Nieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
1905.
44ste Jaargang.
No. 81
Verschijnt Donderdags en Zondags
DE ZWARTE DIAMANT.
ZONDAG 8 OCTOBER.
I
INGEZONDEN.
I
VOOR
Afzonderlijke
En toen
viel ik
Ontboezeming van een vrouw uit het volk,
die voor de eerste maal te Bolsward
de Koningin zag I
had.
was,
ingericht,
heer, dien
pleeg-
mogelijk dat hun hiervan op
verwijt wordt gemaakt in een
(Builen verantwoordelijkheid der Redactie).
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden,
franco per post 95 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
zou
Hoe is ’t
dien dag een
ingezonden stuk, dat niet eens flinkweg wordt
Nou bin ze voor mij geen vreemden meer,
De Koningin en de Prins I
Ik heb ze beiden deeg goed zien,
Wat is ze een vrindelik mins I
Wat buugt ze dat kopke op en neer
Wat beelderig is ze kleed I
Ik kon wel gulen, toen ’k ze zag,
Zoo waar als ik Trientsje heet I
Jk Zeg van Prins Hendrik oek niks geen kwaad,
Hij liekt me een beste man I
Hoe mooi staat hem dat zeemanspak
Met gouden versiersels er an I
onderteekend.
Tot het welslagen van het feest van 25
Sept, hebben de leden van het Muziekkorps
van Bolsward veel bijgedragenwaar anderen
feestvierden hebben zij zich ingespannen den
geheelen dag en daardoor gemaakt dat er
feest gevierd kon worden, waarvoor zij allen
onzen dank verdienen.
Ik geloof uit naam van zeer velen te spreken,
wanneer ik de leden van het Muziekkorps
van Bolsward toewensch, dat ze nog lange
jaren de Bolswarders mogen opvroolij ken door
hun altijd even opgewekte en vroolijke muziek.
U Mijnheer de Redacteur dankzeggende
voor de verleende plaatsruimte.
Hoogachtend
UEd. dw. Dr.
G. H. PLANTINGA,
„Alleen de boozen zingen niet”,
die woorden schoten mij te binnen toen ik
het ingezonden stuk van den Heer K. in
Uw geacht blad van Woensdag j.l. las.
Waarom zouden de leden van het Muziekkorps
niet even mogen zingen op den morgen van
den dag welke zoo mooi inzette en zoo mooi
zou eindigen, op den morgen van den dag dat
Bolsward het Koninklijk Echtpaar ontvangen
Bolsward, 5 October 1905.
Mijnheer de Redacteur,
Vergun mij een plaatsje in uw blad naar
aanleiding van het ingezonden stukje geteekend
K. B., zeer waarschijnlijk van een zekeren
heer K., alhier woonachtig.
Over het feit zelve en de vraag of door
dat ingezonden stukje al of niet een smet
wordt geworpen op den goeden dag van 25
September of wel op een Muziekkorps, dat
dien dag van ’s morgens vroeg tot 's avonds
laat in functie was tot genoegen van velen,
wil ik liever maar niet spreken, doch laat
zulks gaarne aan de lezers over.
Inmiddels doet het mij genoegen, te
mogen constateeren uit de verschillende
artikelen, welke over den feestdag zijn ge
schreven, dat het pijnlijk aandoen gelukkig
niet de stemming van den ganschen dag
heeft onderdrukt, wijl de feestelijke stemming,
die er bij de leden van ons Muziekkorps
ook al bijzonder vroeg inzat, door ieder in
het algemeen werd erkend.
Van bevriende zijde werd mij er reeds op
attent gemaakt, dat de uiting der feestvreugde
uit de monden van enkele leden boven aan
den trans van den toren wel achterwege had
kunnen blijven, welke attentie ik in dank
aanvaardde om als Bestuurslid van het
Muziekkorps „Bolsward” die leden er op te
wijzen voor ’t vervolg die zaken na te laten.
Wat ik echter met dit schrijven wel beoog
is dit
Om aan den heer K. den raad te geven
met dergelijke opmerkingen en op zulk een
schamperen toon niet in het publiek te
schilderen, doch deze in goeden vorm direct
aan het adres te richten, waar zulks behoort,
gelijk dat vriendschappelijk, meen ik, steeds
wordt gedaan.
Zeer zeker heeft de heer K. dit zelf ook
overwogen, wijl naar mijne bescheiden meening
hij anders wel met zijn vollen naam
voor den dag ware gekomen.
