Nieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
n
4
i
46ste Jaargang. 1907.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
No. 60.
Van een stemme, die lange zweeg.
i
De briefwiksel fen Jouw, Bin en Dark,
XXXVIII.
Zondag 28 Juli.
I f
VOOR
Afzonderlijke
aan
de
BINNENLAND.
ljue
men,
ik ófgean op myn
mei it
en
dy dampige run
’k ha, det mei sa’n
Es ist der Tag des Herrn!
Ich bin allein auf weiter Flur
Noch eine Morgenglocke nur!
Nur Stille, nah’ und fern.
wijde veld.
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar 5 Cent.
Deze klok was dus de eerste der 4 in
den toren aanwezige klokken. De vrouwen
of Mariaklok is gegoten in 1523, de andere
in Gothische
zeer groote klok (mannenklok) omtrek 5.10,
diameter 1.68, hoogte 1.35 (draagt als rand
schrift: „Int jaer onses Heeren CIq IqCXL
heeft my Jacob Noleman in Leeuwarden ge
goten”, terwijl de laatste (twaalfuur klok)
is gegoten in 1746.
Na de omgieting heeft de jongelingen-
klok niet veel dienst gedaan. Al spoedig
moest zij zwijgen en was het steeds de man
nenklok die de gemeente te zamen riep ter
godsdienstoefening.
En toch was zij de meest belangrijkste in
geschiedkundig opzicht. In haar oorspronke-
lijken vorm was zij de eerste uit het Katho
lieke, in den tegenwoordigen de eerste in
het Protestantsche tijdperk. Zij behoort tot
den bloeitijd van Katholicisme en Calvinisme
beide (v. d. Meulen, Bolsw. Kunstgesch.)
En nu Zondagmorgen j.l. weerklonk
haar stem, gepaard aan die der gewone klok
over de stad. En zij had iets te zeggen die
stemme. Geworden in het Reform atie-tijd-
perk, in hetzelfde jaar dat de Dordtsche
Synode werd gehouden, heeft zij gezien, ge
hoord en onthouden wat die jaren brachten.
Zij heeft meegemaakt die onzalige tijd van
godsdiensttwist, zij kan vertellen van
daden van hoog geloofsvertrouwen, van stand
vastigheid, van strijd tegen alles wat onwaar,
tegen alles wat menschenheerschappij is.
En zoo heeft menigeen op den bewusten
Zondagmorgen verstaan wat de klok uitluidde
over Bolsward: „houd stand, gemeente, die
God dient in het Gothieke tempelgebouw
aan den noordkant der stad, houdt aan,
houdt wat gij hebt, sta pal voor uw recht en
uwe beginselen”.
En toen de klokken
daarbinnen de orgelklanken
psalmgezang.
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
Abe-hyngstetysker
Melle scoe bigripe,
Uit het oude metaal der klok, die in het
jaar na Christus 1356 gegoten is, maar door
het geweld der luiders is gebroken, heeft de
magistraat van Bolsward in het jaar na
Christus 1618 zorg gedragen, dat ik, met
verzwaard gewicht hersteld ben geworden.
hat grif üngelyk, hwent sa folie ünderschie
is der net twisten Skeveningen en Lobith.
„Omke moat syn geloazje mar ris opwoelje”,
scoe lytse Pibe fen sweager Hauk wol sizze.
Mar hwet ik sizze woe, it brief yn ’e
bos en ik fen ruten. Sounens en it béste
en hertelike groetenisseu fen dyn frjéon,
O AR K.
B., 23ste fen Haeimoanne 1907.
zwegen, ruischten
en klonk het
Ws.
of staan op het punt van aanvang. En als
die tijd daar is, moet er wat ontspanning
zijn, zoowel voor klein als voor groot. Want
de grooteren, al hebben ze dan al geen offi-
ciëele zomer-vacantie, houden ook wel van
een dagje gezellig uitgaan; dat moet er toch
af. En zoo worden dan allerlei boot-, tram-,
spoor-, wandel- en vooral fietstochtjes geor
ganiseerd. Wel lokte tot nu geen erg prachtig
zomerweer daartoe uit, doch ’t wordt beter.
Trouwens, als de zomer nog wat te genieten
wil geven, wordt het zoo zoetjes aan tijd,
want veel anders dan koude, donkere dagen,
hebben we nog niet gehad.
Sneek, 23 Juli, ’t Friesch Dagblad is
schijnbaar erg beleedigd, wijl we ’t de Redactie
kwalijk namen, dat ’t bewuste bericht van
16 Juli door haar niet werd gerectificeerd.
Waar onderscheidene bladen ’t bericht
van ds. P. overnamen, daar hadden we ’t
in de eerste plaats plicht gevonden van ’t
Fr. D. ’t schrijven van ds P. in de W R. Ct.
een plaats onder de rubriek „Verbetering”
te geven.
