Nieuws- en Advertentieblad
Bols ward en Wonseradeel.
Aan de telephoon.
i
I I
f
LI
fcl
1905.
No. 95.
44ste Jaargang.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
De toestand in Rusland.
1,50 tot en met f 7,50.
St. Nicolaas-Suikergoed.
ZONDAG 26 NOVEMBER.
intvangen in keurige ver-
Jige Surprises, geschikt voor
s-Cadeaux.
VOOR
beleg
dezen afgevaardigde
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
zij zoo lang, Louise? Wat is er toch?
Een zaak, waarop wij van avond volstrekt
niet gerekend hadden. De blinden waren
en
een bed
nacht geruster
jongen uit de
om Blaise te
Ik zal gauw
zij zoeken... Marcel!... Mijn God!... Help,
help... O...
Ik hoorde eenige kreten, een verward ge-
druisch, daarna niets meer... Toen voelde
ik iets in mijn hoofd breken en viel achter
over.
En hijgend, als beleefde hij opnieuw dit
vreeselijk tooneel, voegde Maroux er bij
Ik verwijs u naar de Gazette Judiciaire
voor de bijzonderheden van de misdaad, be
kend onder den titelde moorden van Mo-
rande. Ik verloor dien nacht mijn vrouw,
mijn kind en mijn twee dienstboden. Maar
wat ge nergens zult lezen, wat geen woorden
ooit zullen uitdrukken is de ontzettende
kwelling van een man, die op honderd mijlen
afstand, de wanhoopskreten hoort zijner vrouw
die men wurgt, zonder iets anders te kunnen
doen dan van onmacht voor een houten kastje
te brullen.
Die onbekende
weer haastig heen gegaan,
verder inlichtingen te geven,
zeer ontsteld, want hij houdt
zijn moeder. Hij wilde ons niet
voor de dag was aangebroken,
De telephoon begint meer en meer invloed
te krijgen in het wereldverkeer. Ook voor
de journalistiek begint dit toestel thans een
bijzondere beteekenis te krijgen. De groote
redevoering van Chamberlin te Birmingham
werd door de Daily Mail telephonisch opge
nomen in haar eigen redactiebureau, en het
verslag werd door de stenographen terstond
uitgewerkt, en onderwijl bij stukken aan de
drukkerij afgegeven en gezet. Om 10.05 was
de rede geëindigd te 10.32 stond de rede
woordelijk in het blad. Het telegrafisch verslag
was pas te 11.37 geheel geseind. Men ziet
wat een verbazenden vooruitgang dit grootsch
idee teweeg kan brengen in de dagbladpers.
Dat het dus voor de wetenschap en ook
voor de justitie belangrijk wordt, is duidelijk,
dat het evenwel ook op wreede wijze iemand
getuige kan doen zijn van ernstige tooneelen
zonder dat men in staat is, hulp te bieden,
leert het volgende. De heer Maroux, een
groot fabrikant te Parijs verhaalt als volgt
zijne treurige ervaringen
Ik was in de najaarsvacantie met Louise,
mijn vrouw, en Marcel, mijn kleine jongen,
op mijn klein buiten te Morande, een huis,
dat ik kort tevoren gekocht had te midden
der bosschen, op drie mijlen van Marseille.
Nanette, onze oude meid, nam het huishouden
waar. Blaise, ’n trouwe bediende, verheugd dicht
bij Marseille te wonen waarz’noude mama leefde,
verrichtte de werkzaamheden van tuinman en
woonde in een paviljoen bij de villa. Het
geweer over den schouder, gevolgd door mijn
twee honden, wandelde ik den ganschen dag
met vrouw en kind in deze heerlijke een
zaamheid.
Om niet geheel van de buitenwereld te
zijn afgezonderd, had ik op mijn kosten een
telephoondraad laten aanleggen, die mij met
het cpntraal-bureau te Marseille verbond, en
eiken avond hield ik mij hierdoor op de hoogte
van de zaken mijner fabrieken te Parijs.
Onze heerlijke rust werd gestoord door een
bericht van mijn zaakwaarnemer ik moest
persoonlijk overkomen voor een voorname
bestelling der regeering.
Het weer was zoo heerlijk en Marcel be
vond zich zoo goed bij de buitenlucht, dat
Louise besloot te Morande te blijven en mij
daar te wachten.
