Nieuws- en Advertentieblad
olsward en Wonseradeel.
1'
I
I I
A, FABER, Fm J. J^l8S,b“r 4 5 c»”1-
BOLSWARD,*
1906.
45ste Jaargang.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
No. 18.
DONDERDAG 1 MAART.
Ansicht-, Fantasie- en
Felicitatle-Kaarten.
I
I
Holl. en Friesche Voordrachten.
a
Schrijfbehoeften.
I
Ij
Voor het Kantongerecht.
Zitting van Vrijdag 23 Februari 1906.
VOOR
3 maanden.
brandy
was
ver-
getuigen. K.Wïj-
Boersma heeft gezien,
Ruime sorteering
Ruime sorteering
Beleefd aanbevelend.
niet aanwezig doch
er eens een flinke
deze belhamels. Bij
Hl
Hij werd
flink onderhanden genomen door
Deze zeide hem onom-
houdinu allertreurigst was,
te doen, alsof alleen hij de
en getuigen en veldwachter
i zijn.
7 dagen hechtenis met verbeurd-
- s
de zaal,
te
rechter, den Ambt.
Griffier, wien 1
veel last veroorzaakte.
10. De zaak tegen G. H. te Koudum,
die geverbaliseerd was, wijl hij meer dan
500 K.G. lijnkoeken vervoerde op een wagen
waarvan de wielbanden 7,5 cM. breed waren,
werd verdaagd tot 30 Maart a.s. om K.
Okkinga, fabrikant dier lijnkoeken, als getuige
te hooren.
De overige zaaltjes worden
in het, volgend no. geplaatst*
I
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
6. S. W. te Kubaard is niet een van de
vlugsten, dat mag men veronderstellen als
men afgaat op de door hem gegeven ant
woorden. Hij vertelde o.a. dat hij geboren,
was bij Foppe Eekma, doch later kwam aan
’t licht, dat hij bij Foppe Eekma als boeren
knecht dient.
Den 26sten December reed hij te Wom-
mels zonder lantaarn. De boer wilde hem
die niet geven. Hij maakte „zijn” boer al
attent op de verordening maar deze dacht,
gelijk boeren nog al eens denken, dat het
zoo’n vaart niet zou loopen.
Op de vraag waarom hij dit niet aan
den agent gezegd had, zeide hijder hie’k net
oan tocht”.
Eisch: f 1, sub. 1 dag hechtenis.
7. H. T. te Wommels, reed den 23sten
December op een lantaarnloos rijwiel.
Eisch bij verstek f 3, sub. 2 dagen.
8. S. B. te Bolsward, had den 21sten
dier maand geen lantaarn aan zijn wagen,
weshalve f 1 boete, sub. 1 dag gratis logies,
bij verstek wordt geëischt.
9. Een belangrijke zaak, zoo was ons
reeds verzekerd door belanghebbenden, is die
tegen Th. H. te Sneek. Ons inziens zat
het belangrijke dan zeer zeker hierin, dat
beklaagde te weinig onderscheidingsvermogen
had tuSschen alle mogelijke zaken, alleen
zichzelven een brevet van eerlijkheid toe
kende, de getuigen a charge als groote leuge
naars qualificeerde, zichzelve als de vermoorde
onschuld en... het publiek dat als belang
stellend aanwezig was, van zich afkeerig
maakte. Overigens was de zaak niet belang
rijk. Het handelde niet over een voetpad
door ’t een of ander land of iets dergelijks,
een zaak dus waar ’t algemeen belang bij
betrokken is, het was slechts een eenvoudige
jachtovertredingbeklaagde had den 12den
December onder Hartwerd op een haas ge
schoten, die zich bevond in ’t land van den heer
T. Haitsma Mulier te Lochem, in huur bij
Boersma, zonder dat hij voor dat land de
schriftelijke toestemming had.
Mijnheer de Ambtenaar, ik vraag vernie
tiging van dit vonnis, wijl dit procesverbaal
niet onderteekend is volgens artikel 12 en
13 door den aanklager, den getuige enz.
Beklaagde gaf hier blijk dat hij niet alleen
hazen kon schieten, doch ook bokken, dit
was tenminste de eerste.
De heer Kantonrechter gaf beklaagde te
kennen, dat dit geen procesverbaal was, doch
een dagvaarding. Ook goed, met eene
kleine variatie vroeg beklaagde wederom ver
nietiging, want de dagvaarding was niet
in orde.
Maar, och wat is het toch treurig, wanneer
iemand niet goed kan lezen, in allen gevalle
geen onderscheid weet te maken tusschen
aangifte en dagvaarding, want zoo zeide
de Kantonrechter; de wet spreekt van aan
gifte. Dat was dus reeds de tweede van de
talrijke bokken dien H. dien dag schoot en
niet zeer dikwijls zal hij zoo’n grooten jacht
buit bekomen.