Nu dit niet werd gedaan, meenden we,
dat ’t zwijgen, ’t welk bedoeld blad deed,
„brutaal” mocht worden genoemd. Op de
rest van ’t geschrijf gaan we natuurlijk niet
inpersoonlijke zaken behooren o.i. in geen
courant, allerminst in ’t Fr. Dagblad thuis.
V.
Sneek, 26 Juli. De heer J. van Loon,
boekhouder bij de Algemeene Armvoogdij
alhier, heeft als zoodanig eervol ontslag ge
vraagd.
Kimswerd, 24 Juli. De stoom-dorsch-
machine met pers en toebehooren, aangeschaft
door de Coöperatieve Landbouwvereeniging
alhier, komende uit de fabriek van Heinrich
Lanz te Mannheim, is heden, onder bet
gejuich van de jeugd, bij ’t Land bouwhuis
aangekomen. Alles vond reeds nu veel bekijks,
en dat naar het in werking stellen wordt
uitgezien, valt licht te begrijpen. Den onder
nemers, die toonen steeds met den tijd mee
te willen, wordt veel succes toegewenscht.
Zuidwesthoek, 25 Juli. De hooioogst is
achter den rug en de boeren kunnen de
rekening opmaken. Beduidend minder quan-
titeit, maar de qualiteit zooveel te beter,
luidt het oordeel. Vergeten dient daarbij
niet, dat men de beide laatste jaren wel wat
verwend was ten aanzien van het hooigewin.
Een derde minder dan verleden jaar, hoor
den we noemen. Vooral de buitenlanden laten
het zitten. Deze hebben van ’t voorjaar te
zeer geleden van het hooge water in verband
met het koude weer, dat er op volgde. Op
merkelijk is het, dat men zoo weinig ver
neemt van broei, terwijl daarvoor zooveel
aanleiding heette te bestaan. Ook al zonder
ling in dezen zonderlingen zomer.
Hepk. Nieuwsbl. v. Fr.
Sneek, 26 Juli. Een 65-jarige veedrijver,
A. S. alhier, was een dag of drie geleden
zóó boven zijn bier, dat hij als een razende
Roeland den Leeuwarder straatweg insloeg,
onder den uitroep „Ik ben stomdronken
alsof men aan zijn kennelijken staat niet
viel te observeeren, dat de man te veel
aan Bacchus had geofferd. Voor de Kazerne
van de marechaussee’s gekomen, loopt hij
daar ’t erf op met ’t verzoek om water
en een plaats om uit te rusten.
Alles werd hem van harte verstrekt plus
de tijding, dat hem eerlang een extra be-
looning wacht.
Leve de vacantie,
Wuift met hoed of pet;
Veertien dagen rnsten,
Jongens wat een pret
Zoo luidt de aanhef van een lied, dat hier
zeker wel op zijn plaats is. Bijna overal toch
zijn aan de scholen de vacanties begonnen.
Eene klok slaat aan; morgenroep over ’t
En op die roepstemme valt er,
geleidelijk weg, een heel koor in van beierende
klokken, in hooge en lage tonen, noodende
ter kerke. Wondermooi klinkt op zoo’n stillen
morgen dat koor uit metalen monden.
Nu zal zich de diepe Basstem van
klok der Groote Kerk gaan mengen in het
ensemble, ’t Is alsof er op gewacht wordt,
om het finale van den klokkenzang in te
zetten
Waar blijft die diepe toon? Zou zij ver
zuimen haar Zondagsplicht?
E, A, E, A, met deze kwart zetten
twee klokken het finale in.
Vanwaar deze klanken, zoo vreemd aan
het Zondagmorgenorkest?
Ze komen uit den ouden Martinustoren
in de stad, die de keizerskroon in haar wapen
voert. Wondere verrassing voor al die luidende
klokken in de omgeving, dat ongekend accoord
E, A. En de eene na de andere houdt op
van beieren, ’t is alsof allen luisteren
naar die vreemde tonen.
Zondagmorgen. Mooie zomersche dag is
aangebroken, stil is ’t over ’t veld.
„Es ist der Tag des Herrn”. De fietser
die zachtkens voortpeddelt op den eenzamen
landweg over de Hieniert, op weg naar de
Martinuskerk te Bolsward, wordt er
herinnerd
De vrije briefkaart.
