen, leunde tegen ’t canapékussen en zeide kalm: Ga verder! ’t Is slechts een schemering van hoop die ik u trachtte in te boezemen. Noem ’t fantasiën, net zooals ge wilt! Er gebeuren in ’t leven dikwijls zulke vreemde dingen, dat ik niet zou weten, waarom wij het buitengewone altijd moeten betwijfelen. Henriette kon best haar biljet voor de xeis met de Ohio gekocht hebben. Een ziekte, kon haar verhinderd hebben met dit schip naar Panama te gaan. Nu kon ’t best mogelijk zijn dat zij haar biljet aan een ander had overgedaan. In Amerika letten zij meer op 't geld dan wel op de identiteit der personen en zulk overdoen van biljetten geschiedt alle dagen. Als dat alles zoo gebeurd is, dan bevond Henriette zich niet aan boord van de Central American, die met de Ohio cor respondeerde. Je vrouw zou dan een brief met de Ohio aan je gezonden hebben, waarin zij de ver traging van haar reis aan jou vermeldde. Deze brief is of liever zou verloren ge gaan zijn, terwijl Henriette in San Francisco ziek lag. Je ziet dus dat de fantasie een zeide hij. Ik bid je Brömsel vertel mij toch, wat is er gebeurd? was een barer bloedverwanten Reeds lang hadden wij er bezit van kunnen nemen, als wij maar een gevolmachtigde gehad hadden, die onze belangen goed zou behartigen. Ik kon niet gaan wegens mijn drukke bezigheden. Op zekeren dag ver klaarde Henriette mij dat zij zelve de reis wilde ondernemen. De Hamburgsche vrouwen zijn niet als andere. De drukte en leven digheid van de groote zeestad geven een ander denkbeeld van de zee en zeereizen. Een reis naar New-York is slechts een /overvaren”, en als jong meisje had Hen riette de reis al twee keer mee gemaakt om daar haar gehuwde zuster te bezoeken. Zij lachte mij uit, toen ik mijn bedenkingen inbracht. Kom wat is dat nu, zeide zij, om naar New-York over te steken. Vandaar ga ik met de stoomboot tot Aspinwall. Dan in een paar uur met den trein naar Panama en na 8 of 10 dagen ben ik met de stoom boot te San Francisco. Henriette sprak zeer goed Engelsch, en ik zeer gebrekkig. Kortom, zij wist mij de zaak zoo onbeduidend voor te stellen, dat ik mij schaamde om haar verder tegen te spreken. In ’t begin van Mei reisde zij af. Hare berichten omtrent de reis naar New-York, Panama en San Francisco deden mijne ongerustheid geheel en al verdwijnen. Zij trof heel goed weer, had een snelle reis gemaakt en de zaken waren spoedig geregeld. Zij wilde de erfenis medebrengen. De financieele onzekerheid die daar heerschte, deed Henriette besluiten alles in banknoten inplaats van in wissels te nemen. Mijne vrouw dacht overal aan, want waren er eenige faillissementen gevallen, zooals er in die dagen meer waren, dan zou ’t geld reddeloos verloren geweest zijn. Zij schreef mij dat zij van San Francisco zou vertrekken met de stoomboot de Ohio. Ik wist al wanneer zij in Europa moest aan komen. Van daag voor vier weken. Ja, met de Ohio, herhaalde Brömsel, toen hij zag hoe ik schrikte. De passagiers kwamen in goeden welstand te Panama aan. Gezond en wel gingen zij verder met den trein naar Aspinwall. Daar begaven zij zich aan boord van ’t stoomschip Central-America. In de couranten hebt gij gelezen wat er met dit schip gebeurd is. Van de bijna 200 passagiers zijn slechts 16 gered en Henriette behoorde niet onder deze gelukkige menschen, want en Brömsel kon hier haast niet verder spreken bij de lijst der verongelukte passagiers las ik haar naam... De erfenis is duur genoeg betaald. Ik ben dankbaar dat ook deze verloren is ge gaan, voegde hij er na eenig stilzwijgen bitter bij. Brömsel zweeg. Ik gevoelde dat ik iets moest zeggen, maar ik wist niets. De nadere bijzonderheden van dit ongeval waren mij bekend en ik wist dat een Engelsch bark schip, dat zich in de nabijheid van de ver ongelukte stoomboot had bevonden, den geheelen nacht en volgenden dag om die plaats had rondgezworven, teneinde zooveel mogelijk te redden wat er te redden viel, ’t Was mij met den besten wil onmogelijk mijn vriend de minste hoop in te boezemen. De latere ontgoocheling zou nog veel erger geweest zijn dan de zekerheid van nu. Draag uw ongeluk als een man, mijn beste vriend 1 zeide ik eindelijk en drukte zijn hand. Troost kan ik je niet geven. Je hebt iets verloren dat u nooit weder ge schonken kan worden. Brömsel brak hierbij in een krampachtig snikken uit. Ik liet die smart haar vrijen loop. Tranen verlichten. Tranen zijn, om zoo te zeggen, een genot van de smart. Een kwartier lang liet ik Brömsel aan zijn eigen gevoel over. Geen van beiden hoorden wij dat er een rijtuig voor de deur stil hield. Alleen hoorden wij, eenige oogen- blikken later, vernieuwde kreten uit de kinderkamer. Spoedig hierop kwam de meid de kamer binnen en vroeg mij of ik eens beneden wilde komen. Er was een bediende uit mijn hotel voor mij, om mij persoonlijk te spreken. Bolswardsclie Courant ’t Is ■-

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1905 | | pagina 1