Nieuws- en Advertentieblad Bols ward en Wonseradeel. Zondag 27 October. I 1907. 46ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 86. Amsterdamsclie Beelden. De briefwiksel fen Jouw, Bin en Dark. VOOR B i n. Hylkje. B., 21—10—’07. Wiïns ta. Njunken my siet in arbeidersminske Mei waeide een eenvoudig op deze wijze van een levende big per para- en onder schreeuwprotest den eerlijken vinder wor- na de neder- Hauk sein, sweager wier Zelf kwasie- medereiziger na aankomst een tijdlang Opstijging luchtballon Drachten. As. Woensdag, ter gelegenheid van de kermis, zal te Drachten nog nooit aldaar vertoondeen heusche luchtballon met een heuschen luchtreiziger in de mand opstijgen. ’t Is de bekende W. Pottum. Op 1000 meter hoogte zal een chute nederdalen het eigendom van den. En wie den ballon zelf daling ’t eerst te pakken heeft, krijgt ook een prijs. Toen de heer Pottum onlangs te Rotter dam opsteeg, een van big heelhuids vond, de heuschelijke big. Leeuwarden, 25 Oct. In verband met de gewijzigde samenstelling van den Raad wen- schen meerdere Raadsleden Burg, en Weth. uit te noodigen, voorstellen in te dienen betreffende de oprichting van een gemeentelijk slachthuis. de ongelukkige speler, dikwijls met een kleine roes in is, dien hij aan de vrijgevigheid van zijn nieuwen kameraad te danken heeft. Maar daar krijgt hij ook nul op het rekest. Meestal loopt hij ook nog een schrobbeering op; feitelijk moest de inspecteur proces-verbaal tegen hem opmaken, wegens het deelnemen aan hazardspel. Maar zijn geld is onherroe pelijk verloren; wie zou ooit kunnen be wijzen, dat de kwartjesvinders valsch gespeeld hadden. Lang niet altijd is het boertje of schippertje, die er inloopt. Mij is een geval bekend grooten kaashandelaar uit Eriesland, die op reis van Leeuwarden naar Amsterdam (via StavorenEnkhuizen) al zijn contanten, eenige duizenden guldens, verloor. Ongeveer bij Zaandam smeekte hij zijn bloedzuigers hem zijn geld terug te gevenhij zou hun dan duizend gulden laten. De beulen wei gerden. In Amsterdam aangekomen maakte hij zoo’n misbaar, dat de kwartjesvinders met behulp van het treinpersoneel naar den politiepost werdén gebracht. Maar wat moest men daar met hen aanvangen? Vrijlaten en gauw ook. Ze zijn niet te straffen volgens de wet. Alleen waarschuwen kan helpen, nog eens en nog eens. En vooral de provinciale pers kan die taak met vrucht volbrengen. BINNENLAND. LI. Brief fen Oark oan Béste Frjeon Bin! In jiermannich lyn reisge ik ris mei de hyngstetram fen Harkesyl nei was ’t plan aanvankelijk ook levende big neer te laten. Op aandringen dierenvrienden werd er toen een steenen van gemaakt. Wie dat steenen diertje en ’t inleverde, kreeg dan ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. Afzonderlijkenos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. X. Berichten in de bladen wijzen er duidelijk op dat het edele gilde der „kwartjesvinders" nog geenszins tot het verleden behoort. Nog de vorige week waren zij op verschillende plaatsen in de gelegenheid hun slag te slaan en... kwam het uit, wat uit den aard der zaak meestal niet het geval is. Na jaren vrijwel ongestoord hun vak te hebben uit geoefend, worden zij in de laatste twee jaren met prijzenswaardigen ijver daarin door de politie bemoeilijkt. Wat niet wegneemt dat zooals sommigen dezer dagen tot hun schade bemerkten ze er altijd nog zijn, steeds nieuwe terreinen en dito trucs be denken. Om te beginnen houden zij nu niet meer „beurs" op den hoek van Nes en Vijgendam vóór den sigarenwinkel van „Trio" maar in een dicht daarbij in de Warmoesstraat gelegen „bar". Buiten hun handlangers kan men daar zeer vaak de drie hoofdpersonen van het gilde samenvinden, twee korte dikken met rood-gebruind gelaat, dat geen twijfel laat over hun Semietische afkomst en een lange en tengere, met vlasblonde snor en brutaal Anglo-Germaansche tijpe. Een der dikken is gewoonlijk keurig als „mijnheer" gekleed, de anderen soms als heer, soms als werkman, dan weer als