Nieuws- en Advertentieblad
BolswarcL en Wonseradeel.
Zondag 23 Augustus.
r
I
47ste Jaargang. 1908.
No. 68.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
r
I
De Drentsche Stoomwasch- en Strijk-
Inrichting te Meppel.
DE AUTOMOBIEL.
VOOR
r
juffrouw te-
Een paard is
Ik vind het
de slanke jonk-
met
groote stapels keurig bewerkt
In de strijkkamer werken onder
juffrouw een twaalftal strijk-
spaken
't Is
c
K
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
o.a. genoot de Eirma
ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden.
Franco per post 50 Cents.
Afzonderlijkenos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Daartoe welwillend in de gelegenheid ge
steld door den Directeur, den heer A. Top,
bezichtigden wij deze week de Drentsche
stoomwasch- en strijkinrichting te Meppel,
die door verbouwing, uitgevoerd onder opzicht
van den heer G. Otten Janzoon, architect,
door de aannemers de heeren Gebrs. Kombrink
aldaar, dezer dagen werd opgeleverd.
In het nieuwe ketelhuis vinden wij naast
den ouden ketel, die thans voor reserve wordt
gehouden, den nieuwen stoomketel, een kolos
sus ter lengte van 9 Meter en 2 Meter
middellijn, met een verwarmingsoppervlakte
van 64 M2., afkomstig uit de fabriek van
de heeren K. Laarbuis Zonen te Enschedé,
en geleverd en gemonteerd door den heer
F. Huisman te Meppel. Met dezen veel
grootere keteln de oude had slechts eene
verwarmingsoppervlakte van 23 M2. wordt
het kolenverbruik tot op de helft gereduceerd.
Het metselwerk om den ketel werd, zeer tot
genoegen van de Directie, uitgevoerd door
den metselaar Rf. Loos Sr., aldaar.
Daarnaast bevindt zich de machinekamer
en dynamo voor het electrisch licht, schakel
bord enz. Voorts vinden wij in dit gebouw,
ter grootte van 26 bij 12 Meter, de sorteer
kamer, waar alle wasschen worden gesorteerd
en in pakjes gebonden, daar bier alleen het
witgoed in de moderne waschmachines, het
bont chemisch en het wollen goed uit de
hand wordt gewasschen. In de waschkamer
daarnaast kunnen met de nieuwste wasch
machines, waarin het waschgoed gedurende
2 uren verschillende bewerkingen ondergaat,
iedere 2 uren 15 wasschen worden behandeld,
welke daarna in de mede daar geplaatste
luchtdroogmachines in den tijd van 5 minuten
winddroog gemaakt worden. In de plet-
kamer wordt daarna het lijf-, huishoud- en
strijkgoed gesorteerdmet de stijfmachine
wordt hetgeen daarvoor bestemd is in een
kort oogenblik gesteven en daarna alles naar
de droogzolders gelift. Die zolders hebben
centrale verwarming en zijn voorzien, behalve
van electrische draaglampen, evenals alle
vertrekken der inrichting, zoowel van gas
als electrisch licht, en zijn tevens telefonisch
met het kantoor verbonden. Op de bovenste
étage bevindt zich ook nog eene inrichting
voor het spannen van vitrage-gordijnen. Hier
worden de wasschen op daartoe aangebrachte
rekken uitgehangen en des avonds tusschen
7 en 10 uur gedroogd, waarna alles des
morgens vóór 9 uur weder moet zijn ver
wijderd en alle zolders vóór 10 uur weer
gereinigd worden. De droge wasschen komen
daarna in de pakkamer, van waar ze met
behulp van een lier gemakkelijk naar be
neden gelaten kunnen worden.
Het tweede gebouw, lang 23 bij 8 Meter,
bevatmangelkamer, kantoor en strijkkamer.