Het Faderland schrijft:
De nieuwe voorschriften aangaande de brief
kaarten die met 1 Augustus in werking
treden, geven een zeer te waardeeren ver
betering en vooral verruiming aan de op dit
gebied tot dusverre geldende bepalingen.
Men maakt zich niet aan overdrijving
schuldig wanneer men zegt, dat de briefkaart
het dwangpak heeft afgeworpen en zich
voortaan vrij en frank zal kunnen bewegen.
Vooreerst toch behoeft zij voortaan niet
eens meer het opschrift Briefkaart te dragen.
Een gewone correspondentiekaart, mits binnen
de voorgeschreven afmetingen vallend, is van
nu af even goed een briefkaart als een die
door het Rijk wordt uitgegeven.
Want de kleur doet er ook niets meer
toe. De betrekkelijke vrijheid die in dit
opzicht reeds heerschte, is nu ten aanzien
van de kleur ongelimiteerd.
Verder is de beschrijfbare ruimte uitge
breid, doordat men behalve de rugzijde niet
de linkerhelft, maar voortaan het linker-
gedeelte van de voorzijde daarvoor mag
gebruiken.
Photographieën, prentjes, plakzegels, post
zegels, merken en soortgelijke kleine papieren
mogen nu op de briefkaart worden geplakt,
zoowel aan de voor- als aan de achterzijde
(van de voorzijde alleen de linkerhelft, het
geen in de praktijk wel gelijk zal staan met
het linkergedeelte). De eisch dat ze behoor
lijk vastgehecht moeten zijn en daarmede
over hun geheele oppervlakte als het ware
één geheel dienen te vormen, is alleszins
billijk.
Kortom aan het- begrip briefkaart zal na
1 Augustus, dank zij de nieuwe voorschriften,
kunnen voldoen ieder blaadje blanco karton,
dat binnen de vastgestelde afmetingen valt
(14 X 9 cM. hoogstens en 10 X 7 cM.
minstens).
Wij voorspellen hiervan een groote uit
breiding van de correspondentie met brief
kaarten, zoodra de zeer vrijzinnige strekking
der nieuwe bepalingen genoegzaam tot het
publiek zal zijn doorgedrongen.
Sinds twee jaren bestaat te Worms de
gewoonte op de kinderen van de openbare
scholen schedel-metingen toe te passen. De
resultaten bewijzen, dat er werkelijk een
vaste verhouding bestaat tusschen schedel-
omvang en hersen-kracht. Een absolute pa
rallel bestaat natuurlijk niet, er zijn zelfs
veel uitzonderingen, maar toch gaat de
volgende regel vrijwel op
Zesjarige schoolkinderen met een schedel-
omvang van minder dan 50 centimeter bij
jongens en 47 centimeter bij meisjes, maakten
zelden goede vorderingen in het leerjaar;
op den leeftijd van tot 101/2 waren een
minimum-schedel-omvang van 52 centimeter
bij jongens en 51 bij meisjes noodig om
zeer goede vorderingen te maken. Slechts
één meisje spotte met den regel.
Brief fen Oark oan Bin.
Béste Frjeon Bin!
Yn de léste dagen hab ik tige utsjoen nei
in brief fen dy. Lyk astü wol wist, koe ik
net op de gearkomste fen it Frysk Selskip
to Ljouwert komme. Al ho’n sin as ik der
oars ek oan hie, dizze kear kaem it for my
op in forkearde dei, om de forgearring bywenje
to kinnen. De wal keart it skip, seit men
wol ris. Mar nou lange ik der tige nei,-fen
dy in lang forhael to krijen fen de gearkomste-
dei. Ik hab der fenseis wol it iene en oar
oer lézen yn de krante, mar ik woe der jerne
meat fen hearre, to sizzenkrekt fen dy
dingen, dy’t de krante net fortelt. Wieren
al de aide frjeonen en Fryske taelhelden,
dy’t wy wend binne, dér alle jierren sahwet
to sjên, der nou ek wer? Ik oarnearje det
dü scilst wol wer mei in stikmennich fen
dyn stalkes oan in lange tafel sitten ha to
petearjen oar alderhande saken er wer nocht
en wille hawn habbe, lyk as jimme dit jierliks
op sa’n dei wend binne. Wier de opkomst
fen de leden like great as de foarige jierren
ef wieren der nou in party thus bleauu.om
as echte feestfriezen op de selskipsdei yn it
Wald bliken to jaen fen hjar Fryske sin,
mei de frouljue?...
Ik fyn it fenseis tige, detstu Hylkje dér
ek mei hinne nimst.