De verschillende stukken werden hierna
voorgelezen en beklaagde was een en al oor.
Hierbij was o.a. ook een afschrift van een
vonnis van een vorig proces, naar we meenen
van 1904.
Daar begon de bokken-jacht opnieuw.
EdelAchtbare daar staat in, dat het in
1904 was en hier dat het in 1905 was.
Zijn EdelAchtbare maakte beklaagde er
even op attent, dat hij de heele boel dooreen
haalde. Na heel veel oponthoud kwam men
eindelijk tot de zaak en kon beklaagde ge
vraagd worden of hij zich aan dit feit
schuldig heeft gemaakt.
Nooit gedaan, EdelAchtbare, om ongeveer
twee uur in den middag niet onder Hartwerd
geweest.
De getuige T. Postma moest hierop voor
komen. Deze heeft gezien, dat beklaagde
staande voor het hek op den dam een haas
in bedoeld land geschoten heeft. Hij heeft
hem daar ’s morgens om 9 uur gezien en’s
middags tusschen 2 en 3 uur.
’k Heb geen haas in dat land geschoten,
EdelAchtbare, het is niet waar.
Op een desbetreffende vraag antwoordt
Postma, dat de haas zich in het land bevond.
Heeft U iets op de verklaring van dezen
getuige aan te merken?
Hierop zette H. zich in postuur en met
een gezicht alsof hij ’t zelf meende, verklaarde
Door onvoorziene omstandigheden wordt
ons kantongerecht te klein d. w.z. de wacht
kamer. Vrijdagmorgen konden de wachtkamer
en de vestibule de getuigen en beklaagden niet
bevatten en ’t ergste is, dat dit niet voor
een enkelen keer was, neen' in ’t vervolg
zal dit wel zoo blijven.
De oorzaak hiervan zijn de met 1 Decem
ber j.l. in werking getreden kinderwetten,
’t Viel ons dadelijk op, dat het aantal
straatschenders vermeerderd was, vroeger was
er wel eens een enkel zaakje, maar nu
eensklaps overvloed. Deze werden evenwel
gedeeltelijk in geheime zitting behandeld,
zoodat we hierover niet langer uitweiden.
Nu was ’t geen gewoonte, dat de be
klaagde verscheen, maar nu is dat vereischt
en met den jeugdigen „zondaar", die zich
vergrepen heeft aan een bel of iets dergelijks,
moeten de beide ouders „voorkomen."
Half elf werd de zitting geopend, die
beveelt zich aan tot de levering van
Bedden, Dekens,
KAPOK-MATRASSEN, :-:
STROO-MATRASSEN, :-:
Mijnheer de Redacteur!
Mag ik U een plaatsje in de Bolswardsche
Courant verzoeken voor onderstaand antwoord
hetwelk ik van Heeren Gedeputeerde Staten
mocht ontvangen, om langs dezen weg dat
schrijven ter kennis te brengen van de talrijke
mede-onderteekenaren van het indertijd ge
zonden adres inzake de „Regeeringsbank”
Bij voorbaat mijn dank.
Uw d.w.
G. J. KEILMAN.
Bolsward, Februari 1906.
EXTRACT uit het Resolutieboek van
het college van Heeren Gedepu
teerde Staten der prov. Friesland.
Gehoord het gerapporteerde, tengevolge der
kantbeschikking van den heer Commissaris
der Koningin, van den 1 Februari 1906,
2e afdeeling, no. 193, op:
een aan deze vergadering gericht adres
van G. J. KEILMAN en anderen te Bolsward,
van Juni 1905, waarbij zij haar verzoeken
hare goedkeuring te onthouden aan ’s Raads
besluit van 8 Juni j.l., om een procedure
aan te gaan met het kerkbestuur van de
Ned. Herv. Gemeente te Bolsward, teneinde
uitgemaakt te zien of de leden van den
raad en het stedelijk bestuur van Bolsward
de vrije beschikking hebben over de zoo
genaamde regeeringsbank in de St. Martini
kerk dier gemeente;
het schrijven van Burgemeester en Wet
houders van Bolsward, dd. 4 Januari 1906,
no. 7, waarbij zij, naar aanleiding van dat
aan* hun college om bericht en raad gezonden
adres,- berichten dat zij, na kennisneming
van het nader advies van hun rechtskundigen
adviseur, dd. 29 December 1905, den raad
zullen voorstellen de actie te laten rusten;
een nader schrijven van Burgemeester en
Wethouders van Bolsward, van 30 Januari
1906, no. 72, inhoudende het bericht dat
de raad den 25 Januari j.l. besloot om zijn
besluit van 8 Juni 1905, nor 6, tot het
instellen eener actie, in te trekken;
Is besloten
10. Aan G. J. KEILMAN en mede
adressanten in antwoord op hun verzoek te
berichten, dat eene machtiging tot het aan
gaan eener procedure tegen het kerkbestuur
der Ned Herv. Gemeente te Bolsward be
treffende het recht van vrije beschikking
door het stedelijk bestuur over de regeerings
bank in de St. Martinikerk, nimmer aan
deze vergadering is gevraagd, doch dat de
raad hunner gemeente bij besluit van 25
Jan. j.l., no. 14, heeft ingetrokken zijn besluit
van 8 Juni 1905, no. 6, waartegen zij bij
voormeld adres hunne bezwaren bij deze
vergadering hadden ingediend;
2°. Enz.