schipper of zeeman, deze moeten passen bij het soort „slachtoffers" waarmee ze voor dien dag kennismaking zoeken. ’s Morgens kan men ze veelal vinden op de Ruyterkade; de eerstgenoemde die blijk baar bet best bespraakt is noodigt uit tot spelen, één staat er bij om als kwasiewinner arglooze loopknechtjes en buitenlui lekker te maken en eenige handlangers staan aan beide zijden der kade om te waarschuwen als een langzaam voortstappende smeris in aantocht is. Wordt het signaal hiervoor gegeven, dan worden de kaarten een oogen- blik opgeborgen en met de handen in de zakken wacht men tot de politie-dienaar voorbij is. Dan gaat het geliefkoosde spel één, twee, drie klaveren aas weer rustig zijn gangetje; een der comperes wedt voor den schijn, dat hij klaveren aas wel weet te liggen en wint. Aangelokt door dit voorbeeld is er nog menig domoor, die ook een kleinig heidje wagen wil. Een kwartje bijv. Hij wint ook. Nu wedt hij nog eens: tien stuivers. Weer reikt Fortuna hem de hand. Maar als hij een gulden gezet heeft, keert de kans. Nu ja, men moet den moed niet te gauw laten zakken. DoorspelenMen kan het terugverdienen. En het einde van dat door spelen is maar al te vaak dat menige burger jongen bf zijn weekloon kwijt is, óf dat hij ’t geld van zijn patroon heeft aangesproken en in de gauwigheid zijn leven heeft verwoest. Van tijd tot tijd komt het ook wel eens voor dat een „linke" jongen de kwartjes vinders er in laat loopen, nl. door, wanneer hij een paar keer gewonnen heeft, te zeggen „Ik speel niet meer!" Maar gewenscht is het dan dat hij pootig is, in staat om als de nood aan den man komt een paar kerels van zijn lijf te houden. Want de bende ziet er volstrekt geen been in, een slachtoffer dat hun blijkbaar te slim af is, eens goed af te rammelen en den man te dwingen, weer terug te geven wat hij hun afwon. In brutaliteit toch doen vele roofridders, die zooveel jaren ongestraft hun bedrijf uit oefenen volstrekt niet onder voor de Rinaldo’s en Aballino’s der oude halve stuiversromans. Ook bij hen wordt niets aan hel toeval over gelaten, doch alles geschiedt met overleg. ’t Zijn in hun soort zakenmenschen. Zoo reizen ze ook veel voor hun affaire, in den allerlaatsten tijd veel per motorfiets om in afgelegen dorpen te kunnen werken. Maar bovendien zijn zij trouwe bezoekers der jaarmarkten en trachten vooral op lange treintrajecten bijv, tusschen Oldenzaal ApeldoornAmsterdam hun slag te slaan. In het vinden van trucs om met de mede burgers goede vrinden te worden of vertrouwen in te boezemen zijn ze onuitputtelijk. Vooral de Holl. IJz. Sp. Mij. geniet hun gunst en recommandatie. Want de groep- abonnementen van f 17.50 zijn bizonder practisch voor hun doel. Je kunt er veel en ver mee reizen en zonder schade overal uitstappen, wanneer er onraad aan de lucht of niets te halen is. Menschen die op reis zijn maken spoediger kennis met geheel vreemden dan men dit in zijn eigen land zal doen. Schrijver dezes weet dit bij ondervinding. Hij heeft een groot deel van Europa bezocht en wanneer hij zijn collectie herinneringen van allerlei aard eens opslaat zal hij vinden adreskaartjes in allerlei Germaansche, Romaansche en Slavische talen, weggedoezelde herinneringen aan personen met wie hij in de spoorweg coupé, aan de table d’hóte, aan de stamtafel of in ’t theater kennis maakte. Men moet dit zelf hebben meegemaakt om het te begrijpen. Als men in een vreemd land is, vooral wanneer men niet ten volle de taal verstaat, geheel alleen, uren en dagen zonder gelegenheid te hebben gedachten wisse ling van eenig aanbelang te houden is men van harte verheugd iemand gevonden te hebben, met wien men weer eens gezellig kan praten. Wie en wat die iemand is, daar vraagt men niet zoo precies naar. De kwartjesvinders die in hun „beroep” on tegenzeggelijk veel menschenkennis opge daan hebben, weten van die menschelijke zwakheid gebruik te maken, reizigers sluiten zij zich bij een aan, zetten de kennismaking aan het Centraalstation nog