Met dank voor de verleende plaatsruimte,
Hoogachtend
uw getrouw lezer,
P. BROUWER,
Secretaris Muziekkorps „Bolsward”.
Wat zien ze beiden toch blied in ’t rond,
Ze viene de stad vast mooi.
Nou!... ieder het zen best oek daan,
Met bloemen en vlaggentooi
Ik schreuwde „hoerazoo hard ik kon,
Mien buusdoek vloog op en neer
Ik docht„wees nou maar vrindelik Trien
Je ziet ze zoo gauw niet weer
was ’t voorbij de heele stoet 1
'k Bin stil naar mien huus toe gaan.
Ons Willemientsje was weer fut!...
Voor mij was de feestvreugde daan!...
TRIENTSJE.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
mórgen en voelde mij toen aanmerkelijk
beter. Om mij heen ziende, kwam ik tot
de ontdekking, dat er zich nog twee bedden
in de kamer bevonden. Het eene was ledig,
maar uit het andere staarden, tot mijn
grooten schrik, de donkere oogen van mijn
vijand mij aan.
Mijn eerste opwelling was om hulp te
roepen, maar onmiddellijk kwam de gedachte
bij mij op, dat men zou denken, dat ik ijlde.
Ik deed mij zelf geweld aan om kalm te
blijven en rustig af te wachten wat er ge
beuren zou.
Intusschen was de ziekenverpleegster binnen
gekomen. Ziende, dat ik wakker was, gaf
zij mij een lepel medicijn. Ik vroeg haar
dringend bij mijn bed te blijven zitten. Zij
voldeed aan mijn verzoek, maar het scheen
wel of er weder iets verdoovends in mijn
drank was geweest, want ik sliep spoedig
weer in, waarop zij mij waarschijnlijk ver
liet.
Toen ik andermaal ontwaakte, had ik
het gevoel, alsof mijne dekens voorzichtig
werden weggeschoven. De oogen openende,
was het eerste, wat ik zag, het welbekende
donkere gelaat, dat zich over mij heen boog.
Voordat ik om hulp kon roepen, legde de
man zijne hand op mijn mond. De lederen
gordel, die reeds doorgesneden was, werd mij
met een ruk van het lijf getrokken en in
het volgende oogenblik verdween de Indiër
door het venster.
Ik begon thans uit al mijne macht om
hulp te roepen. Verschrikt kwamen de dok
ter en de verpleegter toesnellen. In de
grootste opwinding vertelde ik hun, dat men
mij had bestolen, dat ik geruïneerd en mijne
toekomst vernietigd was.
Glimlachend hoorde de dokter mij aan en
verliet, zonder iets te zeggen, het vertrek.
Maar spoedig keerde hij terug en mij nog
altijd glimlachend aanziende, zeide hij
Ik ben er nog niet zeker van, dat gij
een verloren man zijt. Zie eens wat ik hier
heb.
Hij opende zijne hand, en daar lag... de
diamant van den Radjah.
Mijne verbazing kende geen grenzen.
Ik kon niet begrijpen hoe de dokter -in
het bezit van dien steen gekomen was, want
nadat ik met hem over den diamant had ge
sproken, was het mij eenige malen gelukt
mijn gewonden arm tegen mijne rechterzijde
te drukken en op die manier had ik duidelijk
de aanwezigheid kunnen voelen van het
kleine, harde voorwerp, waarvan het bezit
eene onuitsprekelijke waarde voor mij had.
De dokter lachte.
Dat was maar een plaatsvervanger, zeide
hij-
Daarop vertelde hij mij, dat hij het niet
geraden had geoordeeld in den zwakken
overspannen toestand, waarin, ik mij bevond,
mij in het bezit van den diamant te laten.
Hij had dien weggenomen, terwijl ik sliep.
En daarvoor in plaats had ik een steentje
in het zakje willen doen, maar in de haast,
waarmede alles moest geschieden, kon ik er
niet zoo spoedig een van de verlangde grootte
vinden. Ik nam toen maar een stukje steen
kool.
Gij ziet dus, zoo eindigde hij, terwijl hij
zich tevreden in de handen wreef, dat uw
donkere vriend uit het Oosten er van door
is gegaan met een diamant van zijn eigen
kleur.
Ik schikte mij behagelijk in een hoekje
van den waggon en begon mij te verdiepen
in de couranten, die ik gekocht had. Daar
mijn revolver mij hinderde, nam ik haar
uit den zak van mijn jas en legde ze naast
mij op de bank.
