Nieuws- en Advertentieblad Bols ward en Wonseradeel. 1906. 45ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 98. BERICHT 1 WEELDE. Donderdag 6 December. VOOR Afzonderlijke BINNENLAND. Zij, die zich met 1 Januari op dit Blad abonneeren. ontvangen de in de maand December verschijnende nos W GRATIS. het droef-klagend en een orgel heel, hond die blafte, en zoog, met ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 9ö Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Na beteekening van het verbaal. (De Fiscus.) Zondag werd op klaarlichten dag te Watergraafsmeer een brutaal stukje afgespeeld in het jachtveld. Het was nu nietvele honden zijn den haas zijn dood, maar vele drijvers. Aan de Weesperzijde werd n.l. op een stuk weiland, in de nabijheid van de woning van een rijksveldwachter, een for- tneele drijfjacht gehouden met hazewind honden. De eenige haas, die hoogst waar schijnlijk in de Meer huist, moest het ont gelden. Niet door de bonden, want die wist hij telkens tusschen boerenkoolstruiken in, vooruit te doen loopen, doch door het samen trekken van de drijvers. Hbld. Onder Buiksloot is in het Noord- Hollandsch Kanaal gezonken een met pulp geladen scheepje. Vermoedelijk door dezuiging van een stoomboot stootte het tegen de glooiing en kreeg zulk een ernstige averij aan den kop, dat men nog slechts even den tijd had de kinderen te redden. Zondagmiddag zijn 6 jongens van het Rijksopvoedingsgesticht „De Kruisberg’* ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. Blauwhuis. De mazelen nemen af, het aantal schoolgaande kinderen vermeerdert en onder de schoolbevolking heeft geen sterf geval plaats gehad, maar dat die ziekte hevig gewoed heeft, blijkt uit het feit, dat van 160 kinderen er slechts 16 vrijgebleven zijn. Workum, 4 Dec. Het mooie weer is voorgoed op en heeft in de laatste dagen plaats gemaakt voor storm en regen, waar door de menschen bijna niet op straat konden wezen. Hierdoor ondervinden onze winkeliers, welke groote partijen goederen hebben ont vangen voor de St. Nicolaas, veel schade. In den verloopen nacht, ongeveer 2 uur, echter verhief zich de storm in erge mate, zoodat de gebouwen schudden op hare fun damenten. Door de gunstige richting van den N. Westenwind, verhief zich het zee water tot een buitengewone hoogte en beukte het zeewater met flinken golfslag tegen onze zeedijken, die al menigen storm met moed hebben getrotseerd. Gelukkig hield die hevige wind slechts een paar uren aan. Ook deze storm zal weer door vele schip pers, die op zee waren, lang kunnen worden onthouden. We zitten thans voor goed inden herfst, hoewel we eenige dagen in de wintermaand op zijn. VARIA. Een dezer dagen werd door ambtenaren tegen een schipper bekeuring ingesteld, wegens het niet vertoonen van een „Bewijs”, bedoeld bij art. 34 der wet op de bedrijfs- en andere inkomsten. Ter ontboezeming schrijft de bekeurde aan de bekeurders een’ brief, waarvan de letterlijke inhoud volgt 22 October 1906 Aan den heer Mijn heer commezaris ik onder ge tekende be ken een prozes aan boord ge kreegen te hebe maar ben daar niet mede in ge nomen wand als ik het goed be schouw zijt gij edele acht bareheeren dienaars der wet met kracht en ge weid in de weer om een zozialisten geest te kweeken en als jelui edl abr heere hem dan ge kweekt hebe wilt gij lieden hem er weer uit drijven met geld boeten of tucht huis straf... wand gij mijn heer commezaris weet misschien niet hoe de zaak is want toen de wel be kende amte naar mij prozes heeft gemaakt was ik nog maar tien weeken schipper en had ik nog niet om mijn bedrijf gedacht en als mijn heer nu eens ge zegt had gij moet binne zooveel tijd voor zien zijn anders krijgt gij prozes maar er is geen ver geeving bij men seden en zoo gij weet ben ik 33 jaar oud en nog nooit bekeurt