Jonge, jonge, hwet hab ik heard, dü scilst
it boerkjen opjaen, Bin? En den forfarre nei
dizze kant fen de Kunder ta, nei it poepelan,
sa as Jouw den seit; nei it Oer-e-jordaenske,
lyk ast’ it seis bititele hast? Us Wikje hat
it my skreaun. It giet ek hommels yn syn
wirk, meikoarten boelgdd halde en mei Alder-
heiljen al fen ’t sté. Dü scilst de „Co.” ef
sahwet wirde yn in lanbou-undernimming,
gyng it praet, skreau hja. Krekt wist hja
it net, om’t hja hie it fen hearren en sizzen
en net fen jimme seis.
Skriuw my gau ris, heite. Ik moat it
nou ris persys witte. Hoe komt it nou mei
de pleats? Hwa scil dy den biallemanstrearje
Myn goede frjeon, ik bin heal dea fen
nijsgjirrigens, earst: tit klearebare bilang-
stelling yn it wol en wea fen in aide frjeon
en oard: lit püre fortriet fen it pimperjen
fen in üld-kies, mar dit léste giet jimme
minder oan, fêst.
It forfarren scil jimme grif net tafalle.
Ik ben it forhüzjen wol wend. It kostet
bêdstrie. Jimme habbe al ryklik tsjien jier
op de ald-plaets sitten, dér leit in hiel stik
fen jimme libben, den seit it foroarjen hwet.
As ik neigean, hofolle astü dér allegearre
foroare en forbettere hast, aide slinken
ticht kroadde, hege wallen weigroeven, ekers
delset, de kop fen de toalve fortichele, de
füftsjiene draeineard, it büthüs fortimmere
en de skürre forboud den meatte jimme
der oars al min ófsjên kinnen ha. Us Wikje
skreau der yet by: „Hja skinne hjarren noch
wol jong to fielen, det yet sa’ii greate for-
oaring oandoare.” Nou, hja hat wol gelyk,
tinkt my.
Hat dit plan faeks al in toarn yn ’e
maek wést en yn ’e loft hongen en woestü
dêrom lésten gjin kandatus wêze for jimme
gemeinteried
En op dezen Zondagmorgen staart menig
eenvoudig mensch, op weg naar het mooie
Godsgebouw, naar boven, naar den hoogen
toren. Velen verstaan het niet, dat lied der
duetteerende klokken. Maar voor hen, die
het gegeven is de beteekenis te vatten van
die verklinkende tonen, is het een stemme,
niet die eens roependen in de woestijn, maar
van eene die dichtbij is
Der jongelingsklok was ruim 200 jaren
geleden het zwijgen opgelegd. Haar grond
toon E paste niet in het accoord D, Fis, A
harer drie zusteren. Zij moest zwijgen,
evenals zoovelen die anders moeten spreken
dan men dan doet en gewoon is, evenals
zoovelen, die durven afwijken van de gewone
sleur en het gewone spreken.
Men snoerde der klok den mond, in
figuurlijken zin, door er den klepel uit te
nemen.
En langer dan twee eeuwen hing daar
boven in den Martinustoren een zwijgende,
maar een zwijgende, die slechts wachtte op
de eerste de beste gelegenheid om weer over
gansch de stad te laten hooren het plechtig
gebim-bam.
Oer pollëtyk praet. Hwet hingje in hopen
ljue Van der Zwaag yn it hier net. Hja
wolle him perfoarst üt ’e Keamer hade
iene fynt det er ’t nou to drok haten in
oar, det er nou to folie fortsjinnetto folie
sjerp op ien pankoek, seit in treddenien.
Sa giet it nou altiden, mar de kranten
moatte ek stof habbe om hwet to praten yn
de kommertiid. De Klok scil nou wyks
troch in oar opwoun wirde. De komkommers
waechsje net fel yn dizze hounske houns-
dagen. Sjuch, dér bin ik wrammelsfen de polle-
ik it oars net oer ha, mar nou ’t
bigoun bin, moat ik dy
efkes freegje, ho ’t it ófroun is
tsjokwaer twisken dyn bürman Melle
oer
woe
wiette as fen ’t simmer, in knol bést damp
wirde koe, alteast as
segaren.
Nou Bin, it is al wer tige letneffens
myn haloazje al amper njuggen üre en op de
klok op slach fen tsjienen. Ien fen beiden
tyk, troch de krante, yn it waer kommen.
Dér woe i_
ik der doch oer
De geschiedenis dezer klok is eene feniks
historie.
Op den rand vindt
karakters, de volgende inscriptie:
Ex aere veteris campanae fusaë anno
Christi MCCCLVI sed vi pulsantium rupta,
aucto pondere, reficiendam curaut senatus
Bolswer diens es anno Christi MVIcXVIII,
dat wil zeggen
Bolswardsche Courant