Na een half uur had ik mijne lectuur ge
ëindigd en onwillekeurig liet ik mijne oogen,
door de coupé gaan. Eensklaps bemerkte ik
dat mijne revolver verdwenen was. In het
eerst kon ik mijne oogen niet gelooven. Ik
zocht op de bank, voelde in mijn zakken,
keek op den grond, maar nergens was een
spoor van het vermiste voorwerp.
Ik was geheel verslagen en allerlei ver
warde» gedachten doorkruisten mijn brein.
Een ding was zeker; ik bevond mij niet
alleen in de conpé. Ik keek weder naar
omlaag en ontdekte een donkerbruine hand.
Het was dus werkelijk de Indiër, die mij
vervolgde. Hij was op het punt een touw
om mijne voeten te slaan, teneinde mij op
die wijze machteloos te maken.
Met de snelheid van het weerlicht sprong
ik op, greep de donkerbruine hand en trok
den Indiër uit zijn schuilhoek onder de bank
te voorschijn. Mijn aanval kwam zoo onver
wacht, dat hij geen tijd had naar den revolver
te grijpen, die hij uit de hand had gelegd,
terwijl hij met het touw bezig was. Het
volgende oogenbik worstelden wij op leven
en dood, maar heel spoedig kwam ik tot de
overtuiging, dat er voor mij slechts weinig
hoop was den strijd te winnen, daar mijn
tegenstander veel sterker was dan ik. In
tusschen verdedigde ik mij met den moed
der vertwijfeling; hij zou mijn leven zoo
duur mogelijk moeten koopen.
De strijd had waarschijnlijk eenige minuten
geduurd, toen er plotseling iets vreeselijks,
iets onbegrijpelijks gebeurdeeen schok, een
oorverdoovend geraas onze trein was op een
anderen geloopen. Het volgend oogenblik
werd onze coupé verbrijzeld en omvergeworpen
en lag ik te midden eener algemeene ver
woesting op den grond. Mijn rechterarm,
mijn rechterbeen, ja, de gcheele rechterzijde
was ernstig gewond en ik voelde een dulde-
looze pijn. Het laatste wat ik mij herinnerde,
was, dat ik omzag naar mijn vijand, maar
hem niet kon ontdekken.
Toen ik uit mijne bezwijming ontwaakte,
lag ik te bed in een klein vertrek, dat tijdelijk
en in de haast tot ziekenkamer was
Naast mijne legerstede stond een
ik voor, een dokter aanzag en eene
zuster, kenbaar aan het kleed dat zij droeg.
Ik zag dat alles in een droom, maar opeens
kwam mijn diamant mij in de gedachte.
Waar was die gebleven Mijn rechterarm,
die op twee plaatsen gebroken was, lag in
een stijf verband het was mij niet mogelijk
dien te bewegen. Met groote moeite gelukte
het mij met behulp van mijne linkerhand,
welke insgelijks gekwetst was, mij te over
tuigen, dat ik mijn gordel nog steeds om
r 1 Het zakje, waarin mijn steen genaaid
lag onder mijn verbonden arm, maar
ik kon het daar niet bereiken.
De dokter die mijne onrustige bewegingen
gadesloeg, vroeg mij wat ik zocht. De man
had een vriendelijk, open gelaat en ik gevoelde
dat ik hem kon vertrouwen. Ik vertelde
hem daarom het doel van mijne zending van
de ontmoeting met den Indiër repte ik echter
met geen woord. De dokter luisterde aan
dachtig naar hetgeen ik hem mededeelde.
Toen ik mijn verhaal geëindigd had, voelde
hij naar den steen en verzekerde mij, dat
die zich op de aangeduide plaats bevond.
Maar gij zijt op het oogenblik waarlijk
niet in een toestand om zulk een schat te
bewaren, vervolgde hij, laat mij dien voor-
loopig voor u in veiligheid brengen.
Ik dankte hem voor zijn aanbod, maar
gaf hem de verzekering, dat ik den steen
aan niemand ter wereld durfde toevertrouwen.
Al sprekende had ik mij zoo opgewonden,
dat het bloed mij naar het hoofd was gestegen
en ik ternauwernood uit mijne woorden kon
komen.
De dokter schudde even het hoofd en den
vinger op mijn pols leggende, zeide hij op
geruststellenden toon
Goed, goed, het doet er ook niet toe;
niemand weet, dat gij zulk een schat bij
u draagt.
Daarop gaf hij mij een poeder en
in een diepen, verdoovenden slaap.
