Nieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
J
No. 19.
44ste Jaargang.
Verschijnt Donderdags en Zondags
1905.
ZONDAG 5 MAART.
BINNENLAND.
I
1
Uit de Raadszaal.
Voor den Rechter.
VOOR
Afzonderlijke
het
de rekening van de
voor
gedaan
altoos
Ga
toon. Ik
de oude
,15
uwen plicht
ieder die u kent, weet, dat ge
voorbeeldig burger zijt geweest,
nadenkenHet is hier te doen
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
zoo trok de
grooten bundel acten voor
Jacobi! Hij wordt nog
gezegd, maar hij is wat
Tot zijn elfde jaar ging
vlug hoofd en was altijd
;W'
'■h.
De rechter schoof zijn bril terecht en drukte
op den knop der electrische bel. Een agent
van politie trad binnen.
■greng den gevangene binnen l zei de rechter
I
en zeide toen gejaagd, op heeschen toon, in
afgebroken zinnen
Er is niet veel te vertellen. Hij is er van
door gegaan. Hij was onze eenige. Toen hij
geboren werd, kostte dat mijne vrouw bijna
en de baker zeidie wordt nog
meneer
ze
hij verachtelijk.
hij ook tienmaal mijn
zoon, dan nog geen medelijden! Maar ik
ken dien man niet!
Ditmaal zag hij den gevangene niet aan.
De rechter schudde het hoofd, en zag een
oogenblik peinzend voor zich.
Vertel mij nog eens weer, hoe uw zoon
wegging! zei hij toen.
Otto Jacobi wreef op zijn hoed heen en hoe deze
weer, keek naar den bodem van dien hoed,
alsof daar de geschiedenis stond geschreven
f 354 wordt
1 en de
invordering vastgesteld vóór
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Vervol
gens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
en Wet-
je er van door ging, bij haar reeds ingebroken
en tweehonderd mark hebt gestolen? Daarom
ging je immers weg, ofschoon juffrouw
Behling je braven vader had beloofd geen
aangifte te zullen doen.
Het hek trilde en kraakte,
jonge man er aan.
Ik weet van dat alles niets! schreeuwde
hij. Het mankeert u zeker in het hoofd,
anders zou u mij hier niet zoo plagen. Dat
is een ergerlijke onrechtvaardigheid. En ik
laat me dat niet welgevallenDat behoef
ik niet te doen! Neen!
Onder ’t spreken had hij zich zoo opge
wonden, dat de politie-agent een stap voor
waarts deed. Maar de rechter maakte eene
afwerende beweging.
’t Is goed, Hofer; hij zal wel mak worden!
En nogmaals drukte hij op den knop der
electrische bel.
Breng den man uit de getuigenkamer hier,
zei hij tot den bode, die binnentrad.
Met loerenden blik zag de gevangene naar
de deur. Dadelijk daarop werd hij, doch
slechts een oogenblik, doodsbleek.
Een klein, bejaard man, gekleed in zwarte
jas, trad binnen. Op de linkerborst hingen
een paar medailles, herinneringen aan den
oorlogin de hand droeg hij een cylinderhoed.
Ook hij had bij het binnentreden den gevan
gene aangezien, maar wendde dadelijk den
blik weer af en trad met militairen pas naar
het hek.
Zijt gij de koster Jacobi vroeg de rechter.
Om u te dienen, Otto Friedrich Jacobi!
Tot dusver heeft men u met betrekking
tot den moord op juffrouw Behling niet in
verhoor genomen. Ge hadt uitstel verzocht.
W aarom
De rechter deed, alsof hij in de acten
bladerde. De getuige zag hem geroerd aan.
Ik heb immers opgegeven, dat ik mijn vrouw
moest begraven, zeide hij op doffen toon.
De blik van den rechter vloog naar den
gevangene, maar deze bewoog zich niet; alleen
was hij nog wat bleeker geworden.
O, juist, daar staat het! Uwe arme vrouw
is gestorven. De aandoeningen, opgewekt door
deze vreeselijke gebeurtenis hebben haar zeker
den genadeslag gegeven. Ik betuig u mijn
innige deelneming, meneer JacobiEn nu,
och, duid .het mij niet ten kwade, wanneer
ik u nog meer smart moet bereiden. Ge
hebt immers oorlogen meegemaakt, en weet
dat daar geen medelijden is te vinden. Ik
ben altijd in den oorlog, meneer Jacobi
Kijk dien gevangene eens aan; kent ge hem
Draai je eens om
Deze laatste woorden golden den jongen
man voor het hek, die zich zooveel mogelijk
van den getuige had afgewend. Otto Jacobi
richtte zich op en keek den gevangene aan;
geen spier op zijn gelaat bewoog zich, alleen
zijne oogen kwamen iets verder vooruit, toen
ze den blik zochten van den man, in wien hij
zijn zoon zou herkennen. Deze stond eerst
met gebogen hoofd, maar weldra keek hij
den getuige brutaalweg in het gelaat.