In de mangelkamer zagen wij, behalve een
paar andere, een groote stoom mangel van 3 M.
lengte, en
waschgoed.
leiding van een
stersde bouten worden steeds gelijkmatig
verhit door gas en versche lucht. Van uit
het daartusschen gelegen kantoor heeft men
steeds uitzicht zoowel op de strijksters als
op de mangelkamer.
In de inrichting werken thans ongeveer
60 personen de werktijd is van 67 uur
-met 21/2 uur schafttijd, en per dag worden
'minstens 60 wasschen behandeld, waarbij
sommige hötelwasschen uit alle deelen des
lands, van 5 a 6000 stuks. In de inrichting
wordt bij alle bewerkingen uitsluitend water
uit de Meppeler drinkwaterleiding gebezigd.
Uit het vorenstaande kan onzen lezers
blijken, dat de Drentsche stoomwasch- en
strijkinrichting die alhier ook vele abonné’s
telt zich in de jaren van haar bestaan
onder de intelligente leiding van haren
Directeur den heer A. Top, krachtig heeft
ontwikkeld en thans eene model-inrichting
op dat gebied genoemd moet worden.
BINNENLAND.
Sneek. Er is een tijd van komen, maar
gelukkig ook een van gaan.
’t Jeugdig volkje zal misschien wel met
ietwat weemoed afscheid van draaimolen of
stoomcaroussel hebben genomen. Maar een
bij wien ik logeer, zijn blijdschap
samenzijn te kennen geeft door
voor t
alle genot, in elk geval
daarvan. Niets heeft mij
kindertraan is gauw weer gedroogd nu alles
binnen onze stad weer tot rust is gekomen,
zal ook ’l jonge volkje zich spoedig weer
gelukkig gevoelen in den dagelijkschen arbeid.
Over //gelukkig” gesproken ongetwijfeld
moeten ook zij zich verheugen, die in de on
middellijke nabijheid van ’t kermisgejoel
verblijf houden en die gedurende een dag
of zeven een aardig deel van hun nachtrust
moesten prijs geven, dat de drukke dagen
van 14 tot 21 Aug. weer tot het verleden
behooren.
Of de kermisgasten met een tevreden hart
onze stad verlaten
Zooals ’t altijd gaatwat ’t meest aantrok
is natuurlijk met de grootste verdienste gaan
strijken. Wat veel leven en rumoer maakt,
wint al gauw ’t hart van de kermisklanten;
maar ook wat werkelijk schoon is, wat ’t
oog boeit, waar genot viel te smaken in de
werkelijke beteekenis van ’t woord, daar
hebben de vertooners allerminst reden tot
klagen gehad.
Op de Kleine Palen
Bakker de eer, dat haar tent eiken avond
meer dan gevuld was.
De voornaamste dag van onze kermis, de
Zeilwedstrijd, is weer uitnemend geslaagd.
Wel had men gaarne over wat meer wind
beschikt, maar alles mag men niet begeeren
’t weer was zoo schoon, dat men geen
beteren dag, om op ’t water te vertoeven,
had kunnen verlangen. De verwachting, dat
de zoo schoon begonnen dag duizenden vreem
delingen binnen onze veste zou lokken, is
niet overtroffen, ’t Bezoek was vrijwat minder
dan een vorigen keer; op ’t feestterrein moet
tenminste ook minder aan entrée’s zijn ont
vangen dan verleden jaar. Wat de reden
er van is Misschien wel de ruime gelegen
heden, die tegenwoordig worden aangeboden,
om eens prettig uit te gaan. Toch was er
nog groote belangstelling. Trammen en
sporen en booten brachten honderden feest
gangers onze stad binnen en op bijna even
zoovele fietsen werd dat getal haast verdubbeld.
Maar al de booten, die er lagen, om de
zeil-liefhebbers naar ’t meer te brengen,
konden haar wensch niet bevredigd zien
enkele moesten met halve vrachten koers
zetten naar ’t terrein van den wedstrijd.
’t Ging daar lustig toe, evenals op de
kermis-po). Concert, bal-champètre, lucht
schommels enz. men kon te kust en te
keur gaan.
