Nieuws- en Advertentieblad Bolsward en Wonseradeel. '11 1906. 45ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 66. DONDERDAG 16 AUGUSTUS. Brief uit de Hoofdstad. [J 11 VOOR Afzonderlijke Enkh. Cl. BINNENLAND. en had ’n botaniseertrommel ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar 5 Cent. ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. ’t bijeenroepen van afgevaardigden van ijsver- eenigingen in de provincie, met het doel om te trachten tot een meer gewenschten toestand te geraken. Van de 42 vereenigingen, die van hunne belangstelling in het onderwerp deden blijken, hebben slechts 2 een gereser veerde houding aangenomen; doch overigens werd met algemeene instemming besloten, dat in elke gemeente pogingen zouden worden aangewend, teneinde de gemeenteraden te bewegen lo. De baanvegers voortaan niet slechts vanwege de gemeente te benoemen, maar ook behoorlijk te beloonen, zulks met verbod om van het publiek giften te vragen. 2o. Betere zorg te wijden aan het af bakenen van wakken en onbetrouwbare plaatsen in het ijs, door het stellen van palen met witte planken, bij donker van rood licht uitschijnende lantaarns voorzien. 3o. Voortdurend toezicht op de ijsbanen en op de baanvegers te doen houden door baanopzichters, aan te stellen, hetzij voor iedere gemeente afzonderlijk, hetzij voor meerdere gemeenten gemeenschappelijk. 4o. Voor de sub 13 bedoelde einden op de begrooting voor 1907 een hooger bedrag uit te trekken dan tot dusverre gebruikelijk was. Op bovenbedoelde vergadering bleek, dat in enkele gemeenten reeds in de aangegeven richting wordt gewerkt. In ouze gemeente is dit evenwel nog niet het geval. Dat het veler wensch is op de aangegeven wijze te handelen, daarvan kunnen de ondergeteeken- den U de stellige verzekering geven. In de vergadering van de vereenigingen, waarvan zij bestuurders zijn en die gezamenlijk 80 leden tellen, is met groote belangstelling van het in de vergadering te Leeuwarden voorgevallene kennis genomen en is ondubbel zinnig blijk gegeven van het verlangen, dat aan de daar uitgesproken wenschen moge worden voldaan. De ondergeteekenden wenden zich daarom bij deze tot U met het beleefde verzoek, om bij gelegenheid van het behandelen der begrooting voor den dienst 1907 Uwe wel willende belangstelling voor het verbeteren van de ijswegen aan den dag te willen leggen. Met verschuldigde achting enz., (Volgen onderteekeningen.) Workum, Aug. 1906. de jongen haar achterna. En de vader, met verwarde dronkenmanschap, trok zijn jas uit en ook hij plompte zwaar de gracht in. Allerwegen snelden de helpers toe. De vader werd opgehaald en hij lag te steunen aan den waterkant, en kwam spoedig weer bij. Maar naar het meisje en den jongen man werd lang gezocht en toen men ze eindelijk vond, en afzichtelijk ophaalde en neerlegde op den grond en terug te roepen poogde in dit zorgzame leven, toen bleek het... dat ze allang gegaan waren naar het land, waar geen twist meer is of gekijf, maar eeuwige rust alleen. Het meisje werd begraven. Zwart stond de menigte opgedrongen om het sterfhuis. Er moesten bereden politie-agenten komen om de orde te handhaven. Toen de kist was uitgedragen, werd stil ’n krans neergelegd op de jonge doode... Het was ’n geschenk van de moeder van den met haar verdron ken jongen. Toen de vader verscheen werden drei gende uitroepen vernomen en vuisten werden opgestoken. Met gebogen hoofde volgde hij achter den wagen, waarin zijn zonde lag, die hem pijnigde... Ziedaar ’n gebeurtenis uit de warme hoofd stad. ’n Geschiedenis, die alweder bewijst, hoe de drankduivel vloek zaait, en twee dracht en ondergang. „Ons volk”, zegt ’n oude spreekwijze, „is ontwoekerd aan de baren”, en bedoelt dan ons land. Maar het moge waar zijn, dat het ontwoekerd is aan het water, het is niet minder waar, dat het nog niet ontwoekerd is aan de jenever. Bachus, die ooüjke spotter is de god der misdadigheid. De gevangenis is op de flesch gebouwd. Workum. Aan den Raad onzer gemeente is ’t volgend adres verzonden door H. Flapper