lieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
I
II
44ste Jaargang.
No. 21.
1905.
Verschijnt Donderdags en Zondags
ZONDAG 12 MAART.
Hoe Kapitein Spruyt vertelt.
BINNENLAND.
ga
II
POLITIEKE MEETING
te ARUM.
VOOR
[O
Afzonderlijke
vergeten
van
alge-
r
i A
kritiek onder
naar draag-
weer meer
er,
publiek
6r zelfs
plaats
i hen,
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Maar hij zwaaide voor zijn anker en reti
reerde naar achter, we hadden hem tusschen
ons beiden in, de tweede stuurman en ik,
en zoo brachten we hem, om beurten flui-
naar zijne kooi. Een der zijwanden was,
ren van het schip, door de
van het beest uitgeweken en toen
door de werking van de zon losgegaan. Het
monster kroop zoo ver mogelijk naar achteren,
toen het weder in zijn hok zat, en, terwijl
ik floot, duwde de stuurman een opgerolde
zeildoek in het gat en daarmee was de grap
uit.
zinnige partij, hoe ook in onderdeelen ver
schillend gekleurd, het streven van dit mi
nisterie moet tegengaan. De meening, dat
het liberalisme in de knel zal komen tusschen
’t clericalisme en ’t socialisme, is niet Sprekers.
Belangrijk debat had niet plaats. De heeren
Eelkema en Simonsz deden een paar vragen.
Na de sluiting der vergadering vroeg nog
iemand het woord, een eenvoudig Arumer,
die het in ’t geheel niet eens was met Spr.
Deze had het huidig ministerie afgekamd,
er was niets gedaan. Was hierop niet eenigs-
zins van toepassing: eigen lof stinkt?
De Spreker zou graag eere geven wien
eere toekomt, als hij in staat is dit' te
doen, waar hij ook staart, hij kan geen
goeds vinden. Debater had moeten opgeven
wat goeds dit ministerie had gedaan.
Vruchtbare gedachten wisseling kan dan
alleen plaats hebben als men vasten grond
onder de voeten heeft.
Spreker besluit met te zeggen//dit is de
slotsom, (zonder Kuypervergoding) in de
staatkunde van dit zoogenaamd Christelijk
ministerie zijn niet te bespeuren die eigen
schappen, die de Alpha en de Omega moeten
zijn van een Christelijk bewind. Ook de Anti-
Revolutionairen zullen inzien, dat er brood
is beloofd, maar steenen zijn gegeven.’'
Witmarsum, 10 Maart. Onder het loeien
van een hevigen storm, de scheepvaart weder
geheel geopend en gure, Maartsche' buien,
zoo vierden wij j.L Donderdag het veertig
jarig bestaan van onze ijsvereeniging. Een
feest zonder ijs, maar hoe kort zijn tegen
woordig de winters, zoodat het misschien
wel eénige jaren kan duren, voor dat men
feest kan vieren met een hardrijderij op
schaatsen er bij. Daarom was het feest op
j.l. Donderdag bepaald. Een weinig talrijk
aantal leden met hunne dames waren aan
wezig. Ware het dezen winter gehouden als
er ijs was geweest, wij hadden een volle
zaal gehad, maar toen ze het dezen winter
zouden houden, begon het juist te dooien,
zoodat toen het feest in het water viel.
De feestavond, die gehouden werd op de
bovenzaal van den heer H. Hiemstra, werd
geopend door den heer L. Reitsma, die her
dacht wat er in die veertig jaren was ge
beurd. Hoe velen, die toen nog niet ge
boren waren, maken thans de kern van de
vereeniging uit. In den winter van 1864-65
opgericht door 64 leden, werd toen tot eere-
voorzitter benoemd, de heer Mr. T. Mulier,
burgemeester van Wonseradeel, op Aylva-
State wonende. Het eerste bestuur bestond
uit den heer K. J. v. d. Wal, voorzitter,
penningmeester de heer Sjoerd Tacoma en
secretaris de heer A. Zeilmaker. Als eerste
keurmeesters zijn benoemd de heeren G.
Bruinsma, C. v. d. Zee, J. J. Tacoma, A.
W. E. Kooistra, W. Boersma, Joh. Rijpma,
laatstgenoemde drie nog in leven, die echter
niet tegenwoordig waren.
De. vereeniging heeft zijn tijd gehad van
vallen en opstaan. Nu eens sluitende met
een voordeelig, dan weer een enkele maal
met een nadeelig saldo, maar gelukkig thans
bloeiende met een ledental van 82.
De heeren K. Tj. Westra, secretaris en
W. Postma als penningmeester herdachten
de vereeniging waarna de heeren Molenaar
en Krips, geen onbekenden in deze omgeving
hunne voordrachten ten beste gaven, die
zeer in den smaak vielen van het publiek.
