lieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
Zondag 29 Augustus.
DE KERMIS.
De groote Kaatspartij.
s
1909.
48ste Jaargang.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
No. 69.
VOOR
Afzonderlijke
3
Dat
ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden.
Franco per post 50 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar 5 Cent.
in vollen gang, of
De walm van olie-
een
uit om
Klaassen
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgen»
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad it telefonisch aangesloten onder No. 4.
Bolswarder kermis. Week, gewijd aan
scherts en ontspanning, dagen waarop de
oliekoek oliekoeken eet, waarin gezegde olie
koek draait, danst, uitgaat, of zich vermeidt
bij ’t aanschouwen van drama en klucht.
En al is de „merke” verouderd, en zal het
de oude juffrouw moeite kosten slibben en
fleur to helden”, toch heeft zij in haar
redicule nog wel dingen meegebracht, die
de moeite waard zijn.
Ja, daar komt wat te voorschijn uit die
redicule der kermis. Oud-Heidelberg, de Koe
rier van Lyon met een noodlottige gelijkenis,
’n big, Welte’s kinema, de stoom, Sipkema
met zijn draaiende leeuwen en paarden, en
dan de groote kaatspartij. Ja, de vroeger
zoo beroemde harddraverij ging te niet, daar
door verviel ’n mooie dag van de kermis,
maar de kaatsvereeniging „Bolsward" leeft
nog.
En hoe deze ook soms ’n feilen strijd moest
voeren om het bestaan, zij is er nog en dat
toont ze dit jaar weer, door het organisëeren
van een grooten kaatswedstrijd.
’t Heeft al wat voeten in de aarde gehad
om ’n geschikten dag te vinden. De traditio-
neele Dinsdag was nu minder geschikt, van
wege de koninginnefeésten overal.
Op Zondag? gewezen van de hand, gemoeds
bezwaren, nu op Vrijdag I ’t Is nu juist niet
de dag bij uitnemendheid, maar enfin.
’t Is toch eigenlijk onbillijk, dat de eene
Nederlander meer recht heeft dan de ander.
Hier mag men op Zondag niet, ter andere
plaatse is juist de Zondag de dag waarop
men feest vieren wil, kan en mag.
Zou het niet billijk z(jn als er eenvoudig
van hooger hand gelast werd (zondagswet
’t Is merke, merke
It lüd geröp fen „merke, merke”
Klinkt nou oeral.
Als hij alleen is, komt Luts binnen met
de tijding dat er iemand uit Heidelberg is
die zijne Hoogheid vraagt te spreken, ’t Is
Kellerman aan wien hij in zijn studententijd
een plaatsje aan ’t Hof beloofde zoodra bij
regeerde.
Als hij den ouden man over Heidelberg
heeft ondervraagd, neemt hij plotseling het
besluit nog eens, voor het laatst naar Heidel
berg te gaan. Onmiddellijk worden Luts
bevelen voor de reis gegeven, ’t Lint en de
pet van het corps Saxonia worden meegenomen.
Weer zien wij Rüder en z’n vrouw alles
voor de komst van den 'vorst in gereedheid
brengen. De studenten, die nog in Heidel
berg zijn heeten Zijne Doorluchtigheid welkom.
Met een gelaat, dat een inwendige ziele-
strijd verraadt, hangt de vorst ’t lint om,
zet de pet op en gaat met de studenten aan
tafel. Vrouw Rüder komt bier brengen.
In een peinzende houding hoort hij ’t lied
der studenten aan, dat dezen op zijn verzoek
zingen.
Dan komt Kathie. Hartroerend is het
weerzien. Een blik wordt geworpen op ’t
verleden en de donkere toekomst. Zij tracht
Karl Heinz nog op te beuren. Zij heeft
reeds portretten van de vorstelijke bruid en
bruidegom gekocht en zij gaat zelf trouwen
om dan naar Oostenrijk haar geboorteland
terug te keeren. Wij hadden elkaar toch
nooit gekregen Karl Heinz, zegt ze snikkend
met haar hoofd op z’n schouder.
