Nieuws- en Advertentieblad Bolsward. en Wonseradeel. 1 I 3 1906. 45ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 75. US HEIT. i I l 1 ItiS Zondag 16 September. 1 VOOR Oranje, I Noordhorn, Koevorden, Norg, Mühlheim. Aan de totstandkoming I uit die veel van en naar huis komt om de onthulling van het Stand- Graaf Willem Lodewijk bij te daarvan een beknopt verslag te dit nommer, heb ik mij voor zoo weinig mogelijk regels zoo er ADVERTENTIEPRIJS: 17 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. wijderde. Zij dacht in ’t geheel niet aan haar moeder, die op haar wachtte, die brom- mige moeder die de verkeerde gewoonte had, al de onaangenaamheden en ergernissen van den dag tegenover haar dochter te uiten, wanneer deze vermoeid van ’t telefoonbureau naar huis keerde. Heden gevoelde zich Helene niet in staat deze klachten aan te hooren. Zij wilde alleen zijn om ongezien te kunnen weenen, want die ingehouden tranen dreigden haar te verstikken. Zij ging steeds verder langs ’t donkere stilvloeiende water, ’t Werd meer en meer kalm en een zaam om haar heen. Zij gevoelde niet, hoe de vochtige koude nevel haar beving. Een dringend verlangen naar warmte en licht kwam in haar op en de wereld was zoo koud en zoo donker, zoo zonder erbarming. Een afschuw van ’t leven maakte zich van ’t meisje meester. Haar ziek hoofd kon niet verder denken. Strak voor zich uitziende, als verslagen, rustte haar blik op het rood gloeiend licht van de automobiel welke in angstige snelheid op haar afkwam. Snel als de vonken, die uit ’t stoomwerktuig dwarrel den, was een gedachte in Helene’s hoofdje opgekomen. Een stap rechts behoefde zij maar te doen, dan stilstaan en alles zou voorbij zijn alle smart en folteringen. Zou zij dien stap doen handen ’t bankpapier krampachtig vasthielden, terwijl hij op straat den naasten weg naar de herberg nam. Een jonge, armelijk gekleede vrouw, die hem in den weg trad, duwde hij ruw ter zijde: Je hebt me wel weer afgeloerd om me dat geld af te nemen, hè? schreeuwde hij haar toe. Maak dat je en zie dat je wat verdient. ’t Drukke volksleven drong de gebogen gestalte van de eens zoo elegante dochter van den raadsheer verder door de straten. Helene Altman klampte zich, diep bewogen, aan ’t ijzeren hek van het balcon, van waar zij die scène gadegeslagen had. Eén stap van den weg der eer, en ’t is voor altijd gedaan, fluisterde zij nauw hoorbaar. De gevallene komt er niet meer boven op, maar valt steeds dieper. Dien dag moest de consul langen tijd wachten, tot zijn jonge vrouw weer bij hem kwam, en toen zij eindelijk de kamer binnen trad, was zij zoo zenuwachtig en bedroefd, dat hij niet meer aan slapen dacht. Hij be greep te goed, wat zij geleden had, toen hij vernam, dat de man, die hem had willen spreken, diegene geweest was, voor wien zij onder de wielen van zijn automobiel den dood gezocht had. Hij streelde haar medelijdend de gloeiende wangen. Hij zal niet meer lang leven en dan zullen wij voor zijn vrouw zorgen. Aan een doode denkt men met-meer toegevendheid, al heeft hij ons nog zoo diep gekrenkt. BINNENLAND. ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. Afzonderlijkenos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Een elegante equipage door twee vurige raspaarden getrokken, joeg door ’t gewoel van de Potsdammerplaats te Berlijn. Een net jongmensck was voor het tweespan uit geweken en had zich op een der veiligheids- stoepen een toevlucht gezocht. Alhoewel het rijtuig reeds sedert eenige minuten tusschen de boomen der Bellevuestraat verdwenen was, bleef Alfred Kiffstein nog steeds daar staan om de twee dames na te staren die in de zijden kussens van hun landauer bliksemsnel hem voorbijgereden waren. Ja, zoo zie je er niet uit, wanneer men zich met hard werken moet door ’t leven slaan, dacht het met pakjes beladen meisje, dat achter een agent van politie beschut stond en die kleine scène gade geslagen had. Door droefheid en ijverzucht overmand, stegen haar de tranen in de diepe