Nieuws- en Advertentieblad Bolsward en Wonseradeel. 1906. 45ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 8. DONDERDAG 25 JANUARI. BINNENLAND. B1WGGE-GELDEN. VOOR Afzonderlijke de de walbe- Het Bureau van de „Bolswardsche Cou rant” is telefonisch aangesloten onder No. 4. ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. 1 I En bleef het nu voor den schipper nog maar bij het beloonen van den brugwachter. Maar men maakt in de meeste gevallen een gansch andere berekening. Men zegt: zóóveel kost de brug. Dat kost aan rente en afschrijving per jaar zóóveel. ’t Jaarlijksch onderhoud is zóóveel. De bediening zóóveel. Summa summarum zóóveel. Dat moet dus door de schipperij worden opgebracht. Langs welken weg men al de bruggekosten der schipperij op den hals schuift, die daarvoor een struikelblok in ruil terugontvangt. Is dat billijk? En zoo’n brug brengt nog al wat op. Noemen wij slechts een paar van die struikel blokken. Te Scharsterbrug passeerden in 1903 17653 schepen, d. i. a 5 ct. per schip, een opbrengst van f 882,65; te Koetille pas- .seerden een 1000 schepen méér, dus werd een f 50 meer bruggeld ontvangen. De bruggen zijn goedkoops bruggen. Am sterdam vordert het driedubbele per schip; ’s Zondags het zesdubbele. Doesburg neemt van groote schepen het twintigvoud. Sloten het tienvoud... in verhouding van Spharster- brug en Koetille. Ik vond in mijn paperassen nog een ander knipseltje, dat ik bij die bruggeldbeschou- wing even aan wil halen. Nieuwerbrug. De bruggemeesters van de brandschouwerij Nieuwerbrug hebben aan de hier bestaande vereeniging //Het Groene Kruis” een gratificatie geschonken van f 150. Er schijnt dus van het bruggeld nog al wat over te schietenZoo’n brug is blijkbaar een mooi zaakje. Nu is de f 150 aan //Het Groene Kruis” wél besteed. Maar ik zou willen vragen: Is het billijk zóóveel brug geld in te vorderen, dat men gratificatiën uitdeelen kan Ik voor mij, al sympathiseer ik ook met het doel van //Het Groene Kruis”, zeg: Neen! Concert Wognumers te Sneek. We mogen gerust schrijven, dat het con cert van Zondagmiddag de groote verwachting, ,die men er van koesterde, geenszins heeft beschaamd. Vol bewondering over ’t geen de een voudige dorpelingen ten gehoore gaven, gingen de bijna 600 bezoekers even na vieren stellig de zaal verlaten. Welk een stalen geduld, welk een taaie ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Maar wat wilt ge toch? wordt mij gevraagd. Gij wilt watertol-afschaffing, gij wilt vrijstelling van bruggeld wilt gij de schipperij dan van alles vrijstellen, haar niets laten betalen? Een mooie leer!” Neen, dat wil ik niet. Ik zou den schipper evengoed als ieder ander, naar zijn draag kracht, in bedrijfs-, jenever- en suikerbelas- ting, hoofdelijken omslag enz. enz. willen laten bijdragen. Maar ik zou hem niet aan sprakelijk willen stellen voor de kosten van onderhoud en bediening van een ding als een brug waar hij niets aan heeft; niets anders dan last. Hij zou die kosten mede moeten dragen in zijn gemeentebelastingen, opcenten enz., maar niet met nog een toe slag voor het passeeren van een brug, van een vuurtje en wat dies meer zij. Stel u eens voor, dat men hier in Am sterdam, waar men allerlei belastingen heeft te betalen, van de leer uitging, dat men voor het voorbijloopen van een straatlantaarn x/2 cent vuurgeld, voor het overloopen van de Rotterdamsche of Blauwbrug zóóveel brug geld, voor het bewandelen van de Kalver- straat zóóveel straatgeld had te betalen,, ’t Zou te gek zijn en een storm van veront waardiging zou er opgaan. En toch de Amsterdammers hadden dan nog wat voor hun geld, licht, oveigang over het water, asphaltbestrating, terwijl de schipperij voor haar bruggeld niets beeft. Nieté dan last. Maar hier in Amsterdam laat men die dingen uit de gemeenschap betalen. Dat die gemeenschap volgens veler opvatting verkeerd is verdeeld daarover hebben wij het niet. Zoo