Nieuws- en Advertentieblad Bols ward en Wonseradeel. O B B 3F S S. 1906. 45ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 15. ZONDAG 18 FEBRUARI. Stadsnieuws. VOOR Afzonderlijke CORRESPONDENTIE. was blik op oe Het Bureau van de „Bolsw. Courant” is telefonisch aangesloten onder No. 4. Aan de Redactie der Bolswardsche Courant. ze de barstige Een dikke ’t kleed van glazerig INGEZONDEN. (Buiten verantwoordelijkheid der Redactie). ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. aanleiding der rede, uit- van der Pers de Afdeeling Bolsward en Zondag 11 i ’t end met wit bekanwd garen Fijne tabak had-ie niet noodig, drie centen was goed genoeg en ’n heele week mee. Aan ’n z’n hals, droeg-ie ’n bakkie f 2009,09 bedroeg. Met dit saldo bedroegen de inkomsten f 2447,555, terwijl de uitgaven zoodat er thans een batig een vooruitgang Door onvoorziene omstandigheden, zijn wij genoodzaakt het vervolg van het artikel Z/De brand te Arum", in het Woensdag- numiner op te nemen. Spiegelglas-Verzekering. Woensdagavond j.l. hield de Onderlinge Spiegelglas-Verzekering alhier hare jaarver gadering in ,/de Doele". Een 13 a 14-tal verzekerden was ter vergadering aanwezig, toen deze door den Voorzitter, den heer C. T. Bölger, geopend werd. ZEd. herdacht in zijne openingsspeech het heuglijke feit, dat thans de 20ste algemeene jaarvergadering gehouden werd. Hij bracht hulde aan de oprichters, van wie er, helaas, reeds een paar overleden zijn, maar hij kon niet nalaten de h.h. Wartna en v. d. Meulen, die reeds vanaf de oprichting bestuursleden waren, geluk te wenschen dat hun werk dusdanig ge apprecieerd wordt. Het applaus na dit openingswoord bewees wel, dat men ’t met den heer Bölger eens was. Hierna werden de notulen der vorige ver gadering voorgelezen, die zeer uitvoerig het toen behandelde weergaven; onder applaus der vergadering werden deze goedgekeurd. Uit de rekening en verantwoording van den Penningmeester, den heer B. F. Wartna, bleek, dat het batig saldo het vorig jaar werkzaamheden in de bouwvakken. Gewezen werd wederom op het voordeel van plaatsing der ruiten aan den buitenkant. Ook de heer Boersma herdacht nog eens het feit, dat in September J.885 door de h.h. P. J. de Boer, Th. H. v. d. Meulen, Hs. Schievink, B. F. Wartna en door hem zelf de verzekering is opgericht en herdacht hierbij wat de helaas te vroeg gestorven aandeelhouder, de heer P. J. de Boer, alzoo voor de vereeniging was en wat deze in hem verloren heeft. Wanneer ZEd. evenwel een 1 bestuurstafel richt, dan ziet hij dat 2 der mede-oprichters nog steeds in het bestuur zaten en hij meende de tolk der vergadering te zijn, wanneer hij deze beide heeren geluk. ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. was d’ eerste die sprak, ’t Kwam er zwak en langzaam uit. Hij sprak van diaconie, dat ’t nu noodig was. Doch vrouwke schudkopte, //nee," ’t was nu minder noodig dan ooit. Oud manneke zuchtte even, niet te luid, om vrouwtje geen pijn te doen. Moederke keek door ’n berst in de ruit naar de overzij. Buurvrouw was van morgen geweest had enkel 'n beetje olie gebracht, ’t Andere hadden ze allemaal nog thuis. Ze schaamden zich en zeien dat ze ’t slechts leetaden om ’t terug te geven’n oogenblik later ging er aardappelschil de pot in. ’t Griefde hun. De laatste dagen van d’r levenswinter nog aalmoes aannemen! O, als mannekes beenen sterk genoeg waren, dan Hij poogde even op te staan, ’n Pijnlijk hij zat weer machteloos. Moeder- zoo meelijend aan. Ze kon het en weende. Hij troosttezei was dat ze nog bij mekaar ze de rechtertip van d’r naar boven... In d’r jakje wat warms Liepen ze nog niet eiken Zondag naar de kerk?want ’t bidden vergaten ze nooit. Wel was de gang' ’n beetje moei- lijker dan vroeger, maar ze werden ook ouwer. De diaconie kenden ze alleen bij naam, maar ze vroegen er nooit ’n cent van. Nooit, zoolang z’n ouwe beentjes hem nog konden