lieuws- en Advertentieblad Bols ward en Wonseradeel. Over allerlei dingen. 1909. 48ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 76. I BINNENLAND. I 4 Donderdag 23 September. rw i VOOR waar herstem- onder de en zie dan al die mooie Uit zulke uitingen zal de lezer gemak kelijk de eenig passende conclusie trekken, ’t Werd blijkbaar met recht voorspeld uit Breukelen volgt meer I wij beschik- geijverd worden, van samen- eene zijn als ik zeg dat om onze Maar bovenal zou m.i. de school in dezen veel vermogen. De indrukken, in de school opgedaan, blijven een mensch lang bij. Daar, in de lagere school, wordt hem zooveel geleerd, waaraan hij zijn heele leven wat heeft. Be halve vele dingen die hem later weer door het hoofd gaan, is er toch óók veel dat hem altijd bij blijft, waarop hij voortbouwen moet zijn heele leven lang. Als er nu op school eens wat werd gedaan, om b.v. in de 'hoogste klassen den leerlingen een goed idee te geven van wat de gezondheidsleer van ons vordert, als men daar eens bepaald werk van ging maken Dan geloof ik dat vele slechte toestanden op hygiënisch gebied bepaald beter zouden worden, want wat een mensch jong leert, daar blijft altijd wel iets van hangen. DIXI. ADVERTENTIEPRIJS: 17 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad it telefonisch aangesloten onder No. 4, ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden. Franco per post 50 Cents. Afzonderlijkenos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Sneek. De 53-jarige echtgenoote van den heer J. D. alhier, die 7 September j.l. het ongeluk had van het plat dak harer woning te vallen en toen bewusteloos en inwendig zwaar gekneusd werd opgenomen, is Zondag aan de gevolgen van het ongeval overleden. Uit een artikel in de katholieke Gel derlander over Breukelen, waarin zij zich beklaagt over de bij deze verkiezing gebleken onverzettelijkheid der antirevolutionnairen, nemen wij de volgende, hoogst interessante zinsnede over „De anti-revolutionnaire partij heeft véél, ja bijna hare gansche beteekenis te danken aan den onbaatzuchtigen steun der katholieke partij, welke harerzijds nauwe lijks voor één Kamerzetel iets aan de anti’s te danken heeft. Waar de verhoudingen zóó zijn, zou het voor een partij, die prijs stelt op het behoud van den coalitieband, wijze taktiek geweest zijn, aanspraken, welke zij gerechtigd meent, te laten varen, wanneer duidelijk blijkt, dat eene weigering om zulks te doen de politieke vriend schapsverhoudingen zou schaden. De anti- revolutionnaire partij is echter onverzette lijk geweest. Ze zal daar wel hare goede redenen voor hebben, die wij wèl vermoeden, maar kouder nadere gegevens niet kunnen uitspreken. Alleen kan dit geconstateerd worden, dat, althans naar den schijn, die Breukelen wekt, en die versterkt wordt door de herinnering aan bedekte bedrei gingen vóór de stembus van 1909, de anti-revolutionnaire partij minder prijs stelt op het behoud der coalitie dan wel het geval was in de dagen van dr. Kuyper’s premierschap”. In hetzelfde nummer geeft het blad eene commentaar op de onderstaande woorden van de Standaard, welke op merkwaardige wijze de laatste zinsnede der bovenstaande aanhaling üit de Gelderlander illustreert. Over de verkiezing in het district Breukelen schreef de Standaard o.a. „Natuurlijk loopt het op een ming uitmaar zoo onze candidaat daarin niet is opgenomen, zal de keuze, wat bij herstemming te doen, onze partij in de uiterste moeilijkheid brengen. „Met alle kracht, waarover ken, moet er daarom voor dat onze candidaat met wien dan ook in herstemming kome”. En met verbazing roept de Gelderlander uit „Nu wrijft men zich toch de oogen uit, als men zoo iets leest in een orgaan, dat verondersteld wordt een steunpilaar der coalitie te zijn. Men zou zoo zeggen als er her stemming komt, vallen de drie coalitiepartijen samen op den coalitiecandidaat, die in her stemming komt. „Waarom zijn het anders coalitie-partijen Maar, neen, de Standaard verklaart, dat een herstemming, waarbij een andere coalitie candidaat dan de anti-revolutionnaire mocht betrokken zijn, hare^ partij in de „uiterste moeilijkheid” zou brengen 1 „’n Eigenaardige opvatting werking en verbonden zijn, zoo Een praatje over „de” ziekte en nog wat. Als ik hier spreek van „de” ziekte, zal ieder wel begrijpen welke ziekte bedoeld is. Welke andere zou het kunnen zijn dan die welke nu gedurende een paar weken op aller lippen geweest is, de zoozeer gevreesde cholera. De zoozeer gevreesde, ja. Niemand zal ontkennen dat de enkele choleragevallen die zich in ons land hebben voorgedaan, in uitgebreide kringen groote ongerustheid hebben veroorzaakt. Nu is dat zeker niet zoo erg te verwonderen. De ouderen die al eens een cholera-epidemie hebben meegemaakt weten er alles van. Doch ook de anderen die niet uit persoonlijke ervaring met' de verschrikkingen dier akelige ziekte kennis gemaakt hebben, zijn er toch genoegzaam mee op de hoogte; wéten hoe ontzettend zij om zich heen kan grijpen, hoe onnoemelijk veel menschenoffers