Een gezellig bal sloot deze bijeenkomst.
Moge bij een lateren feestavond de opkomst
tijlrijker zijn.
Sneek. Dinsdagavond werd in „Amicitia”
alhier de jaarlijksche algemeene vergadering
gehouden van de //Sneeker Zweminrichting.”
Uit de goedgekeurde rekening en verant
woording van den penningmeester over het
afgeloopen jaar 1904, bleek, dat de balans
der vereeniging sloot met een nadeelig saldo
van f 1460,055. Aan het jaarverslag ont-
leenen we, dat door den nieuwen afsiuitdam
het water gedurende het badseizoen uitste
kend was met een temperatuur van 13 tot
26° C. Het aantal baden bedroeg in dat jaar
653.4, tegen 3724 in 1903. Aan 8 jongens
en 3 meisjes kon het diploma worden uit
gereikt.
De heer R. Peehlig, aan de beurt
periodieke aftreding, werd met bijna
meene stemmen als bestuurslid herkozen.
zon was nog niet op, maar ’t was licht
om alles duidelijk te onderscheiden.
Eindelijk richtte zich mijn overbuurman
langzaam op, en met den buik langs den
grond strijkende, den hals uitgerekt, en de
qogen, dia als vuurballen glommen, strak op 1 ik je op do vlakte had, lammeling l
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Vervol
gens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
mij gericht, kwam hij voorzichtig nader,
gereed om zijn sprong te doen. Ik begreep,
dat langer stilzitten mijn dood zou zijn, maar
ik had niets bij de hand, om mij al was
’t maar voorde aardigheid teweer te stellen. tende,
Vlak bij mij stond een puts met vuil bij het slingei
zeepsop dat was het eenige. In tijd van zwaarte
nood pak je alles aan een strootje is genoeg
voor een drenkeling zeggen ze; maar dat is
de waarheid. Een, twee, drieik pak de puts,
onder het opspringen, en smijt mijn maat
het vuile water op den kop. Je had moeten
zien, hoe hij achteruit stoof, en ik niet links,
als een weerlicht den boegspriet op, naar den
kluiverboom; maar de satan had me op dien
ongelukkigen morgen een kwade partuur
gegeven.
Ik zat, dacht me, veilig en wel op mijn
kl ui verboom pje, daar komt me die beroerde
tijger, nadat hij zijne oogen had uitgeveegd,
terug en gaat weer in zijn vorige positie
tegen den boegspriet liggen.
'Wel verdraaid dacht ik, dat is nu iemand
toch negeren, de beroerdeling is in staat,
mij te vervolgen, tot me niets overschiet,
dan me te laten vallen en daar had ik
niet veel trek in, want we hadden sinds drie
dagen een haai in ons kielwater, die wat mans
was. Ik heb nooit zoo’n kerel gezien, en dat
hij nog present was, dat wist ik, want toen
ik zoo even naar beneden had gekeken, had
ik nog het loodsmannetje (een klein vischje,
veel op een baars gelijkende, dat den haai
vergezelt,) gezien.
Er mankeert nu maar aan, dacht ik, dat
met een de boa-constructor ook uit zijn hok
komt gekropen; dan ben ik goed af; erger
kon je 't onmogelijk hebben; maar die maat
sliep pas sinds vier dagen dat stelde me
een weinig gerust, hoewel het toch al erg
genoeg was.
We zaten zoo elkaar weer eene minuut
of wat aan te kijken, toen ik opeens een
inval kreeg. Mijn maat scheen niet veel lust
te hebben over de boegspriet naar mij toe
te kuieren, maar hij had ook geen plan, er
mij af te laten komen; het oogwatertje, dat
ik hem had gegeven, wilde hij mij heerlijk
betalen, ik zag ’t aan zijn oogen.
Nu ben ik een baas in 't fluiten op de
vingers, zoo hard kan het nooit spoken op
zee, zoo woedend kan de storm nooit door
het want fluiten, of mijn fluitje klinkt er
bovenuit. Nu was het stil, de zeilen stonden
vol, meer niet; ik stak mijne vingers in den
mond, en ik floot zoo geweldig, dat het mij
zelven door de hersens sneed. De tijger knipte
met zijn oogen of wilde hij zeggendat is
een gemeen koopje, wat je me daar levert.
Goed 1 dacht ik, ik zal je wel anders krijgen.
Ik wachtte een oogenblik en keek mijn maat
met een heel ander oog aan, dan een oogenblik
te voren; maar toen ik mij stilhield, begon
hij opeens te blazen als een kat. We spelen
hier een dampartij, dacht ik, maar als jij
blaast, dan kan ik fluiten. En ik zette mijne
vingers weer tusschen de tanden, en ik floot,
zoo hard ik kon. Hij kneep weer zijn oogen
toe en stoof een eindje achteruit maar ik
avanceerde en floot opnieuw, hij weer ach
teruit, en ik weer de zelfde manoeuvre. Mijn
fluitje had den roerganger en den tweeden
stuurman, die de wacht had, wakker gemaakt.