schragen. Want zie je, de diaconie is voor menschen die öf niet konden, óf niet wilden werken en hij' werkte en verdiende immers eiken dag nog Zij, oud bestje met kanten mutsje waar ’n beetje zilverhaar uitwrong, was ook nog kras voor d’r jaren. D’r zwart jakje, schoon kaal en glanzend, was altijd even zindlijk. Netjes uitgestukt, nooit een scheur of een gaatje. Op de linkerwang had ze ’n moe dervlek en daar stonden een paar lange haren uit. Oogjes had ze grijs en nog frisch en scherp. Alles deê ze nog zelf. En d’r vitrage gordijntjes voor groenige ruitjes, waren altijd even helderwit. Van ’t nieuwerwetsche moest ze niets hebben. ’t Was allemaal overbodig beweerde ze. Vroeger leefden de menschen véél gelukkiger dan tegenwoordig met al die nieuwigheden. Praatziek als ze was, kwam ze dikwijls even naar d’ overkant sloffen om nieuwtjes in den fruithandel op te doen. En vooral bij ’t hooren van oorlogsnieuwtjes, luisterde ze scherp. Schudkoppend d’r verontwaardi ging luchtend als ze hoorde dat er weer zooveel jonge levens vertrapt waren door den oorlogskolos. Kinderen had ze nooit gehad. En vroeger had ze wel eens geklaagd over onvrucht baarheid van hun huw’lijk, maar dat deê ze'nu allang niet meer. Trouwens, ’r waren in de buurt kind’ren genoeg, die ze af en toe es kon streelen of zacht beknorren. En ze had verstand van kind’ren, want ze was vroeger jarenlang bij d’r zuster over den vloer gegaan en die had ’r zeven. Eiken avond als ’t begon te donkeren, stond ze op den vermolmden drempel in ’t deurke om d’r man te wachten. En als ze van verre zijn klein profieltje zag dagen, trok ’n lachke om d’r verrimpelde droge lipkes. ’n Oogenblik later strompten ze samen naar binnen, in ’t gelukkig weten van weer vereenigd te zijn, na ’n langen dag. Soms vond oud manneke ’n afgedankte krant, dan nam-ie ze triomphantlijk mee naar moederke, want die kon lezen. Moe derke haalde d’r bril uit ’n etui, veegde met ’n tip van d’r schort de glazen wat schoon en zette haar dan heel gewichtig op ’t neusbeen. Hij zat in z’n ouwe zorg, de voeten op ’n stoof en luisterde aandachtig naar ’t geen vrouwke voorlas. Even hoofd- bewegend als 't iets bijzonders was. Z’n pijpestompjen in den rechtermondhoek, zwak dampend, want moederken kon er niet al te best tegen. Ook, op ’n mooien zomeravond, zaten ze wel es buiten. Iedereen vrindlijk groetend die voorbijkwam, ’n Waas van intens ge noegen op d’r rimpelgezichtjes. Zoo zaten ze wel uren achtereen. Mijmerend of pratend, met elkaar of met de buren. Over langgelejen dagen, sprak oud manneke graag! Z’n oogen schitterden van praatge- noegens, als-ie vertelde uit z’n oud zeemans leven. Van Kaap de Goede Hoop, waar de storm de zeilen aan lappen joeg. Torenhooge golven; grimmig bekopt, die tegen ’t schip beukten. Monsters, lang als de straat, zeven koppen, en vuur ademend. De heele zee was in beroering als die beestjes om je schip laveerden; Dan vertelde-ie van de tropen. Machtige palmenkronen, die hoog opstaken, zacht be wogen door ’n zuiderwind van louter geuren. Van cypressen, oleanders en olijfboomen. Vertelde van hooghetorende witte steden, die wel ’n sprookjesstad leken en zich in ’t zeeblauw spiegelden. Genua met haar Campo- Santo, zie je, daar zou je voor je plezier gaan crepeeren. Naar zee wou die eiken dag wel terug en als-ie kinderen had verder sprak ie niet, want als vrouwke ’t over kind’ren hoorde, kwam er 'n droevige waas over d’r gezicht. Pas, wanneer ’t goudgeverfde westen al donker wier, en de eerste starrevonken door braken, stond manneke op, gaf z’n vrouw ’n arm en strompte met heur naar binnen. Lang bleven ze dan niet meer op. Doorgaans bleekte ’t flauwe lampelicht nog ’n kwart uurtje naar buiten, dan werd ’t duister achter de smalle raampjes, duister en stil. Stil tot ’n volgenden dag Zoo ging ’t jaren. ’t Leven, ’t passieloos leven van bei oudjes. wat we ’t leege