zou ik het met bruggegeld ook willen hebben. De bestaande afwenteling met gratificatieformeering voor een ge nootschap op de schipperij, die vind ik onbillijk. Schultevaer. dan zijn vrijen loop, de afwatering werd niet belemmerd. Maar ook dan negeerde men het scheepvaartbelang. Men zou de schipperij noodzaken telkens en telkens mast en zeilen te strijken. Dat ging oök niet. En men stuitte op een nog grooter bezwaar. Ten onzent ligt de bodem zeer laag; de oevers der meeste wateren liggen hoogstens een halven M. boven het niveau. Wilde men de scheepvaart vrij laten, en dat moét toch wel, dan zou men de brug een vier meter boven den waterspiegel moeten brengen. Vier meter is nóg een zeer beperkte hoogte. Wat een oprit zou men dan moeten makenWat een last voor de rijtuigen Stel, dat de omgeving zich voor zoo’n oprit leende! Men maakte dus de brug beweegbaar, men maakte ophaal-, draai- en bascule-bruggen. Men kon dan over en dóór het water. Maar dan moest men bediening bij de brug hebbenmen moest één of meer menschen op de brug stellen, die, wanneer een schip moest passeeren, het beweegbaar gedeelte der brug open maakten. Die menschen moesten uit hun functie een bestaan putten, moesten worden beloond. Wie moest die belooning betalen Natuurlijk de gemeente of de provin cie of het waterschap dat die menschen had aangesteld. Maar - gemeente-, provincie- of waterschapsbestuur betaalt niets, kan niets betalen, of het moest door het innen van belastingen daartoe in staat worden gesteld. Men vond dus een brugbelasting uit. Wie liet men die belasting betalen? Hen die over de brug gingen In zeer enkele gemeenten, getuige mijn knipsel, ja; maar in verreweg de meeste plaatsen: neen. Men liet daar de brugbelasting opbrengen door degenen, die dóór de brug gingen. Dat waren de schippers. De schippers waren echter met dien brug genbouw niets gecharmeerd, ’t Zou dwaas en onverstandig zijn zich tegen een brugbouw te verzetten maar hunnentwege, hun nentwege had men die karreweien gerust kunnen nalaten. De schippers hadden van zoo’n brug hoegenaamd geen gemak. Hinder wél. Niet alleen dat men in sommige streken, in Friesland bijv., de bruggen bij voorkeur op een kritiek punt in het vaarwater legde, op een hoek bijv., maar de bruggen hebben veel maar één doorvaartgat. Komt een tegen liggend schip gelijktijdig met een ander voor de brug, dan moet een van beide stoppen, aanleggen. Dat geeft niets dan moeite. Bij het passeeren van een brug moet zeil worden geminderd; ook al moeite. Is de wind wat schraal, dan is het dikwijls een mofi'entoer, om, zonder raak te varen, door de brug te sturen. Bij bruggen wordt nog al eens een averijtje beloopen. Enkele brugwachters, hebben de eigenaardige ge woonte om eerst op de laatste seconde, nadat een schipper zich schor op den misthoorn heeft geblazen en in arren moede zit, dat de man //er niet wezen zal”, te voorschijn te komen. Bij nacht moet zoo’n brugwachter de man moet toch slapen worden opgeklopt. Neen nogmaals: met een brug te bouwen doet men der schipperij zeker geen pleizier... Nochtans men laat den schipper be talen en den man, die over de brug gaat, die gemak en profijt daarvan heeft, laat men vrij. Ouderkerk en enkele andere bruggen uitgezonderd. Is dat billijk? Maar, schipper, zoo zegt nu wonef, de brug wordt toch voor u gewipt of gedraaid, open gemaakt; de man, die dat doet, moet toch door u worden betaald; daar kunt gij toch niets op tegen hebben... Ja, ziet u als het op betalen aankomt, vindt men soms van die eigenaardige opvat tingen. Ik ben er van overtuigd, dat zoo’n schipper antwoorden zal en ik vind dat antwoord zeer correct: Voor mij kunt gij heel de brug opruimen; maar als gij haar dan toch hebben wilt voor uw gemak, niet voor het mijne dan wordt die brugwachter niet beloond voor het opkalen of afdraaien van de brug, mijnentwege laat hij haar open; hij wordt beloond voor het neerlaten of