Nou? vroeg hij cynisch.
De koster schudde het hoofd.
Ik heb dien mensch nog nooit gezien,
verklaarde hij toen bedaard.
De gevangene lachte luidkeels en merkte
spottend op
Daar is u toch slecht weggekomen
Zwijg! beval de rechter wrevelig. Hij
wendde zich nu tot den getuige en zag hem
vermanend aan.
Meneer JacobiGe zijt een braaf en geacht
man. Op het slagveld hebt ge
en
een
nu eens
om eene vreeselijke misdaad te straffen. Ge
moogt geen misplaatst medelijden hebben met
iemand, die toch voor u verloren isKijk
den man nog eens goed aan
De kleine getuige richtte zijn hoofd flink
op. Medelijden? zei hij verachtelijk. Met
zoo’n kerel? Al ware
Vergadering op Donderdag 2 Maart 1905.
Tegenwoordig alle 13 leden.
De notulen worden gelezen.
De heer Keikes zegt, in de vorige ver
gadering benoemd te zijn als 4e lid in het
stembureau bij gemeenteraadsverkiezingen.
Hij heeft in de wet niet kunnen vinden,
dat bij opneming van gemeenteraadsstem-
mingen eene uitzondering wordt gemaakt.
De Voorzitter vindt dit geen aanmerking
op de notulen.
De heer Keikes, ’t staat zoo in ’t officieel
raadsverslag en ook in deze notulen.
De Voorzitter. Bij art. 11 der gemeente
wet is het voorgeschreven, dat bij de opening
der bus bij stemmingen voor gemeenteraads
leden nog een 4e lid noodig is, en ik zal dit
na de vergadering den heer Keikes nader
aantoonen.
De notulen worden goedgekeurd.
Ingekomen stukken
a. Een missive van den Inspecteur van
Politie, houdende dankbetuiging voor de ver-
hooging zijner jaarwedde.
Twee koninkl. besluiten, waarbij is
goedgekeurd de tolheffing op den trekweg
naar Pijphorne en die der bruggen over de
Workumer vaart.
c. Het verslag van de Plaatselijke School
commissie over den toestand van het onder
wijs in 1904.
d. Het jaarverslag inzake de verbetering
der volksbehuizing, ingevolge de woningwet.
e. Een missive van Ged. Staten, be
richtende, dat de beslissing omtrent de goed
keuring der bouwverordening bij hun college
is verdaagd.
a tot e aangenomen voor kennisgeving.
Een adres van den Directeur der
Gemeentereiniging, verzoekende in zijne be
trekking te worden herbenoemd.
Gesteld in handen van Burgem.
houders om advies.
PUNTEN van BEHANDELING.
1. Aanbieding en vaststelling van
kohier van hondenbelasting over 1905.
Het kohier ten bedrage van
met algemeene stemmen goedgekeurd
termijn van i
12 Mei a.s.
2. Voorstel van Burgem. en Weths. tot het
aangaan eener tijdelijke geldleening.
Om in de behoefte aan kasgeld te voor
zien, stellen B. en W. voor, eene tijdelijke
geldleening aan te gaan van hoogstens f 8000
naar het prommesso en disconto derNederl.
Bank bij Gebrs. Kingma alhier.
Zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
3. Aanbieding van de rekening van de
Stadswerkinriehting over 1904.
Deze rekening wordt in handen eener
Commissie gesteld ter fine van onderzoek en
rapport. Tot leden der Commissie worden
aangewezen de heeren Hommes, Boersma en
Van Randen.
4. Aanbieding van
Stadsbank van leening over 1904.
Deze rekening wordt ter visie gelegd
de leden van den raad.
5. Benoeming van een commissaris van
de Stadsbank van leening, de aanbeveling
bestaat uit de heeren Meindert Kuiper en
Klaas H. de fries.
Bij eerste stemming bekwamen de heeren
M. Kuiper en K. II. de Vries ieder 6 stem
men, 1 briefje was blanco.
Bij de tweede vrije stemming wordt de
heer M. Kuiper benoemd met 7 stemmen.
De heer K. H. de Vries had 5 stemmen
en 1 briefje was blanco.