Op den avond van mijn vertrek viel de
regen bij stroomen. Het huurrijtuig stond
voor de stoepbij het zien der zwarte on
metelijkheid der velden en bosschen, ondervond
ik een beklemdheid des harten. Louise stelde
mij echter gerust. Och, ge zult immers slechts
twee nachten afwezig zijn, zei ze. Nanette
zal dicht bij mijn kamer slapen; Blaise heeft
uw geweer, en van uit het paviljoen, waar
hij slaapt, kan hij ons hooren roepen. Daarbij
zijn de honden waakzame dieren; wat zouden
wij te vreezen hebben?
Haar stem scheen mij niet zeer vast toe.
Ik was op het punt van de reis af te zien,
maar mijn vrouw ried mijn gedachte en zei
Ga gerust, het is in het belang van onze
zaak. Wij kunnen door de telephoon ieder
uur van den dag praten. Ga, met Blaise
en Nanette vrees ik niets.
Ik omhelsde Louise en Marcel en vertrok.
Ik bracht een slapeloozen nacht in den
spoorwegcoupé door. Te Parijs aangekomen,
sprong ik op het] perron en ijlde naar het
telephoontoestel. Toen de verbinding tot stand
was gekomen, hoorde ik de stem van mijn
dierbare vrouw.
Hebt gij een goeden nacht gehad, Louise
Zijt gij niet erg bang geweest
Een beetje wel, vooral Nanette. Wij heb
ben alleen tegen den morgen geslapen, omdat
verontrust u er niet over omdat
Nanette in den tuin heeft hooren loopen.
De honden, die bij vergissing niet waren
losgelaten, hebben lang geblaft. Wij hebben
toen het venster geopend en Blaise geroepen.
Hij heeft het geweer genomen, de honden
losgemaakt en de ronde om het huis gedaan,
doch niets verdachts gevonden. De kleine
Marcel, die niets gehoord heeft, wordt wakker
en roept mij. Tot ziens. Indien gij voor het
diner een oogenblik tijd hebt, telephoneer dan.
Half gerustgesteld hield ik mij ijverig
met mijn zaak bezig en had eerst na acht
uur gelegenheid te telephoneeren. Ik moest
vrij lang roepenAllo, allo, waarom wacht
te trekken. Er zal
steld en deze aan
voorgelegd,
Men zal erkennen, dat dit congres vp.u.
niet verwacht had is gebeurd.
tegen geroepen en ge-
van rekening vond men
een deputatie naar St.
24 November.
Er worden op dit oogenblik in Rusland
twee congressen gehouden, die in hooge
mate de attentie trekken. Het meest is dit
het geval met dat der Zemstoo’s, hetwelk
evenals het andere, het Boeren-congres, ge
houden wordt te Moskou.
Verschillende sprekers hebben daar het
woord gevoerd, zoowel zij die vóór samengaan
met Witte zijn, als diegenen welke daartegen
ageeren. De eerste winnen in de laatste dagen
veld en de oppositie der laatsten wordt
zwakker.
Voor een paar dagen zeide Stsjepkin dat
het ministerie Witte weggeveegd moest worden
of gedwongen de door den Czaar toegestane
rechten binnen drie dagen aan het volk te
geven.
De afgevaardigden uit Riiisan Prins Wol-
kensky en Klinof wilden evenals de adels-
maarschalk Stachowitsj en Prins Paul Doel-
gorocky aan Witte steun verleenen.
Ook de Poolsche afgevaardigden Borat-
worsky en Lednitsky waren hiertoe genegen,
maar dat alleen als de staat van beleg in
Polen wordt opgeheven en het gebruik der
Poolsche taal op de scholen en in het bestuur
wordt ingevoerd. Natuurlijk drongen zij ook
aan op zelfbestuur, doch geen afscheiding
van Rusland.
Ook hier ziet men uit de verklaringen
der Poolsche afgevaardigden, dat de Polen
zich niet los willen maken van Rusland.
De eisch is: een eigen landdag te Warschau
en vertegenwoordigers in de Doema. Deze
verklaring is afgelegd door een Poolsche
delegatie, die zich te Petersburg bevindt.
Er waren meerderen, die zich tegen Witte
kantten. Graaf Heyden uit Pskof viel de
regeering heftig aan. Hij verklaarde, wat
trouwens reeds dikwijls is geschied, dat het
wantrouwen tegen de regeering door de oekase
van 30 October niet verzwakt is, doch juist
versterkt door de wij ze, waarop naderhand
is afgehandeld.
De redevoering van dezen afgevaardigde
maakte nogal indruk evenals die, welke
gehouden werd door Roditsjef uit Twer, die
bijzonder krachtig was in zijn aanvallen en
eindigde met de woorden„Graaf Witte is
niet te vertrouwen, al zal het wellicht noodig
zijn met hem te werken.”