e. a., ’t welk morgenavond in behandeling komt, dat we belangrijk genoeg achten onze lezers mede te deelen AFSCHRIFT. Aan den Raad der Gemeente Workum. Edel Achtbare Heeren Met gepaste vrijmoedigheid komen de ondergeteekenden, als particulier, tevens leden van de in deze gemeente bestaande Ijsclub, uw aandacht vragen voor het volgende De toestand van de ijsbanen in de provincie Friesland laat meestal veel te wenschen over. Oorzaak daarvan moet worden gezocht in de omstandigheid, dat het Provinciaal Bestuur zich het bestaan van goede ijswegen bijna geheel niet aantrekt en de besturen van de gemeenten enkele uitgezonderd zich daarvoor geene, althans de minst mogelijke kosten getroosten. Men bepaalt zich enkel tot het aanstellen van baanvegers en laat het aan dezen over, om op min ot meer gepaste wijze het publiek, dat van dat ijs gebruik maakt, op schatting te stellen. Dat daarmede een goed deel en j uist nog wel het beste deel van den tijd voor het onderhoud van de banen verloren gaat, behoeft nauwelijks te worden gezegd. Intusschen mag ’t bestaan van goede ijswegen in den winter neschouwd worden als een algemeen gemeentelijk belang. Ze zijn bij duizenden te tellen de scharen, die bij het bestaan van vertrouwbaar ijs, hetzij voor hun genoegen, hetzij tot ’t vinden van levensonderhoud van de ijswegen gebruik maken. Waar nu in den laatsten tijd uitne- menden zorg wordt gewijd aan het veilig verkeer der landwegen, wij wijzen in het bijzonder op de voorschriften, die het voeren van lichten door rijwielen en rijtuigen, zelfs bij lichte maan en op het langst der dagen gebieden daar springt het des te meer in het oog, dat de zorg voor de ijsbanen zich tot zoo bescheiden proportiën beperkt. En toch ware op dit gebied met betrekkelijk weinig kosten aan talloos velen een weldaad te bewijzen. Hoe dikwijls niet kon men lezen van ongelukken tijdens de ijsperiode, die bij betere zorg voor afbakening van banen zouden zijn voorkomen I Hoe menig ouder zit niet gedurende de lange winteravonden in angst en vreeze bij de wetenschap, dat er in het ijs gevaarlijke plaatsen worden aangetroffen, die niet naar den eisch zijn afgebakend Deze en meer andere overwegingen hebben in December van het afgeloopen jaar geleid tot De dagtaak is afgeloopen; het is’n gloei ende dag geweest en heet stond de zonne- branding haar gloed uit te schreeuwen over daken en huizen. Strak stond de stralen luchtkoepel over de verademiglooze stad en geen wuivende ruisching van wind bekoelde de voorbijgangers op de straten. Thans is de dag gegaan; is de zon, moe van het razende schijnen, ter ruste gegaan achter samengepakte wolken; de lucht, grauwig, heeft zich saamgepakt en als ’n lafenis is ’n regenbui neergestort over de in warme wachting verbeidende bewoners van Amster dam. En nu is het luchtig geworden. Maar in de huizen hangt de hitte nog na, is het stikkend-heet nog, dringt geen koelte door. En ik, die hier binnen te denken zit wat ik U vertellen zal uit de stad zonder gebeurtenissen en zonder open baar leven, ik heb het benauwd, ik zit (vergeef mij de onhoffelijke en onfransche bekentenis eener physieke waarheid) ik zit te zweeten, omdat ik geen lucht heb en geen... stof. Kent gij het gevoel, of kunt ge ’t u langs den weg der fantasie bij brengen van 'n moeder, die brood snijden wil, snede na snede, voor ’n groot gezin en met angstigen blik op het zorg-gegroefde gelaat het korte stukje brood meet, dat zoo klein is en immer kleiner wordt en dat niet genoeg zal zijn voor haar talrijk gezin? Kunt ge U haar zorg voorstellen en kommer, omdat ze weet dat tenslotte toch allen eten moeten? Weluu, dan weet ge metéén, wat wij, 'arme stakkers van journalisten, te ver duren hebben aan zorg en angst als we brieven moeten schrijven in den hoogzomer, als er geen nieuws is, dat het mededeelen waard is... Zie, ik ben ’n verdraagzaam man. Ik gun U allen het allerbeste en elk mijner vijanden twee scherpe oogen, om er mijn voorspoed mee te aanschouwen. Menschlievender kan het al niet. Zelfs het kleine