En de wedstrijd
Zoo we boven zeiden, liet de bries, die ’t
vorig jaar den zeilers zoo bij uitstek gezind
was, nu wel wat te wenschende noorderreus
scheen zijn ruwen aard geheel te verloochenen.
Gelukkig was er nog zooveel koelte, dat de
strijd, al duurde die ook wat lang, kon worden
volstreden.
Een Vosmaer zoflen we moeten zijn, om
dien aanblik te kunnen beschrijven van die
tallooze verschillende vaartuigen op dat god
delijke watervlak.
De prijzen werden zooals ’t vorig jaar ook
reeds plaats vond door den voorzitter, mr.
Andreae, op ’t terrein uitgereikt. Ze beston
den uit geld voor klasse V, uit kunstvoor
werpen voor de overige klassen.
En toen was ’t met velen haast je, rep
je, om een goede plaats op de gereed liggende
kleine ledenboot te veroveren, die ons half
zes dankbaar en voldaan over den schoonen
dag, aan de Kleine Palen afleverde.
’t Is te rijmen dat de vroolijke stemming
na den zeiltocht er nog vooreerst niet uitging
waarvan de kermislui, vele kasteleins en ook
onderscheidene neringdoenden tot laat in den
avond aardig profiteerden. Sn. Cl.
Te Amsterdam stond een
recht, die gevochten had volgens een agent.
Het Hlb. geeft het Hooghaarlemmerdijksch
dat ze sprak op de volgende wijze weer:
Vechten, vechten Edelachtbare As
maen dochter met d’r buurvrouw kwestie
hêt, dan sal ik me d’r niet mee bemoeiien,
maar asse me doar me dochter soo moar
anfliegt En affijn, toe het die agent me
zoo bae me hauf chenaume dat m’n
hoarspilt beklaagde raakt in actie da
m’n hoarspilt in me hauf chekrap dat ’t
schandaolig was, meneer schandaolig.
Een korporaal en twee vrijwilligers
van het garnizoen te Delft zijn er van door
gegaan, met medeneming van een tamelijk
bedrag uit de kas der cantine. Arnk. C(,
Ik heb ook in een auto gezeten, ’k Had
niet gedacht, dat ik ’t ooit zoover zou bren
gen; er zijn van die zaken, waar men iets
tegen heeft, een vooroordeel; en hoewel elk
vooroordeel een dwaasheid is, heeft iedereen ze.
In ’t algemeen houd ik niet van rijden.
De spoortrein maakt alleen een uitzondering;
ik vind het een groot genot in een sneltrein
te zitten, in een hoekje van de coupé, met
het zalige bewustzijn, dat ik ontslagen ben
van alle zorg dat niemand mij bij de jas
kan vatten, omdat hij me even moet spreken.
Hoe sneller het gaat hoe liever. Velden en
boomen, huizen en kerken, dorpen en steden
schijnen voor u weg te waaien door den
tocht van den trein, die in wilde vaart voort
rolt onder een helsche muziek; de slooten,
de heggen schijnen u spaken van een ont
zaggelijk groot wiel, 't Is zoo rustig als
men in den sneltrein zit; men denkt niet
aan de machine, nog minder aan den machi
nist. Dat laatste vooral is nu wel niet zoo
heel mooi, maar ’t is nu eenmaal zoo; de
man heeft aller leven in zijn hand, de klein
ste misgreep kan een ongeluk veroorzaken,
waarvan de gedachte alleen u zou doen sid
deren; hij staat kalm voor de machine, kalm
te midden van zomerhitte, kalm ook in de
felle vorst, kalm in de sneeuwjacht. Maar
ge vergeet hem, dat is niet goed, dat is
egoïstisch. Ge schijnt er op te rekenen, dat
ieder zijn best doet en zijn plicht vervult
en dat is een gelukkig verschijnsel, want
’t komt zoo zelden voor. De fabrikant, die
in den trein zich ongerust zit te maken over
den gang der zaken gedurende zijn afwezigheid
en die meent dat alles verkeerd zal gaan,
omdat zijn wakend oog niet over alles gaat,
denkt er niet aan, den treinvoerder van
plichtverzuim of onachtzaamheid te verden
ken, ’t gaat hem als mij, hij is ontslagen
van de gewone beslommeringen des levens
-en hij kan toch niets aan de geheele
affaire doen; de wagens zijn goed ingericht,
zij zijn zelfs uitgezocht en dragen ’t opschrift:
Sneltreinwagen, d.i. hij kan tegen een stootje
en heeft geen gebreken. Een denkend wezen
staat aan het hoofd en verder moet alles
worden overgelaten.