heldere oogen, die met een uitdrukking van angst op dezen eleganten heer gericht waren. Hij had haar in ’t geheel niet opgemerkt. Zij was ook zoo onaanzienlijk met haar versleten cape en ouderwetschen hoed. Alfred Kiffstein had zich langzamerhand naar de Potsdammerstraat begeven. Dicht bij de brug haalde ’t meisje hem in. Alfred, zeide zij zachtjes. Hij zag verschrikt op; zijn gelaat weerspiegelde echter geen vroolijke aandoening. Om den mond van Helene, die door deze gewaarwording smartelijk was aan gedaan, teekende zich een pijnlijke trek. De jonge architect zeide gevat’t is goed, dat ik je tref, Helene, nu kan ik je tenminste mondeling zeggen, hoe ’t mij spijt, dat ik morgen niet bij jullie kan komen. De lippen van ’t meisje beefden. Dus alweer niet, zuchtte zij nauw hoor baar. En waarom niet? Hij wachtte met te antwoorden, verlegen met zijn fraaien wan delstok voor zich heen en weder zwaaiende. Toen na een wijl: De raadsheer, wiens villa ik in ’t Groene Woud moet bouwen, heeft mij te dineeren gevraagd en die uitnoodiging moet ik natuurlijk aannemen. Ja, ik weet dat de lekkernijen aan de tafel van den millionnair je veel beter smaken dan ons eenvoudig middageten. Wat door jullie vervelende harrewarrerij en jouw onaangenaam karakter gekruid wordt, voltooide hij barsch. Hij had geen medelijden met ’t oneindig verdriet, dat hij zijn bruid aandeed. Deze ontmoeting had hem in een kwade luim gebracht, daar nu de aangename uren in ’t bierhuis „De Roland" daardoor verkort waren. Helene bemerkte dit, en alsof een vreemde macht haar dwong deze woorden, die reeds sedert weken in hare gedachten waren, uit te spreken, zeide zij Ik geloof dat je gaarne vrij zoudt willen zijn. Hij richtte een onzekeren blik op ’t bleeke gezichtje. Hij zag niet hoe hare trekken een uitdrukking van doodangst teekenden. Datgene wat hem daar zoo onverwachts geboden werd, was ’t doel van al zijn stille wenschen, sedert hij Herta Wellhusen kende, de dochter van den rijken raadsheer, in wiens huis hij mor gen verwacht werd. Een onuitsprekelijk gevoel van voldoening doordrong hem bij de gedachte, haar als een vrij man toe te kunnen spreken. In die guitige oogen had hij wel duidelijk bespeurd, dat zij hem steeds met welgevallen zag, ook juist daareven weder, toen zij hem voorbij gereden was. In die gedachte geheel ver diept, vergat hij geheel de speelgenoote zijner kinderjaren, de trouwe deelgenoote zijner studiën. Toen hij weder aan haar dacht, had intvsschen de menschenmassa hen van elkaar verwijderd. Hij gaf zich ook niet veel moeite om haar terug te vinden. Dergelijke pijnlijke aangelegenheden, die tusschen hen te vereffenen waren, maakte men beter schrif telijk af, dacht hij. Terwijl hij in „De Ro land" een flesch wijn dronk, stelde hij in gedachten, een zeer roerenden en uiterst gevoelvollen afscheidsbrief op. Schitterend helder scheen hem plotseling de toekomst toe. De hinderpaal, die hem zoolang gekluisterd hield, was uit den weg geruimd,, nu stond de weg naar hooger voor hem vrij!... Helene had intusschen met zware moede schreden haren weg langs ’t kanaal voort- gezet. Zij bemerkte niet, dat iedere stap haar verder van haar treurig woonhuis ver in het huis van den Duitschen consul te Tanger was het diner geëindigd. Alweer zaken? vroeg de jonge vrouw berispend haren echtgenoot,diehaastigopstond toen de bediende met een boodschap naar hem toekwam. Je weet toch dat de dokter een uur rust na tafel dringend aanbevolen heeft. Nu, dan maak jij de zaak in orde, zei de consul lachende, terwijl hij een honderdfranksbiljet uit zijn portefeuille nam. ’t Geldt hier een ongelukkige landsman, die mij om bijstand gevraagd heeft. Hij is door de bedriegerijen van zijn schoonvader in ’t ongeluk gekomen. Deze had zich als millionnair voorgedaan en hem aan zijn onpractische, verwende dochter gekoppeld, terwijl hij reeds bankroet was. Bevallen doet de man mij niet, de consul haalde de schouders op maar in ieder geval is hij, zooals de informaties ver meld