kindje, dat al ’n uur boven m’n hoofd te huilen ligt en te drenzen en te weeklagen omdat het niet slapen kan, gun ik ’n slaap, al zou die ook dagen duren. En mijn huisjuffrouw, die voor mijne ziel is, wat „versche waar” is voor m’n kat, gun ik ’n gekrulde pruik, waarbij haar huidige totaal niets gelijkt. Maar ik wenschte, dat gij alien van Juni tot September niet geneigd waart ’n gedrukte letter onder de oogen te nemen, dan zou het uit zijn met deze kwelling voor ons, pennelikkers der duisternis, vrijwillige duimzuigers, deze kwelling van ’n vuist te maken, zonder ’n hand te hebben, deze kwelling van U nieuws te vertellen, dat niet geschied is... M’n grootvader had ’n vriend, die ’n groote dwaas was en die nu al jaren dood is. Levendig herinner ik me nog, hoe wij, kinderen, al lachten van verwachting, als we in de verte z’n zwaaiende gestalte zagen naderen, benieuwd welke onvoorziene dwaas heid hij thans weer opsnijden zou of uit halen. Den eenen keer bracht hij ons allen ’n nieuwen cent mee, die hij blinkend en wel te voorschijn haalde, om ze ons fier te geven en die hij bij ’t heengaan ons weer afnam, zeggende dat het niet goed was voor kinderen, om geld te hebben. Een ander maal voer hij met ons over de rivier, maar liet in ’t midden van den stroom keeren, omdat het bij nader inzien aan gene zijde van den stroom geen haar beter was. Maar eens op ’n goeden dag noodigde hij ons en ’n schep andere kleine jongens, om uit rijden te gaan naar Muiden en daar het slot te zien. We waren verrukt over dit voornemen; den avond te voren vertelde hij ons nog van de schoone punten en fraaie landschappen, die wij zien zouden onderweg. En stellig was ik niet de eenigste der jeugdige genoodigden, die ’s nachts van gespannen verwachting niet slapen kon. Den volgenden morgen stonden we reeds vroeg gepakt gezakt. De een meegenomen, ’n tweede gewichtig ’n veld- flesch zich omgegespt, ’n derde droeg met het gezicht van een geblaseerdeu tourist ’n verrekijker onder den arm. We verzamelden ons in het huis van onzen zonderlingen gastheer, die met ’n geheimzinnige lach op z’n gezicht en ’n hoogen hoed op z’n dunne lokken, insgelijks reisvaardig ons stond op wachten. Vóór de deur stond wachtend de ouderwetsche Jan Plezier. Ik weet niet of de kinderen dezer dagen nog ’n goed begrip hebben van zoo’n voertuig. De koet sier zat in de hoogte op ’n minimaal klein bankje; waar daarentegen bij ’n gewoon rijtuig de bok is, waren drie zitplaatsen en de kattenbak hing achteraan. Men zegt, dat zoo de voertuigen waren, waarin Pharao inder tijd uit Egypte trok en dat enkelen gered werden uit bet doodelijk bad der Schelfzee. Hoe dit zij, zulk een verrukkelijke barkas met twee stevige knollen bespannen wachtte ons voor de deur. Wij allen verbeidden in spanning, dat het teeke.n van te vertrekken zou worden gegeven. Eindelijk sprak de antieke gastheer: „Vooruit, jongens! instappen,” en joelend drong de kinderschaar naar buiten, en zocht elk een plaatsje in de koets. Hijzelf bleef met sceptischen oogopslag ons gade slaan op de stoep van het huis. We talmden tot hij in zou stappen. Maar ineens zei hij gestreng: „Jongens, stap eens allemaal uit Geen mensch begreep wat het te beduiden had, maar daar hij geen man was, om hem niet aanstonds te gehoorzamen, verlieten we allen gehoorzaam het beloofde land. Toen allen weer voor de gang stonden in den geopenden huisdeur, zei hij tot den koetsier „Oprijden nu maar,” en deze blijk baar vooraf ingelicht, klapte met de tong en vort reed de leege zaak. Wij stonden met z’n allen verbluft het rijtuig na te staren, ’n ondeugende traan sprong hier en daar uit een donker jongensoog, dat nog straks helder had geblonken. En op rede- neerende toon ging de zonderlinge oude man voort: „Kinderen! daarmee kunnen jullie niet te vroeg kennis maken. Daarom heb ik je hier laten komen. Dat zijn nu de beproevingen des levens!” Zelden denk ik meer aan die sedert lang- vergeten historie, maar als ik in den zomer, uit het doodsche der ingeslapen stad, cor- respondeeren