voort, introduceeren hun nieuwen kameraad in ’t vroolijke Amsterdam. Bij toeval komen ze in een of andere verdachte kroeg. De vreemdeling kan wel zien dat hij in een burgeromgeving, doch niet, dat hij in een dievenhol is aangeland, want ook deze zijn met hun tijd meegegaan en worden volstrekt niet altijd in onder- aardsche holen gevonden, waar een walmende kaars op een ruwe houten tafel geplaatst de glimmende boeventronies spookachtig ver licht. Zoo verstandig is men wel dat de arglooze, die hier in een val loopt, niet op het eerste oogenblik wordt afgeschrikt. In zoo’n kroeg komen dan personen, kwasie geheel vreemd aanylen vriend, die een kaartje leggen of een of ander buitengewoon spel op het biljart maken; de begeleider begint belang te stellen in het spel en de vreemde volgt, ’t zij uit beleefdheid, ’t zij uit op- gewekten hartstocht het voorbeeld. En bijna altijd is het eind dat de laatste op zeker oogenblik uitgeschud en leeggeplunderd is, dat evenwel de z.g. toevallige bezoekers en de begeleider plotseling verdwenen zijn, dat Hepk. Nieuwsbl. v. Fr. Sneek. De droeve mare ging heden na middag door onze stad, dat ’t Kamerlid voor ons district, Mr. H. Okma, plotseling was overleden. Konden we ’t in ’t eerst niet gelooven, weinige oogenblikken daarna ver namen we dat de treurige tijding maar al te waar was. Vanmorgen gevoelde mr. O. zich niet wel, hij had vrijwat hoofdpijn, waarom van de reis naar Leeuwarden maar door hem werd afgezien. Niet alleen voor zijn echtgenoote en zijn nog zes jonge kinderen, maar ook voor allen, die den oprechten, den degelijken man kenden, is zijn heengaan een groot verlies. De overledene werd den 27en Aug. j.l. pas 39 jaren. Sn. Ct. Makkum. Ook onze plaats krijgt het genot intercom, bij het telephoonnet te worden aangesloten. Men is reeds druk bezig de draden naar de zeven aangeslotenen te span nen, wat echter nog al wat tijd neemt, daar men hier en daar kabels moet leggen onder de vaarten door. Ook moeten er enkele ver beteringen aan het postkantoor worden aan gebracht. Met plm. drie weken hoopt men echter met alles klaar te zijn. Workum. Op de bovenzaal van Mej. de Wed. Oosterhoff werd heden een Propaganda- wedstrijd gehouden van de „Friesche Schaak bond” onder leiding van den Heer S. Zijsling te Leeuwarden. In beide klassen waren 6 deelnemers. Met groote inspanning en na ^nnigen strijd werden de prijzen, bestaande uit luxe voorwerpen, gewonnen in de le klasse door de H.H. S. Rijpma te Bolsward, en T. Westendorp te Exmorra. In de 2de klasse door S. J. Vallinga’ te Workum en 8. v, d. Velde te Hommer tv Do ’t Hauk hjir wier, habbe wy in gat yn de nacht praet. Hy forhelle my do det hy in bjerstkeal forkoft hie, tige djCtr oan in boer efter Snits. De lytsfeint hie it bist de Tiisdeis óflevere nei Snits ta. Goed birekkene, koe it feintsje tsjin melksjoun wer thds wêze. Om trije tire hinne kaem Hauk dy deis mei in hynsder by de smid en dêr siet it maetsje yn de smitte, prinshearlik, mei in great segear yn ’e holle. It bliek det hy riden hie mei immen en nou scoe sinjeur oant thétiid ta, mar hwet by de smid om- hingje. „Ik bin ommers yn myn tiid mei riden en net yn jouwes, boer”, hied er tsjin My tinkt, hy hied gelyk, mar it der net mei iens. As er dadlik nei hüs ta gien wier, den hied er ommers bést it iene eft oare yet dwaen kinnen, in hantaest dit of in tataest dat. De holle toette my op it lést fen al syn forhalen. Atstd mei koarten hjir yn dizze oarde mei wiif en bern to stoel en to bank biste, Bin, den kom ik gau op in Snein ris oer en den scil ik dy wol maer fen us petearren fordütskje. Dit brief is al lang genóch, dü scilst nou bynei gjin tiid habbe om it mei gedild troch to lézen en noch minder om der in brief op werom to skriuwen. Stjür my, as jimme oanlanne binne, ris in letterke op in brievekaertsje. Sounens en in blier sin bij it forlitten fen it Aide sté en bij it oanfarren fen it nije. It aide plak scille jimme earst tige misse, mar bitink det jimm’ der net