Accordeert met voors. Resolutieboek,
De Griffier der Staten
(w. g.) C. B. MENALDA.
hij niet meer of minder dan dat hij inbreuk
maakt op den eed van dezen getuige. Hij
had de haas geschoten in het land van Fran
kena, deze was over den weg geloopen in ’t
land van Boersma en daar neer gevallen.
Volgens art. 23 der wet op de jacht en
visscherij had hij de haas van dit perceel
weggehaald.
Had je vergunning om op het land van
Boersma te jagen, beklaagde?
Als ik mij niet in een land bevihd behoef
ik geen vergunning, ik ben in dat land nooit
met het geweer geweest.
Ja, maar Postma heeft immers ook gezegd,
dat je voor het hek stond, de haas was in
’t land.
Er waren evenwel meer
brandy, de knecht van F
dat beklaagde geschoten heeft in de richting
van het land van Boersma en daar iets heeft
opgeraapt. Deze getuige wist bovendien nog
veel te vertellen over den polsdrager, hoe
die geloopen was, enz.
De beklaagde blijft bij zijn ontkentenis.
Toen Kamstra hem ’t proces kwam aanzeggen
op den 21sten December is hij naar Boersma
gegaan om te hooren of die hem aangeklaagd
had. Na een omstandig verhaal, zoo nu en
dan weer eens opkomend tegen de juistheid
van zijn proces-verbaal, daarmee de dag
vaarding bedoelend, eindigde hij met den
zucht„Nu begrijp ik de zaak niet meer,”
waarop een stem achter ons droogjes fluisterde:
„Dat geloof j,k graag.”
Nu was de getuige a décharge aan de
beurt n.l. J. Schulstra te Sneek. Deze had
van de zaak niets gezien, doch was met H.
naar Boersma geweest. Zij wilden den boer
spreken. Deze lag te slapen doch van 'den
knecht hoorden zij dat van Vliet de aanklager
was en dat hij, Wij brandy, niks gezien had.
Een schrale oogst dus, temeer wijl Wij-
brandy een geheel andere lezing gaf, die
beklaagde of zijn getuige a décharge niet
tegensprak. Wij brandy heeft ook toen het
zelfde gezegd,1 dat hij hier verklaarde en
toen heeft beklaagde gezegd, dat hij in den
wal zat en alzoo meer.
Ook ditmaal maakte beklaagde maar weer
eens inbreuk op de verklaring van den ge
tuige Wijbrandy.
De veldwachter Kamstra had beklaagde
opgezocht en aan deze had hij verteld, dat
hij, beklaagde, in ’t land van Frankena
stond, dat de haas uit ’t land van Boersma
kwam, deze op den weg door hem geschoten
werd, zich omkeerde, door de sloot ging en
in ’t land van Boersma neerviel.
„Nu, Edelachtbare, Kamstra, zegt al, dat
ik de haas op den weg heb geschoten. Hij
zegt ook dat ik in ’t land van Frankena
stond en hij heeft ’t niet gezien.”
„Ja, dat heb jij juist aan Kamstra
klaard.”
De bokkenjacht was weer begonnen, doch
aan alle goede dingen komt een eind en ook
aan het kwade. De Kantonrechter vroeg
Kamstra hoe beklaagde bekend staat als
jager en deze moest daarna een allesbehalve
schitterende getuigenis afleggen,
daarna eens f
den Kantonrechter,
wonden, dat zijn
door als ’t ware
waarheid spreekt
slechts leugenaars
Eisch
verklaring van den haas of in plaats daarvan
f 1,50 boete sub. 2 dagen hechtenis.
„Op wat vermoeden word ik hier gestraft
„Beklaagde, je hebt niets te vragen aan
ons, wij vragen jou. Dit is evenwel geen
straf, ’t is de eischje begrijpt evenwel niets
en dat is in deze geheele zaak het ongeluk.”