Op dien ongelukkigen morgen sliep alles,
maar we waren ook afgetobd door een veer-
tiendaagschen storm.
Onze tweede stuurman was een jongen van
twintig jaar, sterk als zes, en voor den leven
den duivel niet bang. Hij kwam van achter
naar voren gedrenteld, en merkte dadelijk
wat er gaande was. Hij bleef staan, om eens
goed te kijken, en hij zag spoedig hoe onze
dampartij stond, toen sprong hij op de ver
schansing en ging in 't want staan.
Fluit nog eensriep hij mij toe en ik
deed het.
Wel verdraaid dat is aardig 1 riep hij lachend.
Wij zullen dien kameraad eens samen in
zijn hok loodsen, fluit nog eensl
Nu kwam het mooie van de grap aan. De
tweede stuurman had een bootmansfluitje;
hij zette het aan den mond en blies er op,
zoo hard hij kon. De tijger keek verschrikt
om, als iemand, die de deur achter zich hoort
dicht doen; toen keek hij mij aan, alsof hij
zeggen wilde: je bent een gemeene vent,
eerst iemand de oogen met vuiligheid vol te
gooien en hem dan in de ooren te blazen
met zoo’n beroerde muziek ik wou dat
k was nog maar matroos, zoo verhaalde
Spruyt, en ik was met de Triton, eene
Amsterdamsche bark van defirmaKeuvel
en Comp., op de terugreis van Batavia en
Samarang. We hadden suiker en koffie in,
en bovendien een zootje wilde beesten aan
boord voor den apentuin te Amsterdam, o.a.
allerlei vogels, slangen, apen en een grooten
tijger; geen opgezetten tijger, maar een effec
tieven, levenden koningstijger, en onder de
slangen was er eene, die zeker wel zoo lang
was als de langste tros, dien ik op de Argo
heb, en zoo dik als een man om zijn middel.
Dat beestentuig is eigenlijk beroerd goed aan
boord van een schip, en in den beginne kon
ik in mijne kooi geen oog dicht doen. Als
mesjeu tijger het niet in de muts had en
hij begon te brullen, dan had je een spektakel
onder al dat vee, vooral ouder de apen, dat
hooren en zien je verging. Van de slangen
hadden we den minsten lastze schoten zich
geregeld op als een een tros of talie, naar
gelang van de dikte en ze sliepen veertien
dagen of drie weken achter elkaar, tot ze
honger kregen, en dan voerden we ze kippen
of duiven, en levende ratten en muizen.
Zoo’n rat bij een slang dat was altijd een
aardigheid om te zien. Je zult zeggen: zoo’n
muis of rat kon al gemakkelijk weg komen;
ze heeft maar een klein gaatje noodig. Dat
is ook waarmaar 't was, of dat goed betooverd
was; zoodra ze de slang in ’t oog kreeg en
zij het met hare oogen, die als sterren blonken,
aankeek, dan begon de rat te hijgen, en hare
haren gingen rechtop staan; ze zette hare
oogjes zoo wijd mogelijk op, en eindelijk deed
ze een sprong en weg was het dier in den
open muil der slang, die niets anders te doen
had dan het in te slikken. Ik zeg maar, dat
zoo’n serpent eene gemakkelijke manier heeft,
om aan den kost te komen, en ze geven zich
niet eens de moeite om haar kiezen te ge
bruiken; ze slikken haar rantsoen maar door
en gaan weer voor een dag of veertien onder
zeil met de oogen toe.
Die dikke boa-constructor heeft
ons wat kippen opgevreten’t was zoude en
schande. Ik zeg maar; al die lief hebberijtjes
kosten geld; maar zoo’n wilde-beesten-lief-
hebberij is duur. Ik zou dat ontuig maar in
de wildernis laten; daar kan het elkaar op
vreten; want aan boord en in de menagerie
moet je het den kost geven. Kon je het nog
meeschaffen; maar het is op zijne manier
nog kieskeurig ook. Avijn de Kapitein
en het volk kregen een goede premie, als
de bezending levend thuis kwam, en dat maakte
alles goed.
We waren al een heel eind weg, aan de
Kaap hadden we ongejnakkelijk moeten boksen,
want het is daar altijd vuiligheid aan de
lucht. We waren zoowat op de hoogte van
St.-Helena ik zal 't, God help me 1 nooit
vergeten toen ik ’s ochtends de wacht
had aan ’t dek en ik tegen de verschansing
was gaan zitten, om zoo, en passant nog,
voordat het licht werd, een uiltje te knappen.