al zoo ben ik er zoo bang van. O... heere van de wet als het drie eenig opper weezen zoo on barm hartig zijn wet zou hand haven dan leefde er geen mensch meer een uur hier op aarde maar gij edlabr heere weet, wel wat gij doet ik heb het ge zegt en het zal van mijn hand niet ge ijst worden. na groete L' welwlddn (naam) Rauwerderhem, 3 Dec. Voor de met 1 Januari 1907 gevraagde 5 dorpsreinigers hebben zich 143 liefhebbers aangemeld. Het weekloon bedraagt f 8. Akkrum, 3 Dec. Vermoedelijk tengevolge ’t inwerpen van brandende lucifers, is in den afgeloopen nacht de inhoud van de hulp- brievenbusop den hoek van de Wijde steeg alhier, bestaande uit onderscheidene brieven en couranten, grootendeels verbrand. De daders zijn niet bekend. Lemmer, 4 Dec. Gisteren was het noodweer op zee. Een Z.W. storm beukte onze kusten. De stoomboot „Sneek”, kapt. Sibrandi, gistermorgen van Amsterdam vertrokken, brak ten gevolge van de hol staande zee, in de nabijheid van Urk haar schroefas. Gelukkig kon de boot met behulp van haar zeilen nog onze haven bereiken. Ze kwam hier gisteravond omstreeks 6 uur binnen, en is hedenmorgen door de stoomboot „Stad Bolsward” naar Sneek gesleept. Jorwerd, 1 Dec. Bij de heden alhier ge houden verhuring van de landerijen voor de Ned. Herv. Gem. zijn aanmerkelijk hooger prijzen geboden dan vorige jaren. Er zijn er bij, die per pondemaat ongeveer f 20 meer moeten doen. Het hoogste bod bedroeg f71. Hepk. Nieuwsbl. v. Fr. Sneek. ’t Was een ware uitkomst voor de bewoners van ons platteland, dat de morgen van den Dinsdag vóór Sinterklaas zich zoo heerlijk liet aanzien. ’t Mottige weer van de laatste dagen, weken mogen we gerust zeggen, dat hen zoo lang opgesloten hield, heeft er zeker veel toe bijgedragen, dat ’t opklarende weer van 4 Dec. honderden boertjes en boerinnetjes naar onze St. Nicolaastafels had gelokt. ’t Grootzand was als vele andere jaren met zoovele wandelaars bezet, dat er op ’t Scharn vaak stop moest worden gezet, opdat de ontmoetenden elkander zouden kunnen passeeren. Of onze neringdoenden van dat druk be zoek hebben geprofiteerd De een klaagde, een ander was matig tevreden, een derde had ’t goed gehad, maar de meesten oordeel den, dat, ouder gewoonte, 't aantal kijkers dat van koopers weer verre overtrof. Wie er ’t best bij zijn gevaren? Onze kasteleins, die natuurlijk gaarne bereid wer den gevonden, de vermoeide en hongerige wandelaars te restaureeren. Gisterenmiddag werd naar de boot van de firma Martin Co. een petroleum- wagen gebracht, die, naar men meedeelt, te Botterdam moest worden gerestaureerd. Nadat de bedoelde wagen op de boot was geladen, schrokken de paarden van een daar staande ladder. De dieren liepen achteruit en geraakten te water. Met veel moeite wist men ’t span weer op den wal te krijgen. Gisterenavond had alhier in de Nieuwe Stadsherberg, ten overstaan van den notaris H. Fennema de finale toewijzing plaats van 2 burgerhuizen, fabrieksgebouwen en bouw terreinen aan de Geeuw alhier, van de Naaml. Venn. Fabriek van marmerwerken, voorheen G. J. Cool. De 4 perceelen werden bij samenvoeging gekocht door de firma D. van der Werf Gzn., handelaars in bouwmaterialen te Bols ward, voor f11323. Een aandeel groot f 100 in de Sneeker Stoombootmij. „Nijverheid", werd toegewezen In den nu gansch in duister gehulden tuin was de kroon van het abrikozenboompje als een lichtende schim. De groote boomen tegen de achterschutting gebaarden voor den donker-aschgrauwen hemel als fantastische reuzen. Toen sloot de zuster behoedzaam de deuren, ontrolde ervoor de matrieten gordijnen, en stak de lamp aan. Al haar bewegingen waren van een bedaard-zekere voornaamheid, die tot kalmte stemde, en gaven een groot gevoel van veiligheid alleen reeds door haar gade te slaan. En in het gouden lampschijnsel