toedraaien, opdat gij er over kunt gaan. Gij zoudt dien man moeten betalen, niét ik. Voor mij is er geen brug noodigergo ook geen brugwachter. Als gij een inrichting wenscht, waarop zoo’n man noodig is, dan moet moet gij en uw medestanders dieft man beloonen ook. En goed beloonen. Gij hebt gemak van dien man, niet ik. Dezer dagen was ik aan het opredderen de voorraad papieren, brieven, couranten en knipsels wordt door het steeds verzamelen zoo ontzettend groot, dat er af en toe eens een officiëele opruiming, een schifting moet plaats vinden, wil men niet onder de massa in figuurlijken, overdrijvenden zin, bedolven geraken, ’t Is bij zoo’n werkje verbazend lastig, als men er een aardje van heeft, wat nieuwsgierig uitgevallen te zijn; elk snip pertje en blaadje papier wordt, alvorens eens gewogen en te licht bevonden te worden, ingezien, en langs dien weg heeft men een massa tijd noodig. Maar tevens is ’t een interessant werkje; men wordt weer herinnerd aan een massa dingen en zaken, die men anders uit het hoofd kwijt zou geraken, en als men klaar is met de sor- teerderij, dan heeft men een mand vol rommel //geen waarde”, maar onwillekeurig heeft men tevens nieuwe denkbeelden ver kregen; nieuwe denkbeèlden, wat voor een’ krantenschrijvertje zeggen wil: nieuwe stof voor artikelen. Een van de knipsels trok in het bijzonder mijn aandacht, ’t Was een ingezonden schrij ven uit het Handelsblad. Misschien ook wel uit een ander blad, maar op lettersoort en papier afgaande, was ’t uit het Handelsblad. In dat schrijven sprak een Amsterdamsch sportman zijn beklag uit over het feit, dat hij, wanneer hij met zijn fiets de brug over den Amstel te Ouderkerk overging, gedwongen werd idem zooveel tol te betalen, ’k Heb mijn knipseltjes via de prullemand naar de belt doen verhuizen, wat mij nu al spijt hoeveel het was, weet ik niet precies meer, maar er moest tol worden betaald, brugge geld, en onze sportman vond dien cijns verre van billijk. Ja, de onheuschheid, waarmede die tol werd ingevorderd, zat onzen man ook niet weinig dwars, maar de tol daar had hij ook veel op tegen. Betalen, voordat men over een brug liep of fietste dat was z.i. blijkbaar wat //al te”. Het knipseltje interesseerde mij. Ik kon ’t mij verklaren, dat een fietser het lastig, vervelend en bovendien schadelijk voor zijn beu^s vond, als hij gedwongen werd om van zijn wiel af te stappen en idem zooveel te betalen. Ik ben het met hem eens, dat dergelijke tolheffingen eigenlijk niet meer aanpassen bij onze twintigste-eeuwsche be grippen. Maar ik, die in 80 van de 100 gevallen steeds de schipperij als centrum van mijn gedachten-circulatie kies, kwam door dat knipseltje onwillekeurig weer op mijn oud chapiter. Bruggegeld voor het over de brug gaan werd niet in den haak bevonden, bruggegeld, voor het door de brug gaan, voor het doorvaren, was dat dan beter ge motiveerd? Daarover geraakte ik aan het denken. W aarvoor is, of neen, zoo is ’t niet goed gezegd, met welk doel wordt een brug ge bouwd? Natuurlijk om de verbinding, de communicatie tusschen de tegenover elkander liggende oevers van eenig vaarwater daar te stellen, om de gelegenheid te openen, dat de bewoners van die oevers, hetzij te voet of per fiets of per rijtuig, hun trans-vaar- watersche buren kunnen bezoeken, zonder dat zij daarvoor een roeibootje, een pont of iets dergelijks behoeven te gebruiken. De brug is gebouwd, om op een gemakkelijke manier over het water te kunnen komen. Zij, die van den eenen oever naar den anderen willen gaan, hebben gemak, of genot, als men het zoo noemen wil, van de brug. Men had, om die verbinding over het water daar te stellen, ook een dam in dat water kunnen leggen. Echter, men kwam dan met de scheepvaart, met de belangen van het verkeer te water iu conflict, men zou dan de scheepvaart afsluiten. Dat gaat niet. Ook: men zou de afwatering beletten, een argument, dat in menige plattelands