hebben, in diepe ellende, en met zijn zieke long ook niet in staat een Noordschen winter te doorstaan. Dus geef hem dat geld en kom dan bij mij, om te zien, of ik ook werkelijk slaap. Helene Altmann lachte haren echtgenoot liefelijk toe. Zij wist, dat hij haar die bood schap opdroeg, omdat hij zich voor zijn on dergeschikten over zijn overgroote goedheid schaamde, en zij wist ook, dat hij niet eerder insliep, alvorens zij hem de deken over de knieën gespreid had. Zij ging dus haastig in ’t bureau van haren echtgenoot om den aanvrager zoo snel mo gelijk weg te zenden. Bij haar binnentreden keerde de man, die aan ’t venster had staan wachten, zich om. Helene zag een bleek, ingevallen gelaat, waarop honger, ellende en zonde geteekend waren. Haar hand, die nog op de klink van de deur rustte, viel zwaar langs haar zijde. Van den schrik als ver lamd, staarde zij naar den man, die de zon van haar eerste jeugd geweest was. Ook hij had haar herkend en een vlam mend rood kleurde zijn vale wangen. Ge durende eenige minuten stonden Alfred Kiff stein en Helene tegenover elkaar; beiden zochten tevergeefs naar woorden. Met ’t gelaat afgewend, legde Helene eindelijk ’t honderd- franksbiljet op een kleine tafel, en trok de deur weder zachtjes achter zich in ’t slot. Alfred bleef nog lang nadat zij hem ver laten had, zonder zich te bewegen op dezelfde plaats. De schaamte dreigde hem te verplet teren. Zijn lippen beefden krampachtig. Hij deed eenige onzekere schreden naar de deur. Een laatst gevoel van trots en eer welke hij uit zijn vorig leven behouden had, streed daartegen om uit deze handen een aalmoes aan te nemen. Op ’t laatst had de begee- righeid naar ’t geld toch de overhand. Honderd franken I Honderd dagen volop te eten en ook nog eenmaal den genotvollen beker aan de lippen te kunnen brengen, welke heerlijke bedwelmende oogenblikken. Een akelige uitdrukking kwam in de oogen van den halfstervenden man, wiens magere Mag ik U eerst even den man, dien het dankbare Friesche volk „Us Heit" ging noemen, voorstellen aan de hand van den geschiedkundigen Dr. Wagenaar? Graaf Willem Lodewijk was een zoon van Jan van NassauDillenburg, broer van Prins Willem van Oranje. Hij werd geboren in ’tjaar 1500 op een slot van zijn vader te Sieger, in het Graafschap Nassau. Al vroeg kwam hij bij zijn oom, den Grooten Zwijger, en verwierf zich alras diens bijzondere ge negenheid, ook al door zijn dapperheid en wil tot leeren en hij werd in deze ingewijd in de geheimen van staatkunde en gevormd tot veldheer. Toen nu Friesland werd bestookt door de Spanjaarden, die Groningen hadden heroverd, door het verraad van Rennenberg, vroeg het om een kracht, die het bijeenhouden en verdedigen kon. Hoewel Graaf Jan weigerde om zijn zoon op zoo’n zinkend wrak te zetten, benoemde Prins Willem zijn neef tot zijn luitenant- gouverneur, en Willem Lodewijk, gevoelende dat hij hier geroepen werd, weerstond zijn vader en gaf zich aan zijn land. Er rustte zegen op zijn arbeid. Hij ver zoende de partijen, bevestigde de grenzen, reorganiseerde zijn krijgsmacht, opende de Hoogeschool te Franeker en deed daardoor herleven de hoop en de moed. Na den dood van Willem van Oranje, volgde hij dien (naar aller begeerte) op, als Gouverneur van Friesland en van de Omme landen, en zette hij zijn aangevangen arbeid rusteloos voort. Te zamen met Prins Maurits heeft hij de heldentochten geleid, die Neerlands bodem vrij maakten. Wel is waar heeft „Prince Maurits" hiervan al de eer gekregen maar die kwam hen beiden toe, den een zoowel als den ander. Voor Friesland was daarbij het belangrijkst feit: de herovering van Groningen (1594) en de wederbrenging der provincie tot de Unie. Als dapper krijgsman onderscheidde hij zich voor Noordhorn, Koevorden, Norg, Sluis en Mühlheim. Aan de totstandkoming van het 12-jarig bestand, heeft hij bijzon der meegewerkt. Waarom men hem „Us Heit" noemt? Een Hollandsche geschiedschrijver dagen vertelt, dat de Friezen zeer hun ouden, trouwen Stadhouder