was het gesloten vertrek nu als een schatkamer, waarin het zonlicht en heel de weelde van de jonge lente waren opgeborgen voor den nacht. N.A. Ct. vorige dagen, dezen vol-rijpen zomeravond, en of het wijsje van het orgel in de verte veel opgewekter klonk dan anders. Was het omdat die melodie zooveel heerlijke, mooie herinneringen in haar wakker riep, ze wist niet waaruit ze was, die muziek, maar ze herkende ze uit haar kostschooljaren. Eens had ze deze wijs gehoord, van een heel ouden, wit-harigen man, die haar piepte en kraste op een versleten harmonica voor het groote hek van het pensionaat. Maar neen, dat was het toch niet, dat haar zoo licht en zoo gelukkig maakte. Want het orgel hield op met spelen, en toch bleef haar stemming, ja, werd zelfs hoe meer de schemering viel, hoe langer hoe jubelender. In het wiegje lag het rose kindje. Lang uitgestrekt kon ze niet over den met kant verschuimden rand kijken. Maar ze wist dat het er lag, en vaak, als haar oogen even dichtgleden van lichte vermoeienis, na zoo veel waken en pijnvolle afmattiug zag ze het ook. Ze zag het kindje lachen, en ze zag de mollige armpjes verlangend zich uit strekken als om haar te omhelzen. Half wakend toch nog, droomde ze van het kleine kindje. Het was groot nu ge worden, een dochter die alle menschen haar benijdden. Ze wandelde met haar in het bosch, ging winkelen in de stad. Haar dochter had eenvoudige, smaakvolle kleeren aan en de herstellende vrouw in het bed, zag reeds haar lief, zoo innig-mooi gezichtje. Ze konden samen het huishouden doen, ze zouden samen heel veel lezen, samen zingen en pianospelen alles zouden ze als twee vriendinnen samen doen. Toen werd ze wakker met een schrik. Er had een kreet uit het wiegje geklonken, zwakke kreet van nog niet geoefend keeltje en slaperig zware longetjes. Maar onmiddellijk was de pleegzuster, die stil wat in ’t tuintje had zitten lezen, er bij en reikte de moeder het lichte, rose kindje. ’t Is weer uw tijd, mevrouwtje. Zij gaf haar dochtertje de borst, en terwijl de zuster, geruischloos als zweefde zij, weer naar haar stoel terugkeerde, en zacht de blaadjes omsloeg van het leesboek, dat was dichtgevallen, zooeven, zong ze stil een liedje. En opeens klonk haar lichte stem Kan u nog wel zien, zuster? Het wordt al zoo donker! O, best! Mijn oogen zijn zoo goed! Zij zwegen weer; de moeder neuriede nu ook niet langer; het kleine lijfje, licht rustend tegen haar borst, zoog klokkend geluidje. Het was de apotheose van het moeder- geluk. Die stralende, jonge moeder, wier hoofd lei, nog wat bleek, op de dikke bruine haren die zich wijd uitvloeiden over het witte kussen; het kindje naast haar, tegen haar aan, zacht omstrengeld door haar smalle, tengere handen. De zuster, eenvoudig in ’t zwart met blauwe schort, op den gemakke- lijken stoel bij de open tuindeuren, zittend te lezen. En als achtergrond het tuintje, dat waasdroomde na den zwoelen lentedag, wat lichte damp uitademend uit af koelende aarde; het bloeiend abrikozenboompje als een reusachtige rose bouquet; en de thans snel vergrijzende en vergrauwende lucht, waar een enkele ster reeds zwak in tintelde. Nog trillend van hitte verrukking bereidde de hemel zich reeds weer voor, in het af koelend bad van schemering en van nacht-licht, op het zonnefeest van morgen. ’t Kindje was wel in rechten tijd gekomen Zoo vond hen de vader, die binnenkwam, nog bezweet van ’t snelle loopen, na zware, lange dagtaak. Hij kwam binnen, erg moe, maar de heerlijkheid en ’t hooge geluk van die stille tuinkamer in avondlicht, schokten opeens fel door hem heen. Hij zag het, en hij voelde het; en wist dat dit alles nu van hem was, geheel alleen van hem. Dat geen vreemde nu hier mocht binnenkomen, als hij het niet toestond. Dat dit zijn vrouw was, zijn kind, zijn