De openbare zitting wordt nu geschorst.
Na heropening werd het kohier van hoof
del. omslag met algem. stemmen vastgesteld.
De heeren Schotman en Eisma waren hierbij
niet tegenwoordig.
terwijl hij een
zich neerlegde.
Een paar minuten later werd de deur
geopend en de gevangene trad met langzame
sleepende tred binnen; hij liep tot aan het
hek, legde de handen er op en wachtte.
Achter hem nam de agent van politie
plaats.
De gevangene was een jongmensch op zijn
baardeloos gelaat waren diepe sporen van
ondeugd en losbandigheid zichtbaar.
Je ontkent nog altijd? vroeg de rechter.
Ik heb niets te bekennen, antwoordde hij
op heeschen toon. Men moest mij eindelijk
eens laten loopen; het is toch laag, iemand
die niets gedaan heeft, zoolang in hechtenis
te houden.
De rechter liet hem bedaard praten, speelde
ondertusschen met zijn zakdoek en wierp
alleen zoo nu en dan een kalmen onder
zoekenden blik op den man voor het hek.
Hoe heet je? vroeg hij daarop plotseling.
De bleeke jongeling lachte met een heesch
geluid
Dat zeg ik nu reeds voor de vierde maal
Oskar Walthar, geboren hier of daar tusschen
Chemnitz en Leipzig. Mijn vader was ketel
lapper. Van mijn geboorte is bij den burger
lijken stand geen aangifte gedaan en ik weet
niet, of ik gedoopt ben. Altijd zwierf ik
rond, nu alleen, dan met anderen.
Het laatst was ik twee jaren in België.
Ja zeker, dat was ik. Ik spreek ook Fransch.
Ik kan dat bewijzen. Verder weet ik van
niets, meneer de rechter, zelfs niet, waarom
ik nog altijd word vastgehouden.
Ik zal je eens wat zeggen, Oskar Walther
zeide de rechter. Alles wat je daar vertelt is
gelogen. Je bent in den nacht van 18 Juli
in de nabijheid van het huis no. 37 in de
Molenstraat gepakt, twee dagen nadat de
oude vrouw Behling in dit huis met mes
steken was vermoord, geslacht, zou men haast
kunnen zeggen. Je werdt gegrepen, terwijl
je waart geklommen op een dikken steen aan
den voet van den muur en probeerdet naar
binnen te kijken in de woning van den
koster Jacobi, die in hetzelfde huis woont
en wiens vensters openstonden. Wat wilde
je daar? Je zegt je waart nieuwsgierig, om
dat er licht door het venster scheen. Ik zeg
je, je hebt willen luisteren of de menschen
ook over den moordenaar spraken. Want allen
die de oude vermoorde vrouw hebben gekend
waren van de beginne af vrijwel overtuigd
dat de dader geen ander kon zijn dan Hans
Jacobi, de zoon van den koster van St. Marie
die vijf jaren geleden spoorloos verdween.
De gevangene schudde het hoofd als iemand
die van verbazing buiten zich zelven is.
Dan moest toch een van die z/allen” mij
hebbên herkend, zeide hij met onmiskenbaren
spot.
De rechter haalde de schouders op.
Ieder heeft getuigd, dat ge precies op dien
Jacobi gelijkt. Meer kan men niet verlangen.
Een jongen van vijftien jaar en een jongen
van 20 verschillen gewoonlijk heel wat in
uiterlijk, vooral als de vijfjaren zoo worden
doorgebracht als jij hebt gedaan. Maar dat
behoef ik je niet te zeggen, je bent geslepen
genoeg om dat zelf te weten.
De gevangene zette een gezicht, alsof hij
volkomen idioot was. Hij weende bijna.
Ik ben niet zoo! steunde hij. Ik heb toch
niets gedaan. Ik kan niet eens een hoen den nek
omdraaien. Dat is waar. Dat kan ik bezweren.
Hij zuchtte en sloot zijne oogen, alsof hij
tranen wilde terug dringen. De kleine, cor
pulente rechter zag hem echter kalm aan
met een uitdrukking, waarin zoowel nieuws
gierigheid als humor waren te lezen.
Schrei maar uit, Jacobizei hij toen. Of
wil je liever, Walther? Het geeft toch niets
ik geloof toch niet dat je kunt schreien. En
ik zal je wel krijgen, wees daar zeker van!
De magere knaap veranderde onmiddellijk
zijn gelaathij werd weer brutaal en spottend.
Niemand kan wat uit mij krijgen, want
er is niets. Laat mij met rust met uw Jacobi.