binnenhuisje, m'nheer, gevoelde ’t me ’n rotting en in kleine proefjes, eens tegen ’n blozend evakopje mezelf dan ’n piet. ’t Was op ’n winteravond, sneeuwlaag hulde de aarde in reine onschuld. De lucht was glazeng en ’t vroor sterk. Menschen in pelsjas wegge doken, schoven geluidloos over donzen vloer, ’n Scherpe oostewind penseelde met meester hand grillige ijsfiguren op de ruiten. ’t Was knapjes koud, zoo we ’t in jaren niet gehad hebben meende ’n dikgehand- schoeide straatveger, die sneeuwschepte. Achter witbebloemde raampjes zaten beide oudjes rillend van kou. De ouwe hangklok stond stil. In den haard lag nog ’n laagje asch, meer niet. Turf hadden ze in lang niet meer gezien. Verdienen deed ie niets, want z’n beenen waren stijf van de remetiek en de menschen zochten hem niet op. In den hoek, onder stervensstille klok, stond ’n éénoorig potje met restante van ’t middag maal wat aardappelschil, gekookt in ’n scheutje raapolie. Zou er nu niemand éven komen? Oud manneke keek lang, héél lang in vrouwkes oogen en voelde ’t vochtig worden in zijn brekende oogen. Voor ’t eerst in lange jaren, rolde er ’n traan over zijn bruine gerimpelde wang, wegduikend in grijze stoppels als schaamde hij zich voor zich zelven. ’t Was ook iets zoo ongewoons en ’t kwam voor-ie ’t wist. Moederken zat stil, in mijmering verstomd. Leeg was heel heur leven geweest, maar zóó had ze ’t nooit gevoeld. Nu voelde ze weer dat ze geen kind’ren hadden, die hun laatste levensdagen ’n beetje belichtten, voelde dieper hun ver laten zijn. Ze zaten star zwijgend, alleen wetend mekaars bijzijn. Oud vrouwken had kerkeboek stil naast zich gelegd en de bril er bovenop, want lezen kon ze niet meer. Vóór heur aan den wand hing ’n Christus beeld met vertrouwelijk zacht gezicht. Daar had ze lang op gestaard, zwijgend hulpzoe- Niets Ze weer aan. Voelden, dat ’t de dood, hun meenemen naar vergetelheid. Ze voelden en van buiten klonk gejoel van sneeuwmannen schiepen en met Toen is ’t gekomen, allemaal ongraag zien: de dood in Ik was al ’n heele tenminste, droeg al dronk al wel es ’n borreltje Ook lachte ’k al wel en vond hun even op. Donkere schaduwfiguren kropen tegen de muren op. Schemer streek geluid loos neer. Ze keken mekaar weer lang en innig aan met vreemden blik, niet wetend hoe, niet wetend wat te spreken. Toen stonden ze langzaam op. En hij steunend op haar, strompelden ze naar ’t armelijk bed, waarop nog slechts één oude dundoorzichtige moltondeken lag, hun alles. Zwijgend stapten ze er in, zij hem hel pende en, leeën ze zich naast elkaar neer. Mekaar wat warmte vragend, die ze geen van bei konden geven. Toen kwam het, wat ze zeker wisten dat komen zou: ’n lichtglimpje van bleeke winterzon viel door de smalle ruitjes en kuste beide oudjes de oogen toe... Buiten jubelden de schoolkinderen, die sneeuwmannen schiepen en met ballen wierpen. Een paar dagen later hield 'r ’n ouwe krakende lijkwagen voor ’t deurke stil. Eén paard was ’r voor en het floers was vaal en versleten. Aan d’ overzij in den fruitwinkel werd een nieuwtje verteld en de rechterwijsvinger wees daarbij naar de smalle raampjes aan d’ overzijde der straat, waar nu alleen ’n paar barstjes meer in waren dan vroeger. Kinderen vergaten even d’r spelkeken ernstig en nieuwsgierig. En toen de wagen wegrolde met ’n dubbel vrachie, zooals de berijder opmerkte, klonk aan ’t eind van de straat gejengel van ’n draaiorgel... ’t Huisje staat er nog. N. Arnh. Ct. M.! Vergen mij naar gesproken door den Heer F. van Groningen voor van de Christenf?) Democratische Partij voorkomende in uw blad van Febr. j.l., een enkele vraag: Zou het, voor de Afd. Bolsward van de Democratische Partij, eerlijkheidshalve, maar niet het beste zijn, dat door haar het lid woord „Christen”, prijkende vooraan haar officieelen titel, werd prijsgegeven? Ik had gehoopt dat door meer bevoegden, tegen de rede van den Heer Van der Pers, in