kamer en zijn tuin en zijn geluk. En het was iets als een gebed dat er opweldè naar zijn oogen. Maar hij bedwong zich. Hij zoende zijn vrouw, diep voorover buigend over haar hoog, blank voorhoofd. Bukte zich onder den kap van ’t wiegje en staarde een oogenblik naar het rose gezichtje, dat stil sliep achter de Buiten scheen, alles-verheerlijkend nog de zon. Een gloed van volrijp, trillend zonne licht lag over het stadstuintje. Het licht, wat wazig en wat zwaar al, omdat de dag moe werd en droomerig zich in den avond oploste, lag tusschen het massieve duister der boomschaduw opgestapeld in hooge blokken zuiver goudtopaas. Maar waar de boomen reikten hun onbewogen kruinen, waar de klim opbegroeide schutting geestig aflijnde tegen den goudgloed, daar werd het één heelal, één eindeloosheid van blauw- wazende, trillend-feestende, eeuwige zonne- gloeiing. De boomen stonden, loom en mat, den naderenden avond te wachten. Moe waren ze en verzadigd in te drinken het dichte atmosferen goud. In den ochtend hadden zij gejubeld, toen zoele wind een huivering van geluk en verfrischt ontwaken door hun twijgen joeg. Ruischend den zang der boomen, hadden ze met hun jong-groene blaren elkaar aangeroerd en zacht gestreeld. Maar als de zon steeg aan den hemel, waarvan het blauw verblindend werd, zwegen zij, en dronken eerst gretig en gulzigzwelgend, later zwaar en verzadigd, tot een roes van lichtweelde doofde hun zonneverlangen en zij slaperig en geheel willoos de twijgen lieten afhangen en de vergloeide blaadjes. En nu wachtten zij den avond, die weer bewustheid brengen zou en herleving, reine liefde en in-koelte- kussenden wind teer-voorzichtig streelend. En de klare maannacht, die hen zou doen slapen. Midden in een klein, zwart perkje stond een bloeiend abrikozenboompje, rose bouquet, op hoogen steel. Recht rees het spichtige stammetje uit den grond, steil en heel zeker van zijn willen, tot waar opeens, naar alle kanten, brosse takjes spruiten eruit, beladen met de teere bloeisels. Dat was één pracht en één heerlijkheid een lente-symbool. En de droom-mooie bloesems droegen het zonnegoud, dat over het jonge boompje hing als een brokaten mantel, droegen het een drachtig. Verder was er niet in ’t tuintje. Zwarte aarde rondom het dunne, eigenwijze stammetje daaromheen wat gras en een grintpad. En achterin, tegen de begroeide schutting, de hooge boomen. De tuindeuren stonden wijd open. Ze hadden haar bed zoo dicht mogelijk erbij geschoven, dat zij het wegzinken van het zonnefeest zou kunnen meemaken. Nog straalde het echter, glorievol. Waar zij lag drongen de avond-stadsge- luiden tot haar door, de geluiden die de lente ademden en gaven een eigenaardigen weemoed. Kindergejoel en geschrei van een meisje; heel in de verte. Soms een een bellende tram. Peinzend en toch zonder scherp omlijnde gedachten, lag zij op haar rug, gestrekt. Vage denking van een zieke, die geen pijn meer heeft, herstellende is. Alleen wat doffe zwakte nog verschimde haar gedachten. Bij het bed, heel dicht er tegen aan leunend, als een jong veulen tegen de merrie, stond een mooie, kanten wieg. Daarin lag nu haar kindje, haar dochtertje; het moest vast sluimeren, want het lag nu al wel een uur zoo stil. De vrouw lag in het groote ledikant, plat, rechtuit ze mocht nog volstrekt niet overeind komen. Ze dacht aan het kleine wezen, het teere levende poppetje van vleesch en bloed, dat zij ter wereld had gebracht. Hoeveel smarten en welke pijnen het gekost had voordat het kwam. En hoe verlucht ze zich nu voelde, nu alles zoo goed gegaan was, en een volkomen rust zich over haar moe lichaam had vitgespreid. Alles was nu zoo licht in haar. Het was haar of het tuintje ontsnapt. :l Bolswardsclie Courant

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1906 | | pagina 1