Maar rijtuigen, neen, daar houd ik niet
van. Een paard is een prachtig, sierlijk
dier. Ik vind het een trotsch gezicht als
het me voorbij stapt; als het holt door het
land; als een kranig huzaar het berijdt.
Maar er achter te zitten in een rijtuig, neen
dan voel ik niets meer voor het schoone
dier. Een stuk linnengoed, dat te drogen
hangt, een vlag die wappert, een hoop grint
langs den weg, een kleine jongen, die spon
taan uiting geeft aan zijn vroolijkheid door
te schreeuwen of aan zijn behendigheid door
met een der keisteentjes te gooien, doen in
den bol van het schoone dier gedachten ont
staan, die ik niet zal trachten te ontleden,
maar waardoor het sprongen en bewegingen
maakt, die mij naar ’t portier doen grijpen.
Een paard voor een wagen is en blijft voor
mij een stuk lomp onzinnig vee, dat kuren
heeft en hartstochten en waaraan ik mij lie
ver niet toevertrouw. Mijn oog blijft, zoo
mogelijk, gevestigd op de ooren van den
viervoeter en ik huiver bij de gedachte, dat*
de koetsier of de voerman eens wil toonen,
wat zijn bruintje kan. In zoo’n geval ben
ik altijd gereed te zeggen, dat ik den tijd
heb, een uitdrukking waarvan de koetsier
in den regel de portée niet begrijpt. Ik ken
geen vreeselijker ding, dan dat een vriend,
over ons
een toertje
te’ stellen’t Is voor mij het eind van
een opschorting
van dien af keer
kunnen genezen, zelfs niet de verzekering
van een zeventigjarige, die mij bij zekere ge
legenheid vroeg: U houdt zeker niet van rijden?
Neen, mijnheer, rijden doe ik uit plichts
gevoel, uit onderwerping en berusting, nooit
voor mijn genoegen.
Och daar moet u niet bang voor zijn; ik
ben driemaal op hol geweest; tweemaal ben
ik met het rijtuig omgevallehtweemaal ben
ik met paard en wagen in ’t water terecht
gekomen en zooals u ziet, ik ben nog hecht
en gezond niettegenstaande mijn zeventig
jaren. U ziet, er is geen gevaar bij.
Maar de rijtuigen zijn op weg om afge-
sjchafl en de paarden om als rookvleesch
eh biefstuk verorberd te worden sedert de
auto’s hun intocht hebben gedaan. M En die
intocht is een triomftocht geweest. Verba
zend neemt het getal toe; ’t wordt meer en
meer chique een auto te hebben en voort te
snorren over den weg, overal klinken de diepe
tonen van den signaalhoorn, overal raast het
tuf-tuf. De familie heeft haar machine voor
privé-gebruik, en bovendien een voor den
dienst van het personeel; de groote firma’s
en winkeliers laten hun goederen per auto-car
bestellenoveral loopt men gevaar er door
overreden te worden maar gelukkig is
de chauffeur van het gehalte van den snel
trein machinist,wat kalmte en berekening
aangaat in het laatste opzicht zelfs diens
meerdere, want hij heeft werkelijk te bereke
nen hoe hij dien bocht zal nemen; hoe hij
dat rijtuig zal passeeren; of hij zal inhouden
of doorrennen voorbij het tweespan van
mijnheer X of mevrouw Y, met wien hij
(tusschen twee haakjes), innig medelijden
heeft, dat zij zich nog bedienen van bet
ouderwetsche vervoermiddel, dat hem aan
een trekschuit doet denken.
