Nieuws- en Advertentieblad
Bols ward en Wonseradeel.
Maar eens in 't jaar.
i
I
I
1
1906.
45ste Jaargang.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
No. 32.
I
I
I
DONDERDAG 19 APRIL.
SS
I
H
VOOR
Afzonderlijke
de
lang wegge-
(De N. Cl.)
beetje
eens
INGEZONDEN.
(Builen verantwoordelijkheid der Redactie).
I
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Eranco per post 95 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar d 5 Cem.
.1
i o
F
daarom negen zomersche dagen be-
en nooit geeft?
we beginnen ons weer andere
gevoelen, niet waar?
*t Ziet er
en er
ons vaarwel te zeggen,
van plan dit te doen,
zoo laag blijven, als
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
Maart heeft ditmaal vrij geducht den
staart geroerd. Nu, daarvoor noemden de
Romeinen deze maand, de eerste maand van
hun jaar, dan ook naar den oorlogsgod Mars.
Iets oorlogzuchtigs heeft Maart altijd be
houden, èn in de natuur èn veelal ook in
’t. huiselijke. Toch is de maand ons lief;
niet als lentemaand, want dat is ze niet;
maar omdat de lente er een aanvang in
neemt en misschien ook wel een beetje omdat
ze ons
looft...
En toch,
menschen te gevoelen, niet waar? We
krijgen ai eens een lekker zonnestraaltje en
kijken dan niet zuur, omdat tegenover het
zonnetje die leelijke, grauwe wolk hangt,
waarvan geen schilder ter wereld iets maken
zou.
Dat vinden de muggen ook, die tegen
zonsondergang, als het geen dag en geen
nacht is, in dat plechtig uurtje dat wij
het ademhalen der natuur zouden kunnen
noemen, een rondedans uitvoeren om een uit
bottend rozestruikje.
Ons lapje tuin slaakt een zucht naar de
hand van den hovenier. Nu, die kan wel
wat te doen vinden. De neuzen der pioenen
voor den dag en de gras-
schuchter met hun fijn
schier ondoordringbare laag
stof en ongerechtigheid heenwerken. De
reinigende hand is ook zoo
bleven I
Maar de primula en de lieve crocus malen
er niet om en beginnen er dapper op los
te bloeien, ’t Is een heel bescheiden toontje,
waarop het eerste lied van verlangen gezongen
wordt; maar’t is krachtig genoeg om
al heel gauw weerklank te vinden in het
altijd verlangend menschenhart. Och kwam
de lieve zomer toch maar!
En de oude getrouwen zijn ook weer
teruggekomen. Op een mooien avond zagen
we ze eensklaps in ’t schemeruur op een
hoogen schoorsteen, ’t Was blijkbaar spreeu
wenvergadering. Er waren zeker bouw
plannen ingekomen en er viel heel wat te
overleggen tegen den aanstaanden blijden tijd.
’s Morgens, heel in de vroegte, als we
ons nog eens //omdraaien”, tjilpt het van
alle kanten. Het zijn mijn rakkers van
tegen alle recht, en strijdig is met wat gij
noemdet, uwe beginselen.
Bat is ’t juist geweest, wat wij wilden
aantoonen, uwe verregaande beginselverlooche-
ning, en dat ge dat niet wilt of kunt inzien,
is mij het bewijs, dat beterschap vooreerst
nog niet is te verwachten.
Dat ge ’t niet prettig vindt, deze dingen
gedrukt te zien staan, is begrijpelijk, maar
wie aan den weg timmertniet waar?
Ik besluit M. de R. met dus te zeggen,
dat ik niet ’t minste heil zie in eene mon
delinge bespreking, om redenen hierboven
opgegeven en teeken dus nogmaals na U
voor de plaatsing dank gezegd te hebben,
„Een der protesteerende ouders”
komen koperrood
sprietjes komen
puntje door een
van
37. de R.!
Het in uw nummer van 15 dezer voor
komende antwoord op de beide andere inge
zonden stukken, voorkomende in uw vorig
nummer, is al heel dunnetjes.
In plaats van nu de billijkheid aan te
toonen der nieuwe schoolgeldregeling, en
in beide stukken aangetoonde wonderlijke
cijfergroepeering van zich zelven te recht
vaardigen, hooren we nu dat ZEd. ’t blijkt
dat beide protesteerende ouder» genoegen
smaken en heil zoeken in, achter een masker
(brrrr... wat een groot woord) allerlei niet
ter zake dienende dingen bij de kwestie aan
te roeren, en tegelijk persoonlijk en hatelijk
te zijn. Achter een masker! dat moet nu
beteekenen dat wij onzen naam voluit onder
de stukjes hadden moeten plaatsen, en zeker
ook, dat de heer Eisma niet van zoo’n
masker houdt.