hielden, Doniawerstal. Slager H. te Idsk. had een koe, waarin De B., eigenaar van ’n schaapje, zin had. Voor 60 pop en het schaap heb je de koe, sprak H. en de ruil ging aan. ’t Koetje bleek echter al spoedig niet te zijn, wat De B. er in gezien meende te hebben, hij had z’n aardigheid er af en deed voor... f 20 de koe weer aan z’n vorigen eigenaar over. Deze wel inziende, dat ’t beest het nooit weer tot een respectabele koe zou kunnen brengen, zette ’m doodeevoudig ’t mes op de keel, zonder daarvan echter vooraf aan gifte te doen. Dit werk der duisternis ont snapte echter niet aan het spiedend oog van den ambtenaar H. te St. N., want deze ont dekte al heel spoedig de zonder verlof ont- vilden stumper en... de rest laat zich denken. Woensdagmiddag werd nu ten overstaan van den rijksontvanger te Joure de heele koe heerlijke runderlappen, malsche bief en ’t haasje-incluis verkocht voor f 11 terwijl de huid apart nog f 5 opbracht. Voor H. zal ’t zaakje hiermede nog wel niet af- geloopen zijn, al beweerde hij ook dat er net iemand op weg was om de koe aan te geven, ’s Namiddags kwam er bij den ambtenaar wel bericht dat er geslacht moest worden, doch toen deze ging kijken was er geen koe en voor het verbeurd verklaarde beest kon deze aangifte moeielijk meer gelden. Dat zal een poging tot het oproepen van verzach tende omstandigheden geweest zijn, maar of ’t helpen zal? EENE ONTNUCHTERING. Land en Volk te ’s-Gravenhage schrijft: Met een zucht van wanhoop legt de huis houdelijke gade van den goudsmid haar las- tigen zuigeling, met wien zij reeds den gan- schen avond heeft omgetobd, in zijn wieg, wringt hem een grooten dot in zijn melodieus mondje, geeft zich vgor den spiegel nog een „coup de toilette”, veegt haar handen schoon over de bovenachterbanen van haar rok en spoedt zich naar den winkel, waar zooeven zoo laat nog 1 de schel is overgegaan. Voor de toonbank staat een dame, deftig uiterlijk, chique, geperforeerde blouse-latest novelty, schitterende oorknoppen, fonkelende broche. Het goudsmidsvrouwtje belooft zich reeds en niet zonder reden, nietwaar? gouden bergen en met haar liefste lachje en beleefdste buiging vraagt zij: Mevra Kan ik mijnheer even spreken Mijnheer niet thuis? Dat ’s erg jammer; morgen con venieert ’t mij minder.Neen, u kunt me niet helpen... O, heel goed, laat u mijnheer dan maar even halen. Gaat u zoolang zitten, mevra! De juffrouw wekt snel haar oudste zoontje (haar dagmeisje is al naar huis), helpt hem wat kleereu aauschieten eu: of vader sebiet naar huis wil komen, want dat er een rijke dame is, die hem eigenhandig wil spreken. Daarna neemt zij haar half verstikten spruit op den arm en begeeft zich weder naar den winkel, waar zij mevra zoo aange naam mogelijk den tijd tracht te korten. De goudsmid zit in de soos: het is zijn uitgangsavond. Alleen in zeer dringende gevallen mag zijn vrouw hem laten halen. Niet lang duurt het, of hij komt, zeer verhit, met een vaartje zijn winkel binnen en vraagt hijgend naar mevrouw’s believen. „Mijnheer, ik kom mij eens ernstig be klagen over de wijze, waarop u mijn zoontje hebt behandeld... en op het verblufte, sterk ontkennende gelaat van den uit de wolken gevallen winkelier: Wat! zoudt u durven ontkennen, dat u hem bij zijn arm genomen en duchtig heen en weer hebt geschud? Maar wie is u dan, mevrouw? Ik met alle gratie ik ben de mama van André, die hier in betrekking is... De moeder van onzen loopjongen Onnoodig om den lezer te onthullen, hoe de conversatie verder afliep. Nergens echter hebben man en vrouw zich ooit zóó eens gezind betoond. Den volgenden dag werd in den goudsmidswinkel „een nette loopjongen gevraagd”. Door den uitgever der Bolswardsche Crt. uitgezonden beeld voor wonen en maken voor gesteld in i veel mogelijk te vertellen, hopende dat lezers zullen zijn die het der moeite waard achten van dit epistel van a tot z nota te nemen. Bolswardsche Courant I A I I i f i I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1906 | | pagina 1