Dan volgt ’t wreede afscheid. Bij de deur
keert hij nog eens terug, de laatste afscheids
kus en met een ruk maakt hij zich los om
nooit weer te keeren.
Kathie blijft alleen aan een hevige smart
overgegeven waarop ’t gordijn valt.
Menige toeschouwer pinkte een traan weg.
Het spel was mooi. De rollen, niet ’t minst
de zware hoofdrollen, werden prachtig ver
tolkt, waarvoor alle spelers een woord van
lof toekomt, 't Was een avond vol kunst
genot.
Zoo wij een enkele opmerking, geen aan
merking mogen maken, dan is ’t dit, dat
aan ’t decoratief in sommige bedrijven eenige
meerdere zorg kon worden besteed.
Al onze lezers kunnen wij aanraden den
Schouwburg te bezoeken, ’t is ons met allen
die er waren, geloof ik, te mogen zeggen,
heel best bevallen.
De kermisdrukte is
beter zij is in gang,
koeken- en poffertjeskramen hangt in de
lucht,, komt ons op straat tegen en slaat
door onze openstaande ramen.
De orgelman dreunt maar al door, 't eene
mopje wordt na 't andere afgedraaid, gevolgd
door een „asjeblieft” langs de huizen.
Men kan dus hóoren en ruiken, dat het
kermis is, maar zien konden we ’t Donder
dagmorgen al heel weinig. Hoe ’t weer,
dat zoo dikwijls de schuld van ’t slechte
bezoek krijgt, z’n beste beentje ook voor
zette, 't was Donderdag erg stilletjes.
’s Morgens was er weinig meer dan gewone
drukte op den wekelijkscheu marktdag.
Toch gingen we 's middags eens een kijkje
nemen. We begaven ons eerst naar de
keuring van tuigpaarden. Jammer, dat er
zoo weinig deelname was, wellicht een gevolg
mede van een keuring, die in een der nabij-
üggende dorpen werd gehouden, ’t Was
een mooi gezicht die negen paardjes te zien
staan. Met critisch oog werden ze be
schouwd door de keurmeesters. Eerst terwijl
ze stilstonden, toen in matigen draf, dan in
flinken draf, waarbij de sierlijke vorm van
deze fraai gebouwde dieren zeer tot z’n recht
kwam, 't Was wel de moeite waard te
kijken en toch was, jammer genoeg, het
aantal toeschouwers gering.
We namen nu een kijkje op het Wil-
helminaplein. „Sla Jut” had het meeste
bezoek. In ’t korte poosje, dat we er naar
stonden te kijken, hadden reeds drie knallen
de stilte verbroken en drie triomfeerende
gezichten verlaten ’t plein. Wij doen ’t
zelfde en zoeken de Koemarkt en ’t Schild-
wijk op. Ook hier mag 't niet druk ge
noemd worden, de kermissterqming schijnt
nog niet te willen komen. De draaimolen,
die er wat netjes uitziet, draait er lustig op
los en wanneer vier uur gepasseerd is neemt
haar bezoek toe. De jeugd, aan de school
banken ontvlucht, brengt heel wat beweging
als wil zij den ouderen het voorbeeld geven.
Op den hoek van ’t Schild wijk rekken
troepje belangstellenden hunne halzen
de koddige grimassen van Jan
en consorten te kijken. Uit het
gejuich, dat opgaat, blijkt dat de voorstel
ling wel bevalt en het spijt ons, dat het
laatste bedrijf „centen .ophalen” reeds begint
als wij genaderd zijn. Dan neemt Jan
Klaassen z’n zaakje weer op z’n rug om de
galavoorstelling elders te herhalen.