Eilieve, ik zou den heer Eisma, wel de
vraag willen voorleggen, of Z.Ed. zich ook
wel eens bediend heeft van ditzelfde middel,
om de publieke opinie voor te lichten, vooral
wanneer het er om te doen was om stem
ming te maken voor zaken, die in den Raad
aan de orde waren, en waarin Z.Ed. bepaald
veel belang stelde. Zou Z.Ed. dan nog durven
zeggen: Zoo iets teekeut nooit veel goeds?
En wat nu zijn lumineus idee aangaat,
om met hem in eene vergadering van Volks
onderwijs, of in eene andere algemeene, open
bare bijeenkomst het bekende onderwerp te
bespreken, het wil mij voorkomen, dat dit
geheel nutteloos zou zijn.
Er is door mij met cijfers aangetoond dat
het maximum op school Nr. 1 voorgesteld,
hooger is dan per rest iedere leerling aan
de gemeente kost, ergo in strijd is met letter
en geest der wet.
Er is ook door mij gezegd, dat men op
vrijzinnig standpunt zich plaatsende, onmoge
lijk een dergelijk voorstel van deze heeren
was te verwachten, en dat zullen ook wel
niet veel meer anderen dan de heer E.
mij tegenspreken.
Er is eindelijk door mij op gewezen, dat
in deze verordening, die nota bene progressief
zou werken, de financieel minst sterken
procentsgewijs het meest verhoogd worden
en ondanks al die niet te weerspreken feiten,
wil de heer E. nu nog de rol van de ver
drukte onschuld spelen.
Neen M. de R., wanneer ’t blijkt dat
men te doen heeft, met iemand die zich nooit
vergist, die nooit schuld wil erkennen, dan
is praten ook nutteloos en zou misschien
nog aanleiding kunnen geven tot scènes,
zooals we ze beleefd hebben op zekere mee
ting, toen spreker en debater ten slotte
elkaar haast in ’t haar vlogen. Daar heb
ik geen lust in.
De heer E. moest zich zelf liever eens
afvragen of hij nu zich niet eens vergist
heeft en nog al erg ook. De feiten der
laatste tijden geven hem, dunkt mij, daartoe
alle reden.
Wanneer we b.v. ons herinneren, met
welk een heftigheid in onze plaatse]ijke
bladen indertijd is geschreven over de toen
zoo bekend geworden z.g. Regeeringsbank, en
’t komt ons te binnen hoe Z.Ed. toen met
zeker pathos uitriep: Z/Het ware voor Kerk
voogden maar beter geweest, als ze van
,/die bank waren afgebleven*, dan glimlacht
men, en zou men geneigd zijn, Z.Ed. thans
toe te roepen’t ware voor uw prestige en
uwen goeden naam als politiek eerlijk man,
beter geweest indien ge nooit met dit voor-
stel waart voor den dag gekomen.
Waarlijk nog één zoo’n overwinning en
dan is deze voor goed weg.
Ik stip alleen maar feiten
Hepk. Nieuwsbl. v. Fr.
Sneek, 17 April. Inplaats van met een
mandje, kwam een jong boerinnetje hier
heden morgen met een emmer kievitseieren
ter markt. En nu vreest men nog, dat
onze kievit binnen een niet al te langen tijd
een onbekende vogel voor ons land wordt.
Dat verschijnen op de tafel van de gastro
nomen in Frankrijk schijnt echter nog niet
van dien invloed te zijn geweest op den
eierenaanvoer ten onzent.
Waar onze opkoopers nog zoo’n duizend
of zes van die fijne waar worden gepresen
teerd, daar kunnen we vooreerst nog wel
vertrouwen, dat de hooggeschatte trekvogel
er nog niet aan denkt
En allerminst is hij
als de prijzen steeds
thans, waardoor de lust tot zoeken er wel
wat onder gaat lijden.
Bij de Confessioneelen bestaat hier ’t
ernstig voornemen een lagere school te stich
ten met minstens twee lokalen.
Het grootste bezwaar is echter of de Dis-
tricts-Schoolopziener het gebouw dat men
voor die stichting wil gebruiken, zal goed
keuren en last not laest of de gelden
te vinden zijn om ’t zaakje aan den gang
te brengen en aan den gang te doen blijven.
De jaarlijks terugkeereude lenteboden
de ooievaars, hebben in de vorige week hun
hoogen zetel in den tuin van den heer 11.
Halbertsma aan de Stationsstraat, weer in
genomen.