Ik wou wel eens weten, hoe het kwam; maar
ik droomde, dat de tijger uit zijn hok was
gebroken en krijgertje met me over het dek
speelde. Ik schrikte wakker, ik zette mijn
oogen zoo wijd mogelijk open, om zeker te
zijn, dat ik maar gedroomd had, maar
jawelmijn droom was maar een waarschuwing
geweest. Een pas of tien van mij af, bij den
grooten mast; daar lag mesjeu tijger op het
dek, met den kop tusschen de pooten, als eene
kat, die op een vogeltje loert, en hij keek
mij met zijne groene, scherpe oogen vlak in
't gezicht, ’t Was precies, of ik eene stem
hoorde, die zei
Verroer je niet; want je bent er om koud.
Ik bleef stil zitten en keek hem aan, en hij
mij en zoo bleven wij elkaar een minuut of
vijf aankijken, tot mijne oogeneindelijk over
liepen. Roepen durfde ik niet; allerlei gedachten
schoten me door 't hoofd; maar ik kreeg
geen enkelen goeden inval. Het was doodstil
op het dek, zooals ik later hoorde, was de
roerganger op dat oogenblik, evenals ik te
voren, ingedut.
genoeg,
Arum, 10 Maart 1905. Van avond hadden
we eene //politieke meeting”. In 't Tram
station trad op de heer K. REIJNE uit
Haarlem, die als onderwerp had gekozen
/zDe komende strijd”.
Bitter weinig belangstelling was
de geheele „meeting” bestond uit een
van 15 a 16 personen. Wij misten
enkelen die eerlang stellig weer eene
zullen innemen in de gelederen van
die „den komenden strijd” meestrijden.
Ook uit het vijandelijke kamp waren
weinigen opgekomen, och elk heeft
dezer dagen genoeg aan 't in orde brengen
van eigen arsenaal.
Aan de bestuurstafel merkten wij o.a. op
den heer Simonsz, een der hoofdmannen uit
het liberale leger.
Spreker wees eerst op de bewering, door
de rechterzijde uitgesproken, dat de liberale
partij in zijn schakeeringen geen eensgezind
heid bezit.
Deze bewering mist allen grond. Hoe
onnatuurlijk is echter de combinatie van
Roomsch en Protestant!
Het wordt er op aangelegd de natie te
verdeelen in een christelijk en niet-christelijk
gedeelte. Deze verdeeling wordt door de libe
ralen beslist veroordeeld.
Van den eenvoud en den zin voor gods
dienst van ons volk wordt misbruik gemaakt,
het conservatisme kleedt zich in geestelijk
gewaad en daardoor wordt de strijd opge
dreven tot een kunstmatige. De beste mannen
onzer partij worden uitgescholden voor alles
wat maar min is.
Och, zulk spel is vroeger ook wel gespeeld,
adres Gouda en Steenwijk, beide in 1894.
De kieswet Tak moest worden aangenomen
en daarom speelde dr. Kuyper de radicaal
Valette uit tegen den chr. bist. Van Bylandt,
Meesters tegen Beelaerts van Blokland.
En de bondgenooten De katholieken, nu
de aartsvrienden, waren voor enkele jaren
gezworen vijanden.
Spreker behandelde het werken van den
premier. Deze, een evangelie van vrede en
liefde moetende prediken, heeft alles gedaan,
om te verhinderen dat de verdeeldheid werd
bezworen. Het voortdurend oprichten van
vereenigingen op christelijken grondslag werkt
bedenkelijk voor de eenheid van een volk.
Wat heeft dit ministerie uitgevoerd? Is er
van alle idealen één verwezenlijkt? Waar
blijft de vervulliug der beloften, gedaan bij
’t gaan naar de stembus?
't Speetwetje, de Drankwet, nieuwe kanon
nen. Het ontwerp //Armenwet”, afkomstig
van het vorig ministerie, is afgebroken. Het
geen werd tot stand gebracht, bevatte weinig
Christelijks.
Och, de groote woorden, uitgesproken bij
de stembus waren spoedig vergeten.
’t Ministerie Kuyper houdt van reactie,
adres het postwetje, dat de vrijheid van
drukpers aanrandt, de voorgestelde wijzi
ging der gemeentewet, die de zelfstandigheid
der gemeentebesturen in gevaar brengt. Wij
gaan naar de persoonlijke onvrijheid.
Ook de tariefwet werd aan
worpen. Er wordt niet getroffen
kracht. De volksartikelen zullen
moeten opbrengen.
Wat deed inzake belastingen de liberale
partij? Afschaffing van accijnsen, patenten,
vermindering van personeele belasting,
waarvoor de vermogensbelasting in de plaats
kwam.
Spreker behandelde nog enkele andere
zaken, de onderwijskwestie werd natuurlijk
niet vergeten.
Eindigende beweerde Spreker dat de vrij-
Bolswardsche Courant
'c
De