Ik ontwaakte niet voor den volgenden
Het was een mistige, gure voorjaarsmorgen,
toen de reusachtige stoomboot Nelson, na
een snelle en voorspoedige reis van Calcutta
naar Engeland, Southampton in het gezicht
kreeg.
De passagiers waren allen op het dek
gekomen en staarden met verlangende blikken
naar de naderende kust. Daar waren door
de zon gebruinde soldaten, die hun tijd
hadden uitgediend, ziekelijke kinderen met
hunne moeders en verzorgsters, kortom een
mengelmoes van allerlei menschen, een waar
Babel van talen en nationaliteiten.
Terwijl ik daar stond en mijn blik liet
gaan over de verschillende groepen, kwam
de gedachte bij mij op, dat misschien niet
een mijner medereizigers zooveel reden had
om zich te verheugen over het eind der reis
als juist ik. De aankomst te Southampton
had voor mij meer te beteekenen dan een
voorspoedige overtocht van Indië naar Europa.
Zij beteekende, dat mijn hopen en ver
langen van verscheidene maanden op het
punt stonden vervuld te wordenzij be
duidde, dat ik mij gelukkig had gekweten
van een belangrijke opdracht, waarvan waar
schijnlijk mijn geheele toekomst afhing. Geen
mijner tochtgenooten had een flauw vermoeden
van de groote verantwoordelijkheid, die op mij
rustteindien wij schipbreuk hadden geleden,
was er met mijn persoon verloren gegaan
een waarde van een kwart millioen gulden
en de bekende juweliersfirma Brissington
te Londen zou niet in staat zijn geweest het
koninklijke bruidsgeschenk voor eene der
princessen te leveren.
Sedert tien jaar was ik werkzaam op het
kantoor van bovengenoemde firma en steeds
had ik de meeste welwillendheid van mijn
patroons mogen ondervinden, maar nog nooit
was mij zulk een groot bewijs van vertrouwen
geschonken als bij deze gelegenheid, toen ik
naar Indië werd gezonden om zekeren histori-
schen diamant van eender voornaamsteRadjahs
te koopen. Hoogstwaarschijnlijk zou ik deel
genoot der firma worden, wanneer het mij
mocht gelukken naar wensch mij van deze
gewichtige opdracht te kwijten.
Geheèl vervuld van hoopvolle verwach
tingen en eerzuchtige plannen, begaf ik mij
op reis naar Indië, waar ik zonder al te veel
moeite in het bezit kwam van den kostbaren
steen, een prachtigen diamant, ongeveer van
de grootte van een hazelnoot. Onder mijn
vest droeg ik een dubbelen lederen gordel
en daarin naaide ik het kleinood, vast besloten
dien gordel dag en nacht te dragen en dien
niet af te leggen voordat ik den steen aan
de handen mijner principalen kon toever
trouwen.
Het geheim, dat ik dien bewusten diamant
had gekocht, was echter uitgelekt en zoolang
ik mij in Indië bevond, kon ik den angst
niet van mij zetten, dat de eene of andere
schurk onder de inboorlingen mij in het
oog hield om mij te berooven.
Maar ik was gelukkig goed en wel aan
boord gekomen en thans naderden wij de
vaderlandsche kust en gevoelde ik mij vol
komen veilig. Doch toen ik met de overige
passagiers aan wal stapte, viel mijn oog op
een langen man met donkere gelaatskleur,
dien ik mij niet herinnerde gedurende de
reis opgemerkt te hebben. Hoewel hij
Europeescbe kleederen droeg, deed hij onwille
keurig denken aan een dienaar, dien ik meer
dan eens had gezien in de omgeving van
den Radjah, van wien ik mijn diamant had
gekocht. De man had een echte roovers-
tronie en eensklaps kwam mijn oude vrees
weer boven bij de gedachte, dat hij mij
misschien op reis was gevolgd met het voor
nemen mij te bestelen. Maar bij nader inzien
kwam ik tot de overtuiging, dat ik mij ver
gist moest hebben, want de vreemdeling ging
langs mij heen, zonder mij met een blik te
verwaardigen.
Ik had te Southampton nog inkoopen te
doen. Zekerheidshalve schafte ik mij ook
een revolver aan. Met den laatsten trein
zou ik mijne reis voortzetten, ik zocht een
ledige coupé eerste klasse uit, en nadat ik
er mijne handbagage in had gelegd, ging ik
den conducteur opzoeken, dien ik door een
klinkend overredingsmiddel wist te bewegen
mij gedurende de reis alleen te laten.
Spoedig vertrok de trein.
Bolswardsche Courant
71