Aan de omstandigheid dat de maand April
tot heden heerlijk lenteweer gaf, is het zeker
te danken dat de vogels reeds zoo vroeg zijn
overgekomen.
Aan het laatst gehouden examen voor
klerk der posterijen en telegraphic is deel
genomen door 205 mannelijke candidate!!.
Een voldoend examen werd afgelegd door
129. Het aantal te vervullen plaatsen be
draagt 24.
Lemmer. Door den directeur van de Stoom
bootmaatschappij St. Martin te Rotterdam is
aan den schipper van het visschersvaartuig
L. E. 174, diens knecht en zeven andere
visschers van hier, ieder een geldelijk bedrag
ter hand gesteld, ter belooning voor het, in
den vroegen morgen van 12 Maart, tijdens
stormweer en met levensgevaar, redden van
de vier opvarenden van de gezonken stoom
boot Leeuwarden II. Tevens zal binnenkort
aan ieder hunner, vanwege deZuid-Holland-
sche Maatschappij voor het redden van schip
breukelingen, een medaile met oorkonde, voor
hunne menschlievende daad, uitgereikt worden,
aan. Dat deed
ik ook in mijn vorig schrijven, en niettemin
komt de heer E. thans zeggen, dat ik mijn
heil zou zoeken en genoegen smaken met
Z.Ed. hatelijk te zijn.
Neen mijnheer Eisma, dat is niet zoo.
Indien U waart gebleven de strijder voor
vrijzinnige beginselen, indien gij trouw waart
gebleven aan datgene wat men van U mocht
en moest verwachten, indien ge U niet had
begeven op paden waar ge niet thuis behoort,
dan hadt ge U zelven veel last bespaard en
niet de twijfelachtige eer gehad, een ont
werp in de wereld te helpen, dat indruischt
Geachte Redactie!
Mag ik nog eens gebruik maken van uwe
gastvrijheid, om even te antwoorden op het
ingezonden stukje van den heer C. W. Eisma,
voorkomende in het vorig nummer.
In de eerste plaats constateer ik, dat de
heer E. in ’t geheel niet ingaat op mijne
twee opmerkingen, aangaande zijne becijfe
ringen.
lu de tweede plaats herhaal ik nog eens,
dat de groote vraag voor mij en zoovele
anderen niet is, de meer of minder juiste
cijfergroepeeringen van den heer E., maar
eenig en alleen de principieele vraag geldt,
of vrijzinnigen (klemmend vooral in den
tegenwoordigen tijd) mogen medewerken, om
schoolgeld op de openbare scholen te ver-
hoogen.
Waar de heer E., trots alle verzoek
schriften, betoogen en argumenten meent, dat
dit met principes etc. niets te maken heeft,
zou een openbaar debat reeds daarom zeer
onvruchtbaar zijn.
Dankend voor de plaatsing,
„Nog een der protesteerende ouders”
BINNENLAND.
Witmarsum, 14 April. Benoemd tot post
bode alhier Riemer Buwalda uit Schraard.
Uitslag stierenkeuring alhier: Aange
geven 54 stuks, opgekomen 43. Bekroond
werden no. 1, 3 17, 23 en 25, met resp.
88, 82, 85, 81 en 81 punten. No. 1 en
17 behooren aan de stieren vereen. Arum,
no. 3 aan de vereen. Kimswerd, no. 23 aan
den heer Sieperda te Hieslum en no. 25
aan den heer F. M. de Boer te Hichtum.
Een enkel exempl. enterstier werd verkocht
voor f 245, terwijl de kooper ’t direct weer
van de hand deed voor f400. ’t Was aan
gevoerd door den heer E. 8. Kooistra te
Arum.
Sneek, 16 April. De Schoolcollecte in ons
arrondissement voor den Watersnood heeft
opgebracht f332,70, waarvan 4O°/o wordt
afgestaan voor de getroffen visschers aan de
N. W. kust onzer provincie.
In onze stad alleen werd f 106,20 gecol
lecteerd.
Friesche Zuidwesthoek, 16 April. Vele
kippenhouders alhier klagen tegenwoordig
over het voorkomen van kalkpooten bij de
hoenders. Dit kwaad wordt veroorzaakt door
een schurftmijt (Sarcoptes mutaus) en is be
smettelijk. Wie ’t voorkomen wil besmere
elke week de pooten der kippen met petro
leum en wie ’t te genezen zoekt, bestrijke
de pooten met groene zeep, waarna er een
lapje omgewonden wordt.
Mijt-doodend is ook een mengsel van 1
deel benzine op 10 deeleu raapolie, Sarcoptes
mutans is bloedzuigend en schaadt daarom
de gezondheid der kippen in hooge mate,
terwijl de eierproductie er door verminderd
wordt.
musschen, die het pas uitgestrooide zaad
komen oppeuzelen. Wel, klein goedje, wat
zien je veeren er uit, na dat winterreisje.