Onder gelach der aanwezigen verliet H.
na allen eenige vroolijke oogenblikken
hebben gegeven, uitgezonderd den Kanton-
van het O. M. en den
hij door zijn onwetendheid
direct geheim was, en eerst ongeveer 12
uur werd de geheime zitting opgeheven.
Gedurende al dien tijd mocht men in een
benauwd volle wachtkamer of op een volle
en koude corridor staan te wachten. Enfin,
’t is nu eenmaal niet anders.
De nieuw benoemde Griffier mr. H. Kuipers
nam deze zitting voor de eerste maal zijn
betrekking waar en heeft reeds flink met
zijn nieuwe loopbaan kennis gemaakt, de
zitting, om half elf aangevangen, eindigde
eerst ruim kwartier over twee.
Kantonrechtermr. D. ten Bokkel Huinink.
1. Het eerste zaakje dat nu aan d e
orde kwam, betrof ook wel overtreding van
kinderen, maar de bekeuring was van 19
November, en dus nog niet onder de nieuwe
wetgeschied vandaar zeker dat deze zaak nog in
’t openbaar werd behandeld.
J. H. 21 jaar, J. 8. J6 jaar, S. S. 14
jaar, 8. B. 12 jaar, en J. K. 15 jaar waren
den 19 Nov. te Makkum, hun woonplaats,
te zamen en in vereeniging aan ’t spelen
met en om geld, ’t Geschiedde wel niet op
den openbaren weg, doch op ’t terrein van
de pannenfabriek en was op de openbare straat
waarneembaar.
De eerste beklaagde was afwezig de overigen
waren tegenwoordig en ook hunne ouders.
De heer kantonrechter wees cle ouders er
op, dat zij niet gehoord zullen worden
voor ’t feit dezer overtreding, maar om
bekend te worden met het gedrag hunner
kinderen, en dat zij hun zedelijken invloed
zullen aanwenden om herhaling van derge
lijke overtreding te voorkomen.
De agent, die dit spel van de openbare
straat goed had waargenomen, had de knapen
en ook den ouderen eersten bekl. bekeurd, en
de jongens bekenden ook dat zij hadden
meegedaan aan „streepjegooien". Een der
ouders meent echter, dat de knapen niet
meer speelden op ’t oogenblik dat de agent
bij hen kwam, en dat ze dus niet op heeter-
daad betrapt waren. Het werd hem evenwel
duidelijk gemaakt, dat het voldoende was,
dat de agent het te voren had gezien. Dat
ze gauw ophielden, toen de politie op hen
toekwam geeft niets, de overtreding
toen al geconstateerd en de eisch luidt
a. Voor den eersten bekl. f 2 boete of 2
dagen.
b. Voor den tweede bekl. f 2 boete of 8
dagen tuchtschool.
c. Voor de anderen een berisping.
De kantonrechter vermaant de ouders hun
kinderen voor herhaling te waarschuwen.
De vaders verklaren, dat zij ze alle dagen
als ’t ware al verbieden om te spelen met
centen.
Verder wordt de knapen in categorie c.
opgelegd om over 14 dagen bij de uitspraak
tegenwoordig te zijn, de ouders behoeven
dan niet te komen.
2. A. K., H. H., J. R. en J. Wallen
te Makkum, zijn allen nog vallende onder
de kinderwetten, de beide laatsten, die aan
wezig waren respectievelijk 16 en 10 jaar
oud. De beide eersten waren niet aanwezig,
zoodat de zaak, niettegenstaande alle ouders
present waren, geen voortgang kon hebben
en verdaagd werd tot over 5 weken (Vrijdag
30 Maart a.s.) met bevel tot medebrenging
der 2 eerste beklaagden.
Een der vaders voerde aan, dat het een
moeilijke zaak was te verschijnen, daar hij
dan telkens zijn daghuur moest verzuimen.
3. 8. 8., U. v. M., W. de V. en R.
v. d. P., allen te Workum, waren allen
afwezig, alleen de ouders van den laatsten bekl.
waren opgekomen, zulks is natuurlijk niet
voldoende en de zaak werd eveneens ver
daagd tot 30 Maart a.s. met bevel tot mede
brenging der beklaagden.
4. H. V., U. v. M. en W. de V. te
Workum, zijn den 17den December dronken
geweest en hebben op het Noord te Workum
zoo geschreeuwd en gevloekt, dat zulks een
volksoploop veroorzaakte.
De beklaagden waren
dit nam niet weg, dat
straf geëischt werd voor
verstek werd 3 dagen hechtenis geëischt.
5. S. R. te Arum, heeft op den eersten
Kerstdag te Witmarsum te veel aan Bacchus
geofferd. Dit offer wordt nog duurder, dan
hij toen zal hebben gedacht, bij verstek
wordt ten minste geëischt f 15 boete, sub.
3 dagen hechtenis.
1
Bolswardsche Courant
I
I