Of we wilden of niet, we moesten getuigen,
dat het stil, erg stil was. In de hoop, dat
het ’s avonds drukker zou zijn, gaan wij een
poosje huiswaarts om te ruim 7 uur nog
eens weer te kijken, ’t Is wat levendiger
geworden. De stoomfiets gaat en laat zijn
fluit gillen, ’t Is er gezellig, doch al weer
„niet druk”. Het orgel van de luchtschom
mels tracht de menschen te lokken, doch
veel liefhebbers schijnen er niet voor te zijn.
De poffertjeskraam is helder verlicht en
herbergt een enkelen bezoeker, doch de
drukte moet nog komen. We verlaten het
Wilhelminaplein, van verre ziet men „de
Wijnberg” al verlicht door het electrisch
licht der kinematograaf. Ook daar is het
bezoek tamelijk. Ons programma volgend
nemen we nog even een kijkje bij de kramen
en draaimolen, ’t Is er levendiger dan over
dag, maar toch nog vrij stil.
’t Begint tegen achten te loopen. We
zien menschen naar den schouwburg gaan
en ook wij richten onze schreden daarheen.
„Oud Heidelberg” heeft ons aangetrokken
en we willen onzen eersten avond in de tent
van Hart doorbrengen.
Wanneer acht uur even gepasseerd is, zien
we eens rond, ’t Is beneden vrij goed bezet.
Voor 'n* eersten avond kan de ondernemer
Daar klinkt de bel ’t sein
eigenwaarde bezat en de bediende Schöllerman.
Erfprins Karl Heinrich heefteen schitterend
examen afgelegd en nu is besloten hèm nog
een jaar, ter voltooiing zijner studie, naar
Heidelberg te zenden. Tot groot misnoegen
en ergernis van den minister en den hof
maarschalk is als leidsman gekozen de dikke
schoolmeester Jüttner. Deze, die z’n studie
jaren in Heidelberg doorbracht, verlangt zeer
dat Heidelberg weer te zien, vrij van alle
kluisters, vrij van alle angstvallige etiquette
van ’t Hof.
Als hij echter van den minister verneemt,
dat ’t leven van den prins volgens een vooraf
vastgesteld plan in Heidelberg moet worden
doorgebracht wil hij niet mee, waartoe Karl
Heinrich hem echter eindelijk toch nog weet
te overreden.
Luts ontvangt z’n bevelen en deelt ze op
zijn beurt uit aan Schöllerman, die alleen
met een buiging antwoordt.
Wanneer het scherm voor ’t 2e bedrijf
wordt opgetrokken zien wij, dat de komst
van den erfprins heel wat drukte bezorgt
aan den kastelein Rüder, diens vrouw en
nicht Kathie te Heidelberg.
Onder den steeds weerkeerenden uitroep
van den typischen herbergier „’t Is te veel
voor een mensch” zijn alle drie druk bezig
de toebereidselen voor de ontvangst gereed
te maken en met zenuwachtige gejaagdheid
wordt de laatste hand aan alles gelegd.
Tot aller schrik komt te midden van deze
gewichtige oogenblikken, het studentencorps,
dat net den dag van ontgroening viert, binnen.
Luidruchtige stemmen roepen Kathie’s naam.
Kathie, een allerliefste verschijning, wordt
bezongen, toegesproken, bedronken, rond
gedragen. ’t Is een jolig tooneeltje. Luts,
die pas was aangekomen, werpt verwoede
blikken rond.
Kort na het vertrek der studenten van
het corps Saxonia treedt de met ongeduld
verbeide binnen, ’t Eerst richt zijn oog zich
naar den Neckar en ’t slot op de rotsen,
dan groet hij ’t echtpaar Rüder en Kathie.