’t Is of je uit den schoorsteen gekomen zijt.
Nu, haalt je hart maar eens op; er is ge
noeg en zorg maar dat de radijs niet te dik
staat.
Hoor eens, ronduit gezegd.
overal wel een beetje schunnig uit
moet noodig eens wat opgeknapt worden.
Eigenlijk moeten wij zelf ook eens schoon
gemaakt worden, dat wil dan zeggen, het
bloed weer eens laten voorzien van de roode
bolletjes, die de zuurstof er in zal brengen.
Zuurstof of geen zuurstof, er is in elk
geval stof genoeg, zegt de ijverige huisvrouw,
die de natuurkunde bij voorkeur van den
practischeu kant beoefent, en, aaugezien ’t
een late Paschen wordt, moeten we met
Paschen schoon. Daar is nu heelemaal eens
niets aan te doen. Dat is een Jobstijding
die tot vrij wat gepruttel en geredekavel
aanleiding geeft; doch, gelukkig komt dat
maar ééns in ’l jaar.
Bovendien naar de eigenlijke schoonmaak
mogen we niet verlangen, toch wel naar iets
wat er den stoot toe geeft of het gelukkige
gevolg er van is. We verlangen naar tee-
kenen van nieuw leven en frissche kracht,
van nieuwen moed en nieuwe levenslust;
we hopen op vrije ademhaling voor den
kranke, voor allen naar de zachte tinten
van het voorjaarsgroen en de blijde liederen
van den lentedageraad. Zwart en stof trachten
nu en dan ons lichamelijk bestaan te over
weldigen; maar we moeten er zorg voor
dragen, dat dit feitelijk niet gebeurt. Daarom
is een beetje schoonmaak zoo goed.
Zwart en stof trachten ook ons geestelijk
leven wel eens den baas te worden en we
mogen er wel in dubbele mate voor waken,
dat deze aanslag niet gelukt. Waarlijk, hier
is het niet te doen met eenmaal per jaar
schoonmaak te houdendat mag wel de taak
van eiken dag wezen en daartoe wekt ons
zoo heerlijk de gedachte aan de blijde lente op.
We zijn maar weer blij, niet waar, dat de
winter voorbij is en de gure Maartsche
vlagen het afscheidslied ervan vormden. We
spreken wel eens van een winterslaap. Nu,
tot rust is de winter ons in den regel niet
geschonken; veeleer om te arbeiden met al
de krachten die de zomer schonk. Wij
slapen niet den winterslaap der natuur, maar
leven vaak in dubbele mate. Toch is het
geen leven dat zuiver weerklank vindt in
het gemoed en ten volle bevredigt. Trouwens,
het staat vast, dat het op den langen duur
het lichaam verzwakt en den geest afmat.
Het vermeerdert de gewone moeilijkheden
van het leven; het stemt wel eens onwille
keurig tot sombere gedachten; het is ons
alsof wij verdriet en lijden, zoo onafschei
delijk aan ’s menschen bestaan verbonden,
dan minder gemakkelijk kunnen dragen.
En nu moge die donkere periode ook een
lichtzijde hebben, nu moge de grauwe winter,
die altoos lang valt, ook levensgenot schenken,
die beker van genot wordt niet aan de lippen
gezet zonder een heimwee naar den overgang.
Laat ons dan ons oprecht verheugen over
het feit, dat het //maar eens in ’t jaar” ge
komen is. Het zal weer heel wat last en
moeite geven, eer we //schoon” zijn; maar
kom, wij zijn kinderen der natuur en moeten
dan ook zelven, met de gansche natuur,
overgaan in een nieuw ontwaakt leveneen
leven dat de lente heet en dat men stof en
onreinheid niet kan harmonieeren.
Welnu dan, het zij zoo, en gij onzicht
bare lentebode, als gij uwe zichtbare, sporen
nalaat op de schoone verjongde aarde, die
ge doortrekt, stem dan hart en gemoed tot
een reinheid en een frischheid, die overeen
stemmen met de zachte kleuren' en geuren
van de eerstelingen der natuur, wekt ons
op om krachtig over te gaan in de akkoorden
van een nieuw en hoopvol levenslied en
geeft ons, in dubbele beteekenis des woords,
den moed en de kracht om, met het winter
kleed, al het zwarte en het stof af te schud
den, dat het verledene op ons achter liet.
Het zij lente, in huis en hof, lente in
hoofd en hart.
Bolsvardsche Courant
-A
N
■t
i