weijage binne en det jimme yn oantinken bliuwe yn it hert fen sa mannich frjeon, dy ’t jimme efterlitte. Tige folie groetenissen ek oan Mei in Fryske hanslach, dyn frjeon OARK. en lyk foar ós oer op de oare bank in fróuminsk, dat nei myn ynsjên it measte wei hie fen in kreamheinster, in hoarnmoei, in goedfrou, in baekster ef, lyk as de ljue hjir sizze, in „baker”. Tsjin dy sein, Bin, fyn ik baker in manlike namme, dy’t net past oan sa’n wiif; ik hab nou inkear in mier oan sa’n minske, dat de wysheid seis mient to wêzen, mar faek sa dom is as oalje en bygelovich as in hokkeling. It arbeidersminske seacii nei in rydtdch op ’e dyk, ik socht it nijs ut in ald-krante en de baker skau hinne en wer op de bank en draeide hjar nei lofts en nei rjuchts eft hja de ridel ynyn de büse hie. Yn ienen, sender in inkele warskóging, sette hja de binnen op ’e knibbels en frege hja oan myn bürwyfke: „Binne jy net ien fen Idse- Mintsje? „Idse-Mintsje, hwa is dat?” wier it biskie. „Hea, ik tocht dêr likene jy sa op, mar hwa binne jy den, as ik freegje mei Sjuch Bin, sa krige dat wiif in bigjin oan in gesprek en sa fyn ik fen’e joun in bigjin oan in brief. It set wol op in frjemde menear fen ’e ein, mar my tinkt, det men ek net ivich en erflik mei it waer bigjinne. kin. Mei waerpraetsjes kin men ek neat opjeije. As it by jimmes moai is, lit jimme it by uzes mar reine. It maelt jimme neat. „As de moanne fol is, skynt hja oeral”, is der sein, mar de man, dy’t dat sizzen litfoun hat, scil in dichter wést ha. Hjir by uzes wier it hjoed kostelik waer, mar to Ljouwert hat it reind, det it easde. Ho’t ik dat wit? Ik trof to middei oan it stasjon de J..mer hndermaster, ünderwizer seit me non dy hie hjir yn ’e kontrijen om in plak frege en fen ’e moarn in proef les ef sa oflein. Hy forhelle my ek det sweager Hauk it hwet wei hie. Hauk hie mei it hjerstmelken kjeld skipe. Dokter hie him hwet güd foarskreaun, earst fiif drankjes en nou in resje drippen. As er dy op hie, scoe hy wol wer yn syn aide biweging komme. „Mjit Hauk syn siikte of nei it tal drankjes” frege ik, „en hokker kleur hiene syn mede- sinen?” Do lake myn sechsman ris en sei: „Né, Oarksma, jou sweager hat dér net fen praten, mar de aide arbeidster hat it sa forteld.” It wier wol moai slim wést mei de boer, hie hja sein, hwent it earste dokters- gfid wier wyt en it smakke alderheislikst; bitter en sfir fen beiden. Hja hie it preaun, do’t hja it lege fleske oerjown hie aon Lieuwe-drankrinder. Dy dokters hoege my niks te sizzen, hie hja utlein mei gebeartens, ik wit it wol oan it ghd eft it slim is ef net. As dat bygelyks rukt nei kanfer, den is it net sa bést, den rint it faek nei it léste! It goe-minske bikocht hjar wittenskip mei in skrik fen bilang. Forline maitiid hie hja in rimme- tikige skonk. Do joech dokter hjar kanfer- spiritus om him, to sizzen de skonk, der mei to smarren. Do ’t hja de rook yn ’e noas krige, tocht hja, dat is in faei teiken en hja rekke alhiel ut hjar sintrum. Hja wier earst ta bidarjen komd, do ’t hjar dochter sei „Ei hwet, Mem hoecht it ommers net yn to nimmen." DA kinst bigripe, Bin, det ik der nij fen ophearde det Hauk it sa wei hie. Lésten op ’e tentoanstelling wier er yet sa helder as in bij; do hat hy hjir ek noch by my wést;, in hiele nacht oer. It is in meagere skar- minkel, mar hy sit yn in taeije hfid. Oars wier it by Hauk-en-dy tige yn ’e es. it soele waer woechs it gêrs yet en it op plakken oer ’t lan. As it net to wiet waerd en mei it lege wetter wier hjir dalik gjin noed mei, den koe Hauk wol oant Allerheiljen ta weidzje.Waerd it mei it waer al min, ek neat slimde skfirre hat folie gollen. „Winter kom mar, it heaspyn sit fol!" De deugd, fen it hea fenseis, koe oars wol better wêze, mar yn ’e neisimmer hie Hauk al iu tfizen ef fiif koeken kocht. In hiele hael for him, hwent de lyukoeke is sünt priziger wirden en it moai is bidroefde BolswarcLsche Courant V, - I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1907 | | pagina 1