Als Kathie, een weinig verlegen naar voren
treedt en een bouquet overhandigt onder ’t
opzeggen van een gedichtje hoort men buiten
een studentenlied. De erfprins is getroffen
en staat onbeweeglijk. Als Rüder en zijn
vrouw naar de keuken zijn vertrokken tracht
Kathie op een recht naïeve manier Karl
Heinrich tot spreken te brengen, dat haar
gelukt. Zoodra de studenten echter* binnen
komen trekt hij zich terug. Door een hunner
wordt hij toegesproken, ’t corpslint wordt
hem omgehangen, de corpspet opgezet en
daarmee is hij opgenomen in het studenten
corps. De jongeman, gewend aan de strenge,
stijve vormen van het hofleven, voelt zich
echter nog niet op zijn gemak. Bijzonder
gevoelt hij zich tot de kleine Kathie aan
getrokken en eer ’t scherm valt heeft hij
haar zijne liefde verklaard, waardoor Kathie
zich overgelukkig gevoelt.
Een paar maanden later zien we Karl
Heinrich geheel veranderd terug. Hij is een
echte, jolige student geworden. Als hij met
Kathie alleen is beramen ze het dolle plan,
samen een reis om de wereld te maken, eerst
naar Parijs. Kathie is opgetogen, vlug gaat
ze naar huis om ’t lichte toiletje aan te
trekken en dan... samen, alleen met hem
die lieve Karl Heinz, zoo ze hem noemt,
weg, ver weg.
Als Karl Heinrich zich voor de reis wil
klaar maken wordt door Luts de Staats
minister aangediend. Groot is zijn schrik en
als hij van dezen verneemt, dat zijn oom
door een beroerte is verlamd en hij als troons-
opvolger onmiddellijk naar’t Hof dient terug
te keeren, teekent zich wrevel en weifeling
op zijn gelaat af. Eindelijk zegt hij te
zullen gaan.
Als Kathie komt heeft die reeds vernomen
dat haar Karl Heinr. weg moet. Een aan
grijpend afscheid volgt en als hij belooft
spoedig terug te keeren klemt zij zich aan
hem vast onder de woordenje komt nooit
weer.
Een paar jaar later zien we den prins in
vorstelijk gewaad binnenkomen, de minister
en de hofmaarschalk deelen hem 't programma
voor de feestelijkheden mede, die zullen
plaats hebben bij gelegenheid van zijn huwelijk.
Men ziet dat ’t hem alles onverschillig is.
Met een strak gelaat, waarop de smart hare
sporen duidelijk heeft achtergelaten hoort
hij alles aan»
van anno dazumal) niets op Zondag of
dat men deze oude wet introk en zei „je doe
maar" altijd in overleg met plaatselijke
gebruiken en toestanden.
Na dezen bloemrijken omhaal gelieve de
lezer zijne gedachten weer te bepalen bij den
tekst: de groote kaatspartij op Vrijdag.
,’t Is keatserdei.
Kom Friezen op nei ’t keatserslan
’t Is mooi weer, ’t zonnetje schijnt, er
waait 'n zachte zephir, die straks „verwan-
deld" in een lekker zomerbriesje. Hark, mesyk.
De traditie getrouw maakt het Sted. muziek
korps ’n ommegang door de stad met het
bestuur der kaatsvereeniging. Hja geane nei
het keatserslan.
In vlag- en wimpeltooi wacht het Sport
terrein op de kampioenen, ’t Is toch een
eenig kampveld, dat Sportterrein.
Fensels, as hja begjinne scille, binne ien
en twa der net. Dat heart sa, dat is traditie
bij üses. Maar daarom niet getreurd, nu
spelen 34 en 56.
Partuur 3 is ’n samenstel van „keatsers,
mei stiel yn ’t bloed" Jan Kuperus, Struiksma
en Rinze Feitsma. No. 4 zijn de Zurichers
ook flinke kaatsers, maar zij hebben niet
zooveel paardekracht aan de machine, hja
kinne net sa hird. Fier verliest met 1 spel
om 4 punten.
56. Aide Jan mei Piet Hovinga en
Jan Obes. Nou, tink er mar om. De
tegenpartij Schaafsma, v. d. Meulen en Hille
IJ ma is ’n sympathiek figuur. Deze jongere
kaatsers waren, jammer, niet gelukkig.