moet voor mijn nieuwsgragen lezerskring, dan is het of ik wederom de stem hooren zal van dien waanwijzen ouden vriend van m’n grootvader. Dan is het of ik hem weer hoor zeggen met zijn krakend geluid„Ziedaar nu de beproevingen des levens.” Maar stil.daar herinner ik me plotseling, welk ’n schoone en stichtelijke scène ik op een avond beleefd heb op de Zwanenburgwal, waar ’n roman werd afgespeeld in drie deelen, van welke roman ik de tweede helft van het laatste hoofdstuk van het derde deel, voor m’n oogen heb zien geschieden. Voor de begrijpelijkheid van de historie zie ik me dus verplicht iets vroeger te be ginnen Zij was ’n jonge meid, rank van leden als ’n jonge den, rood van wangen als ’n appel in den herfst, blondlokkig als een moderne Kunegonde. Zij was volmaakt; alleen haar neus had de bedenkelijke nei ging, welke aan den toren te Pisa niet vreemd is. Hij daarentegen was een flinke knaap, doch zeer leelijk, ’n onoogelijk ke reltje. Zat echter goed in z’n geld, terwijl zij niets bezat. Vandaar dat zijn vader d’r zoo gloeiend tegen was, als de hare er zich vóór had verklaard. In zijn ouderlijk huis dook dientengevolge voortdurend de ruzie op, trachtte men den jongen te overreden het meisje los te laten en naar welvarender bruidje uit te zien. Soms weifelde de jonge man, wee van al het gesoebat en gekijf, of hij er geen eind aan maken zou. Maar als hij een oogenblik hare lieve leden omvat hield en blikte in haar lieve oogen en ’n zoen kreeg op z’n wang van d’r lieven mond, dan vergat hij niet alleen de Pisaansche neigingen van haren neus, maar ook de bedenkingen zijner ouders, en hunne liefde was hechter dan ooit. Dat duurde en duurde tot op dien avond de bom barstte... Reeds vroeg op den avond was z’n vader thuis gekomen, vloekend en twistziek. Het was kennelijk, dat hij niet kaarsschoon was. Z’n vrouw, die alleen thuis was, beefde van angst. Hij legde zich vadsig neer in z’n stoel en sliep onrustig in. Na een poos kwam de zoon het huis in, met z’n meisje, dat de steen was des aanstoots. Hun gestommel op den trap deed den half-ontnuchterenden vader opwaken. En daar begon het lieve leven het was ’n gescheld en ’n gevecht, en ’n kabaal van belang. Er werd gedreigd en geklopt, en gevochten. De twistenden raakten de straat op, er ontstond ’n rauwe gil." het meisje was te water gesprongen, De Banier. Sneek. Door de ijverige bemoeiingen van een Dames-Comité is door de ingezetenen van onze stad een flinke som bijeengebracht en is aan onze Zeilvereeniging een vuurwerk daarvoor aangeboden. De Zeilvereeniging is er in geslaagd dit jaar weer een feest van twee dagen te or- ganiseeren, en het zal alle Sneekers voorzeker genoegen doen te vernemen, dat die twee beroemde feestdagen weer op ouderwetsche wijze met een „Vuurwerk op de Kolk” zullen worden besloten. Een woord van hulde en dank aan het Dames-Comité, is hier zeker op z’n plaats. Bijbelsch Museum te Sneek. De toeloop tot bezichtiging van boven genoemd museum van wijlen Ds. L. Schouten Hz. te Utrecht is Vrijdag en Zaterdag j.l. alhier groot geweest. Reeds bij de opening op Vrijdagavond waren velen toegestroomd en ook verder was het aantal belangstellenden steeds groot. Nu, die belangstelling verdiende het dan ook ten volle. Onze plaatsruimte laat niet toe er eene eenigszins uitvoerige beschrijving van te geven. Alleen de catalogus bevat meer dan 400 nos. Als men weet dat de tabernakel met al zijn onderdeden als één no. staat vermeld, dan kan men begrijpen dat men in eens te veel onder de oogen krijgt. Wie dit museum bezoekt, moet genieten en staat met aandacht de goed bewaarde mummie’s of gebalsemde lijken van 970 v. Chr. te bewonderen, enz. enz. Ds. G. P. Mardug te Midlum gaf een korte duidelijke verklaring van den tempel dienst enz. Men schrijft uit ’s-Hertogenboscb Hedennacht is een 75-jarige vrouw te Drunen, die tijdens het hevige onweder was opgestaan, door den bliksem doodgeslagen- II Bil ij Bolswardsclie Courant 1 K

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1906 | | pagina 1