gemeente veel zwaarder nog weegt dan het scheepvaartbelang. Men moest dus een in richting fabriceeren, die gelegenheid gaf, om over het water te komen en tevens de passage van en dóór het water vrij liet. Zoo’n ding waseen brug. Men had zoo’n brug vast kunnen maken; het water behield volharding moet er noodig zijn geweest, om zulk werk te leveren. De kranige directeur, de heer W. Staal, moet zich ontegenzeggelijk alle moeite, alle opoffering getroosten, om de gebreken, die niet-geschoolde zangers aankleven, weg te doen vallen. Woorden en zang moeten in volkomen overeenstemming zijn dat is in de eerste plaats een vereischte, om ’t voorgedrag-me tot zijn recht te doen brengen. En om dat te kunnen, moet men gevoelen, wat men zingt. Van de Wognumers mogen we zonder twijfel verklaren, dat elk woord bijna bij hen tot zijn recht kwam. In ’t 1ste nummer //Twee Oud-Holland- sche Volksliedjes”, waarin de woorden z/’t Schuimende, woelige meer kunt maken stille,” trof ons ’t reeds hoeveel studie er van de genoemde overeenstemming was gemaakt. .En in //Kleine Suze”, die naar buiten ging met haar korfje, om bloemen te pluk ken. Maar de mooie bloempjes spraken zacht en fluisterend z/Pluk ons niet, Laat ons leven, lieve Suze Laat ons bloeien, pluk ons niet.” Dat fluisterend gezang, hoe eenig Die ineensmelting van tonen, al was de sopraansolo soms wel eens wat hard, dat z/Pluk ons niet, Laat ons- leven,” ’t was goddelijk. Maar toen de kleine Suze verlegen werd en op bangen toon sprak, dat ze de bloemen bestemd had voor moeders jaardag, toen... toen viel ’t koor in z/Pluk dan,” riepen alle bloemen, //Daarvoor plukt gij nooit genoeg.” En ’t was of de schoone zangers de bloemen werkelijk tot ons deden spreken. Hoe rijk de muziek aan klank was, hoe eenig de begeleiding van den zang door de bijstemmen, tot zelfs in de fijnste pianissimo’s, dat bleek in ’t lied z/Ja, de lente is weêrgekomen”; ’t pakte zoo, dat de Wognumers door aan houdend applaus genoodzaakt werden met hun //Lachende hemel, bloeiende rozen, Held’re luchten, liefdevol koozen, Hupp’lende vogels zingen hun wijs, Overal, overal paradijs geestdrift van ’t publiek te kalmeeren. //Troost mijn volk,” en het tweede ge deelte //Gezang 50, vers 4”: z/Amen Jezus Christus Amen 1” //Schoon eenighoorden we, toen de laatste woorden „Word’ U eeuwig toegebracht!” waren weggestorven. Wat ons hinderde? Dat een daverend applaus weer terstond volgde; men had ons eenige seconden doodsche stilte moeten gun nen om van die heerlijke tonen nog een oogenblikje te kunnen genieten. Het slot was: ,,’t Kwezelken”, zóó onge kunsteld, zóó natuurlijk, alsof ’t Kwezelken werkelijk sprak. Vooral: ,,’k En ka n niet”, kon bij menigeen een glimlach niet weerhouden, die in een luiden lach overging, toen ’t koor vervolgde: „Ik zal u geven een man”. ’t Was uit en de zaal daverde, alsof er aan het daveren geen eind zou komen. En de extra-trammen stonden gereed om de talrijke bezoekers van buiten weer huiswaarts te brengen, ongetwijfeld met de gedachte: We hebben ons onze reis naar Sneek niet beklaagd. Daarvoor een woord van dank aan ’t Comité alhier ter bevordering van Tooneel- voorstellingen. Den besten dank, dien we dat Comité echter kunnen brengen is... het zooveel mogelijk te steunen, opdat het vrij van financiëele bezwaren op den ingeslagen weg voort kan gaan. Onze beste wenschen eindelijk voor de vereeniging „Jakob Kwast”. Dat ’t het Comité alhier gegeven zij, de kennismaking met het Wognumer gezelschap spoedig eens te vernieuwen, is de wensch van honderden en nog eens honderden, wier gehoor door schoon gezang gestreeld wordt. Sn. Crt. Een bejaard echtpaar te Volendam, dat reeds 52 jaar door den band des huwe lijks is vereenigd, vierde eerst deze week zijn gouden bruiloft, omdat het twee jaar geleden hieraan niet hadgedacht. Bolswardsclie Courant I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1906 | | pagina 1