uw blad, zoude zijn opgekomen. Nu men schijnbaar dit der moeite niet heeft waardig geacht, zeg ik U, M. de R., dank voor de opname dezer enkele opmerking. J. de BOER. Oudje hij en oudje zij. ’t Huisje waarin ze woonden, stond ’r al lang, zeer lang. ’t Was ’n grijs gebouwtje. Grijs? nee, zoo iets als de kleur van regenlucht: van even zondoorlichte regenlucht, ’t Kluisje was al oud en invalide, toen ’k nog ra’n stuitjes tegen ’t grauwe muurvlak wierp en toen vond ik ’t, al véél leuker, heel anders dan andere huizen. Eiken morgen, precies acht uur, strompelde het oud manneke naar buiten. Diep gebogen onder jarenlast, ’t rimplig, omstoppeld gezicht even naar boven wendend, om te kijken of ’t reeg’nen wou. Leek ’t hemeldak wolkloos of enkel met ’n wit wolkje, dan lachte ie even, ’n inat tevrejen lachje: ’n reflex van dankbaar zijn. Dan nam ie zijn oud neuswarmertje uit zijn broekzak, propte er ’n beetje goedkoope tabak in en dampte tevrejen. ’t Was zijn eenig pleziertje, z’n oud pijpke, groezelig zwart en de steel aan omwonden, tabak van hij deê er touwtje om afgedankte stijfseldoos en daarin was zijn bestaanwat velletjes postpapier en enve- loppes Met gebogen rug, zwaar steunend op zijn ouwen knoestigen stok, strompte hij dan de straat af, overal groetend, want bijna iedereen was ’n klant van h’m. ’n Vaste route was langs onze school, waar-ie op m’n //morgen” altijd met ’n //morgen jongeheer” antwoordde. Dan ging ie naar ’t singel, om, tegen een lantaarnpaal zijn ouwe rug leunend, z’n waren te ver- koopen, z’n schrijfpapier, dat de men schen o zoo best vonden. Altijd volgde er ’n vriendelijk dank-ie, wanneer ’n paar koperstukjes in z’n beenige beef hand rolden en ’t klonk nog blijder, wanneer ’t geldstukje wit schitterde voor z’n benevelde oogen. Zoo stond-ie den ganschen dag, vragend, aanbiedend en verkoopend en alleen, wan neer d’ oude grijze toren met doffe brom stem vertelde, dat de zonne heur halve luchte- baan had afgelegd, kwam er ’n beetje ver andering in z’n houding. Dan nam-ie ’n vettig pakske uit z’n bakkie en nuttigde, zittende op ’n witten steen, z’n paar sneedjes roggebrood. Wel had-ie meer last met eten dan vroeger, omdat zijn gebit nog slechts uit drie tandestompjes bestond, maar ’t smaakte hem altijd nog éven goed. Klagen deed-ie nooit. Waarom zou d’ie ook? Hadden ze niet eiken lieven morgen ’n paar sneedjes brood met koffie en 's middags ’n potje met kend bij ’t zachte, ernstige gelaat. ’r gekomen, ’t bleef stil en koud, keken mekaar komen zou ’t land van zwegen kinderen, die ballen wierpen. Oud manneke kreunen en ken zag hem niet helpen dat ’t mooi waren. Toen bracht boezelaar weer i was nog geen scheurke of gaatje... ’t Begon al te donkere. Buiten glee ’n slede over den sneeuwweg en kraakgeluid brak in ’t stille kamerken. Oud moederken stond even op... trok aan de klokgewichten. Poogde ’t uurwerk gaande te maken, ’t Wou niet,... de olie was stijf. Gelaten ging ze weer zitten en klagen dee ze niet. Ze spraken van ’n God, die zeker goed was. Ze glimlachten even en bewogen de lippen tot ’n prevelgebedje hoopten. Hoopten op ’t dichtbijzijn van ’n leven zonder kou, zonder armoe. Schel sjilpgeluid van ’n musch schrikte f 233,06 waren, saldo is van f2214,495, alzoo van f 205,405. De Voorzitter verzocht de h.h. J. P. Westerbaan en E. Blindeman de rekening na te zien, die hieraan voldeden. Deze werd in orde bevonden en den Penningm. dank gebracht voor zijn zorgvuldig beheer. Uit het verslag van den deskundige der verzekering, den heer H. J. Boersma, ver namen we, dat dit jaar gunstig voor de vereeniging was geweest. In ’t geheel waren er 3 ruiten gebroken, waarvan 1 bovenlicht. Het aantal nieuwe polissen was niet zoo groot als ’t vorig jaar, 1904, doch dit schreef de heer Boersma toe aan 'de weinige ■■■Ml Bolswardsclie Courant k

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1906 | | pagina 1