Wat gaat mij die gekke oude vrijster aan.
Hoe weet je toch, dat de oude vrouw
Behling zoo heete ze in de buurt algemeen
eene oude vrijster was?
De gevangene trok het hoofd tusschen de
schouders.
Och! Hoe ik dat weet? Dat heb ik maar
zoo gezegd. Ik weet heelemaal niets van het
oude wijf.
Ook niet dat voor vijf jaar, juist toen
het leven
generaal,
generaal heeft
anders geworden
het; hij had een
de eerste. Toen kwam hij in aanraking met
een paar deugnieten, nu, en toen... toen
ging het al verder. Hij heeft gestolen, dat
is waar. Ik had hem ook aangegeven, zoo
waar er een God in den hemel... maar de
oude juffrouw Behling wilde het niet. Laat
het maar, Jacobi, zei ze, ik kan het dragen
God zal wel helpen, heeft ze gezegd. En
toen was hij weg. Ik heb haar het geld
langzamerhand terug betaald. Van hem heb
ik nooit weer iets gehoord. Gestolen heeft
hij, dat is waar. Maar zoo’n, zoo’n moo...
moord... De oude man stokte en knikte
eenige malen met het hoofd, maar vervolgde
dadelijk weer op vasten toonNooit kan hij
het gedaan hebben, want hij had in den
grond een goed hart. En als hij het toch
gedaan had...
Meneer Jacobi draaide zich een weinig om
en zag den gevangene zwijgend aan daarop
richtte hij den blik weer op den bodem van
zijn cylinderhoed.
Dan zou hij het niet hebben overleefd,
voltooide bij op heeschen toon den zin.
Zich opgehangen aan zijne das of aderen
doorgesneden, of zoo iets, dat had hij
zeer zeker gedaan.
De rechter van instructie stond op, terwijl
hij beide mannen beschouwde met koelen,
ernstigen blik. Den koster stond het zweet
op het voorhoofd, de brutale gevangene was
doodstil. De politie-agent stond van zijn stoel
op, kwam nieuwsgierig een stap nader en
keek met eene uitdrukking van goedaardig
medelijden naar den kleinen meneer Jacobi,
alsof hij dacht: hoe zwaar moet het dien
man vallen hier zoo voor den rechter te staan!
Die man is dus uw zoon niet, meneer
Jacobi? vroeg de rechter.
Neenantwoordde de getuige.
Wilt ge datbezweren
Ja!
Dan zal ik u den eed afnemen.
Steek de rechterhand op en spreek mij na
De gevangene hief het hoofd een weinig
op en zag den koster aan. Otto Jacobi stak
kalm de hand op.
Ik zweer bij God den Almachtige en
Alwetende, zoo begon de rechter het eeds-
formulier. Ik zweer bij God den Almachtige
en Alwetende, herhaalde de koster Jacobi,
de zuivere waarheid te zeggen, de
zuivere waarheid te zeggen, niets te ver
zwijgen, niets te verzwij
Daar viel de gevangene op de knieëen.
Zweer niet, vaderschreeuwde hij op heeschen
was het, meneer de rechter, ik heb
vrouw gedood
Sneek, 3 Maart. Aan den Oppenhuizer-
weg alhier ligt de modderschuit /Volharding”
van Wieringen. De schipper van dit vaartuig
keerde Woensdagavond laat met zijn knecht,
St. PI. van Amsterdam, naar boord terug.
Elf uur was Steven echter nog te vroeg.
Inplaats van voorin de kooi op te zoeken,
gaat de drinkebroer weer van boord, de stad in.
Laat in den nacht thuis komende, is de
man, ongetwijfeld met een flinken kraaier in,
van de loopplank gevallen.
De vrouw van den schipper moet, naar
men mededeelt, een val hebben gehoord, maar
kon natuurlijk niet vermoeden dat er een
ongeval aan boord plaats had.
Gisterennamiddag 3 uur werd ’t lijk van
den vermiste onmiddellijk bij de schuit op
gehaald. PI. moet iemand zijn met geen
gunstig verleden.
Zondagavond werd hier dicht bij de
stad op den Ylsterweg een löjarig meisje
aangerand.
Met gescheurde kleeren en hoogst ontdaan,
wist ’t kind gelukkig intijds uit de handen
van den onverlaat te ontkomen.
Aangezien het meisje niet kan zeggen,
i er uit zag, zal ’t onze politie hoogst
moeielijk vallen den aanrander in handen
te krijgen.
Bolswardsche Courant
X.
'lil
40
I