Tweemaal hadden ze 6 aan de telegraaf
en verloren toch het eerst. IJpma bewees
alweer dat er sportbloed in hem vloeit. Dat
zijn toch maar jongens van Jan de Wit,
met ’n goed hoofd en ’n vlugge corpus.
Goed studeeren en tevens sportsmen wezen,
gelukkige combinatie.
Zevenacht geeft geen reden tot veel be
spreking. Ze kwamen en ze gingen. 7
verliest met één eerst.
Onderwijl geraak ik in aangenaam gesprek.
Twee jonge dames komen belangstellend
informeeren naar den staat mijner gezondheid.
Aardig! Ja, 't blijkt, dat er wat achter zit.
Ze hebben ’n verzoek. Of ik... ja, wat zij
me nu eigenlijk gingen vragen is ’n diplo
matiek geheim. Vanzelf, ’k heb „ja” gezegd,
't was wel ’n kolfje naar mijn hand.
Ik heb deze dames echter op iets attent
gemaakt. Op ’t Sportterrein wappert rood,
wit, blauw, Oranje, wit alleen,
wit-blauw maar ds fryske flagge miste ik.
Ik seach net de pompeblêdden op dat wite
fjild, heech wapperjend yn ’e Ijoft.
griefde mij.
Fier moet ze uitwaaien de Friesche vlag
in de Friesche lucht, dat beeld van Friesche
trouw, die vaan van ’t Ijeave HeitelÉLn.
Hierop heb ik de twee Friesinnetjes attent
gemaakt. Kan het schoon geslacht en daar
van „de jonger ein” niet maken dat op een
volgend jaar ook de pompeblêdden wapperen
op tribunes of tent? Wie neemt hiertoe het
initiatief?
Onderwijl spelen 9—10. Reinder Anema
met de gebroeders Kuipers van Arum spelen
tegen de keurbende van Witmarsum, Gatrinus,
Sijtse en Rein. Hja kinne it net hélde, de
oermacht is to great. 10 wint, en laat 9
met eene schoone telegraaf staan.
1112. Zondagskaatsers, geen luidjes
voor de hoogere sport. Fjirder, marzoo-
als dominé zei toen de organist in de war
geraakte.
Nommer 13 bleef staan, 'n goed stel.
T. W. Kooistra, KI. Terpstra en Meint
Helfrich.
Op de tweede lijst komen voor 131,
3—5, 8-10, 11.
In den tweeden omloop kaatst 13 tegen
1. De kracht der partijen is te ongelijk.
„Bolsward" kreeg maar één eerst.
35 gaf een mooie partij te zien. Er werd
voor goed gekaatst. Zesmaal stond het 6
gelijk, ’t wilde niet boteren, ’t Waren
anders twee partijen, beide van zessen klaar.
De êlde Jan koet net helden, 5 verloor met
den eindstand 3 eersten en 6 punten.
Nu krijgen we plaats tegen plaats. Franeker
(8) tegen Witmarsum (10). Wat is dit ’n
mooie partij. Aller belangstelling is op dit
spel gevestigd,
Om elk „eerst* wordt verwoed gespeeld.
Alt(jd en altijd weer is het Q gel(jk, Het
tevreden zijn,
voor ’t begin.
We zien ons verplaatst in ’t vertrek van
den staatsminister von Haugh van Saksen-
Karlsburg en maken kennis met den minister,
een reeds grijze excellentie, den hofmaarschalk
op wien de hoflucht niet-zonder invloed is
gebleven, den erfprins van Saksen-Karlsburg,
Karl Heinrich en diens leermeester Jüttner,
doctor in de letteren. Verder verschijnen nog
Luts, de kamerdienaar, die zooals ’t geheele
|tuk door bleek, geen gering gevoel van
Bolswardsche Courant