Het meerendeel der leden zag de mogelijk
heid niet in meer dan drie leden in den
ministerraad te krijgen om nu de minderheid
te vormen, daarin hadden ze geen trek.
Maar er gebeuren wel eens meer wonderen
ten dus is dit ook niet weggelegd voor een
Zemstoo’s-congres.
Wat men
Al is er nog zoo
schreeuwd, per slot
het raadzaam om
Petersburg te sturen.
Binnen enkele dagen zal die deputatie
naar het heet door den Czaar en Witte
ontvangen worden en daarbij wordt van den
premier een belangrijke politieke redevoering
verwacht. De deputatie zal hem dan ver
schillende personen opgeven voor ministers
en gouverneurspostjes. Als ministers uit den
Zemstoo-kring wordt genoemd als minister
van justitie professor Koesmin-Karawajef en
als minister van onderwijs professor prins
Sugenius Troebetzkoi.
Als dit nu eens waar is, dan is men reeds
een mooi eind gevorderd, maar ’t schijnt ons
weer wat vreemd toe, want latere telegram
men geven ons berichten waarbij men weder
druk aan het beraadslagen is, wat te doen.
De president van het Zemstoo-congres,
Petrunkiwitsj, seinde aan Witte dat het
resultaat der besprekingen de aanneming
eener motie zou zijn, waarbij aan de regee
ring steun werd toegezegd. Dit zal wel naar
zijn zin zijn geweest, doch hij heeft hieruit
wel weer iets kunnen leeren en wel dit, dat
hij met den Czaar de eenigen niet zijn die
belooven en niet doen.
Er was reeds menig mooie redevoering
gehouden. Prins Paul Dalgoroukof zette de
stand van zaken uiteen en wees er op dat
men thans in dezen tijd, nu de Russische
maatschappij zoo hysterisch-nerveus gestemd
door de jongste gebeurtenissen, geen alarmeere
besprekingen moest houden, want dat dit
tot niets zou leiden. Er moet gehandeld
worden en dat kan een regeering doen, die
weet steun te vinden bij het volk en daaruit
haar krachten put. Witte mag nog zoo
energiek wezen, alleen kan hij niets uit
voeren letterlijk waren zijn laatste woorden
„Voor Witte vrees ik niet; die kan niet
meer terug. Het oude regime behoort van
nu aan op het gebied der zinnelooze droo-
merijen.” Deze woorden werden luide toe
gejuicht.
De president Petrunkiwitsj wees er even
wel op, dat men niet te haastig te werk
moest gaan, de regeering moest maar eens
met plannen komen, duidelijk en klaar, die
niet alleen nauwkeurig den weg aangaven,
doch die ook moeten worden uitgevoerd.
Petrunkiwitsj zeide dat men weten moest
waarheen de regeering van plan was hen te
leiden. Hij sprak o.a. het volgende:
„Ziet, ik ben geen socialist. Maar wan
neer een sociaal-democraat tot mij zegt, te
willen medewerken, om het vaderland te
redden, dan reik ik hem de hand, dan ga
ik met hem. Dat wil ik ook met de regee
ring doen. Maar dan moet zij duidelijk
zeggen, wat zij wil.
„Het is niet voldoende dat Witte onaf
scheidelijk verbonden is met het manifest;
op het oogenblik toont de regeering nog
volslagen gebrek aan begrip van wat noodig
is, van wat het volk wil. Overal en altijd
begaat zij misstappen, heerschen verwarring
en onwetendheid.
„De afkondiging van den staat van
is geen oplossing voor de honderd-jarige
Polen-quaestie. De afzending van generaals-
adjudant met onbeperkte volmachten kan
slechts haat en verbittering wekken. Het
boerenmanifest is geen oplossing van de
agrarische quaestie; het heft slechts de af
lossing op van een theoretischen last, dien
de boeren sedert lang niet meer betaalden.
„Het volk droeg van dit alles de lasten;
en onze eerste zorg moet voor het volk zijn.
Het moet zelf over zijn lot beschikken; dit
ligt niet op den weg van de Zemstoo’s of
van de maatschappij. Wie aarzelt om dit
toe te stemmen, begaat dezelfde fout als de
regeering. Regeering en maatschappij geven
altoos te laat toe aan den wensch van het
volk.”
Petrunkiwitsj dringt ten laatste aan op
aaneensluiting en samenwerking in het be
lang van vaderland en volk.