Ik heb, eerlijk gezegd, de auto’s met een
schuin oog aangezien, ’t Was zeker al weer
een vooroordeel en toch ook iets. meer. Ik
ben een geboren wandelaar en als zoodanig
was de tuf-tuf mijn antipathie.
Welk genot, vroeg ik me af, kan er nu
toch in zitten om met zoo’n dolle vaart
voort te vliegen en je medemenschen ver
schrikt op zij te doen stuiven of ze te ver
blinden door een stofwolk, die hen nog een
poos het voortgaan onmogelijk maakt? Is
het geen razernij en spiegelt zich dat ook
niet af in heel het kostuum van den auto
mobilist. ’s Winters is het een (naar men
zegt) menschelijk wezen, gehuld, neen weg
gemoffeld in een ontzaggelijke pelsjas met
dito muts, zoodat alleen het puntje van den
neus zichtbaar blijft, ’s zomers is het niet
veel beter al is de stof, die het omhulsel
uitmaakt van andere, lichtere soort.
Zijn dat menschen, die helsche gedaanten
die daar in dat ding zitten, het gelaat be
dekt met een masker van den grilligsten
vorm, de oogen bedekt door een paar glazen,
die u aan ’n monsterachtig dier doen denken.
En wat is zoo’n ding lomp en groot! De
rijtuigen, ik bedoel de door mij gehate, had
den althans dit voor, dat zij, naarmate ze
duurder en kostbaarder en weelderiger werden,
ook in élégance wonnen; ze waren teerder,
zou ik zeggen, naarmate de dame, die er in
plaats zou nemen, tengerder en fijner van
vorm was. Maar de auto, hoe grooter en
kostbaarder, hoe dikker, grover en zwaarder.
Alles is groot en dik en
vrouwe vormt een eigenaardig contrast
haar voertuig.
’k Heb ze gehaat en verafschuwd, ik heb
mij er aan geërgerd. Dat ik ooit bekeerd
zou worden tot vriend kwam mij vrij pro
blematisch voor.
’k Wil eerlijk blijven. Ik zat op een mor
gen in het gras aan den weg, anderhalf uur
van de stad. Ik had wat bloemen en planten
geordend in natte papieren, om ze mee te
dragen in de parapluie, die ik meer als plan
tenbus dan als regenscherm had meegenomen.
Ik stond opdaar kwam weer zoo’n ake
lige stofmachine aanwie weet rijdt ’t ding
niet recht op mij aanDat deed de chauf
feur ook en hield stil. Was u van plan
om op te stappen naar de stad? Ja, dat
was mijn doel. Als u wilt kan ik er u ge
makkelijker brengen,.stapt u in!
En ik ben ingestapt en heb toen mijn
eersten rit gedaan, ’k Heb geen last gehad
van het stof; ik heb den hoorn bijna niet
gehoord. Ik ben menschen en rijtuigen
voorbij gereden; ik heb de zeemanskunst
van mijn vriendelijken voerman bewonderd
en ik ben verzoend geraakt. Geen grooter
tegenstelling dan een auto te ontmoeten als
rustig wandelaar en er in te zitten.
Ik heb den man van harte bedankt; niet
alleen omdat hij het mij gemakkelijk maakte,
maar vooral omdat hij mij genezen heeft
van mijn vooroordeel tegen de auto’s.
Niet voortdurend is mijn ingenomenheid
zoo groot gebleven, als bij den eersten rit.
Ik heb later nog meermalen gebromd tegen
de stinkende gauwe zooals een botanicus het
ding noemde, maar toch ik geloof wel,
dat de antipathie zal verminderen, als ieder
een (let wel iedereen, vooral de automobilist)
meewerkt. Ooststedlinywerver.
Bolswardsclie Courant
1
I