Daarna is er een motie voorgesteld, waarbij
er rekening gehouden is met de redevoeringen
van de twee hiervoor genoemde sprekers.
De motie is de volgende
Het, Congres verklaart zich solidair met
het manifest van 30 October. Als eenig
middel om het gezag der regeering en de
ondersteuning er van door de vertegen
woordigers van het volk te verzekeren,
acht het Congres dringend noodig de in
voering van algemeen, geheim en direct
kiesrecht, voor de verkiezing der Doema,
en het verleenen van de bevoegdheid aan
de Doema, om onder goedkeuring van den
Tsaar de grondwet en de daarmee samen
hangende hervormingen voor te bereiden.
Deze motie zou in behandeling komen;
zeven en twintig leden van het congres
dienden hierop amendementen in, zoodat het
raadzaam werd geoordeeld, deze- motie terug
1 een nieuwe worden opge-
de vergadering worden
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
De blinden
reeds gesloten, de honden losgelaten,
Nanette maakte in de vestibule
gereed voor Blaise, om van
te kunnen slapen, toen een
stad ons een brief bracht,
waarschuwen, dat zijn moeder, die plotseling
heel ziek was geworden, hem verzocht, aan
stonds bij haar te komen,
jongen is daarna
zonder ons
Blaise was
zooveel van
alleen laten
maar zijn droevige blik zei ons, hoeveel hem
dat wachten kostte. Ik dacht, dat, indien
die vrouw van nacht stierf, ik den armen
Blaise den troost zou benemen, haar een
laatste maal te omhelzen. Ik heb hem over
gehaald te vertrekken. Hij heeft mij beloofd,
nog van avond terug te keeren, en om spoe
diger weer hier te zijn, een rijtuig te nemen.
Ik heb juist de grendels achter hem dicht
geschoven, daarom heb ik je laten wachten.
Zijt gij tevreden over uw onderhande-
lingen?
Ja, maar praten we liever over u. Gij
hadt Blaise niet moeten laten gaan. Zelfs
met een rijtuig kan hij niet voor tien of elf
uur terug zijn. Mijn eenige gerustheid was
te weten, dat hij zich bij u bevond, en nu
is hij vertrokkenEn die jongen is heen
gegaan, zonder dat gij er aan gedacht hebt
u te vergewissen, of de tijding we] waar was
Blaise heeft u ten minste de honden en
het geweer gelaten?
De twee honden slapen op de stoep; het
geweer heeft Blaise, naar ik meen, in de
vestibule’ gezet. Ik zal eens gaan kijken.
Hoort gij, Marcel, die u goeden avond roept.
Luister
Goeden avond, papa
Goeden avond, lievelingen,
wat eten en kom dan terug.
Ik was volstrekt niet gerust, ik hield mijn
angst verborgen, om Louise niet nog meer
beangstigd te makeu. Die onverwachte, on
waarschijnlijke brief, die den eenigen verdedi
ger, den eenigen man uit het huis verwijderde.
Ik kon nauwelijks iets eten, en wilde daarna
aanstonds weer naar het telephoonkantoor
snellen, toen de directeur mijner fabrieken
mij om de aanhangige zaak kwam vragen.
Daar deze geen uitstel gedoogden, kon ik
hem niet aanstonds wegzenden en het was
laat geworden, toen ik weer in het
telephoonvertrek trad. Mijn hart klopte van
ongeduld en met sidderende hand hield ik
den hoorn tegen mijn oor. Het duurde eenige
oogenblikken alvorens ik iets hoorde.
Allo, Louise, zijt gij daar Antwoord mij
ik ben ongerust...
Ik herkende eindelijk de stem mijner vrouw
maar een zachte, bevende stem.
O, Eduard, sinds een uur zitten wij in
doodsangst. Ik heb het geweer niet terug
gevonden Het is mogelijk, dat die jongen
het meegenomen heeft, terwijl hij heenging.
Blaise is nog niet terugals men hem maar
niet in een hinderlaag gelokt heeft. Ik beef,
ik kan bijna niet meer adem halen van de
schrik! Ik geloof iets in den tuin te hooren
Wacht, dat ik luister!
Sidderend stond ik voor de telephoon.
Louise, ik smeek u, laat mij niet langer
in onzekerheid... Wat hoort gij?
De honden grommen... nu bladen zij
luid en woedend... zij loopen naar het kleine
Me. tHiLNW AtfU.
Bolswardsche Courant
in-Matjazijii
,KENA Bz.