zij soms vraagt. Wie heeft ze niet gelezen, die verhalen van vreese lijke ellende, komende uit de streken waar „de” ziekte rondgaat onder de menschen, allen ueervellend die onder haar bereik komen, allen zonder onderscheid, ouden en jongen, rijken en armen, sterken en zwakken. Wèl is dat alles verschrikkelijk. Dat dus het optreden van een dergelijke ziekte een zekere nervositeit onder de menschen te weeg brengt, het is alleszins verklaarbaar. Toch is naar mijne meening die cholera- vrees hier en daar erg overdreven. Natuur lijk, voorzichtigheid is de moeder der wijsheid en men kan met zulke dingen nooit te voorzichtig zijn. Het nemen van voorzorgs maatregelen is noodzakelijk en het is waar schijnlijk wel aan de flinke voorzorgsmaat regelen, door de betrokken autoriteiten in dezen genomen, te danken dat de ziekte tot nu toe zoo’n gunstig verloop heeft gehad. Ik heb dan ook, wanneer ik spreek van „overdrijving”, volstrekt niet die voorzorgs maatregelen op het oog. Integendeel. Met het oog daarop van „overdrijving” te spreken vind ik bespottelijk en dom. Maar wanneer ik spreek van overdreven choleravrees dan heb ik daarmee op ’t oog die menschen wier heele denken haast door die vrees in beslag wordt genomen, die dadelijk zóó bang zijn geworden dat ze eigen lijk hun rechte plezier haast niet meer hebben. Dat er zulke menschen zijn, zal wel niemand tegenspreken. Ik heb ze ten minste dezer dagen wel ontmoet. Ten opzichte van diè lui, die zich het besmet tingsgevaar tot in het reusachtige overdreven voorstellen, zou je haast kunnen spreken van „besmettingswaanzin”. Intusschen zal het gunstige verloop der ziekte die menschen wel gauw wat tot bedaren brengen en is het misschien beter eens een woordje te spreken tot hunne tegenhangers, tot de menschen die aan besmetting en wat daarmee samenhangt gewoonweg „lak” of „maling” hebben. Lieden die aldus redeneeren: „och, kom, „je moet me niet praten van besmetting „door zoo’n beetje water, allemaal „lak” „hoor, als dat zoo was, dan zou je immers „nog wel heel wat anders gezien hebben. „Ik zie daar zoo veel niet in”. Lui die dergelijke wijsheid verknopen zijn er nog bij de vleet, van die wijsgeeren die er een weten schap voor zich zelf op nahouden, en met alle dokters, met alle échte wetenschap den draak steken. Zulke menschen, ik herhaal het, zijn er heel vele, en het zijn juist dezulken die veel tot het verspreiden van een dergelijke be smettelijke ziekte zouden kunnen bijdragen. Nu is het waarschijnlijk niet noodig speciaal met het oog op choleragevaar die lui nog eens ernstig te waarschuwen, zij zouden er zich ten eerste misschien niet veel van aantrekken, en er is ten tweede gelukkig gegronde hoop dat onze provincie voor de cholera bewaard zal mogen blijven. Toch kan het in dit verband geen kwaad eens na te gaan wat voor heerlijke begrippen over zindelijkheid nog onder ons menschen van de 20e eeuw gevonden worden. O, wij kunnen zoo roemen op onzen verlichten tijd, op den vooruitgang der wetenschappen, der ontwikkeling, der beschaving. Vooral op het gebied der hygiëne is onze tijd alle voorgaande zeer ver de baas. Dat is zeker allemaal heel mooi, dat is prachtig! Maar i muziek een uiterst was weder een zeer talrijke menschenmassa geschaard op het Binnenhof en langs den weg, dien de stoet nam. Ook de tribunes in de vergaderzaal der Tweede Kamer waren goed bezet. Door de heeren Albert Frères, te ’s-Gravenhage, is den Gemeenteraad van Groningen verzocht op de kermis in de jaren 1910 en 1911 onderhands te verpachten een standplaats voor hunne bioscope en hiervoor f 2200 per jaar te betalen. In ’t beruchte Heike. Vrijdag a.s. zullen de verschillende politie posten in en om het beruchte Heike versterkt worden alsdan zal het detachement marechaus see te Rucphen en te Hoeven met ieder 5 man worden versterkt, terwijl te Etten en te Sprundel 2 marechaussee’s zullen worden in dienst gesteld; bovendien is toegelaten, dat de marechaussee’s des nachts gebruik mogen maken van jachtgeweren in plaats van hunne rijksrevolvers, daar begrijpelijkerwijs met een jachtgeweer de kans van raken veel grooter is. Nauwkeurig wordt ook gelet op de gangen der beruchte individuen; hun gaan en komen nauwlettend bespied en bij elke ontmoeting worden de heeren gefouilleerd; bij een expeditie in den nacht van Zaterdag op Zondag onder geleide van den heer Thomson, kapitein der marechausse, werden op deze wijze een paar revolvers buitgemaakt en de kolf van een geweer; den loop hadden de bandieten nog weten weg te moffelen. Br. Ct. Een voortvluchtige kantoorbediende. Een kantoorbediende van het filiaal der firma Julius Pintsch te Utrecht, is plotseling verdwenen, in het bezit van geld, de firma toebehoorende. Het jongemensch oud 21 jaar gehuwd en vader van 1 kind, kreeg gisteren morgen van zijn patroon de opdracht, op een mandaat van de Maatsch. tot Exploitatie van Staatsspoorwegen ten kantore van de heeren Vlaer en Kol een som te innen van pl.m. f 1385 en daarvan f 1300 te storten bij de firma Blijdenstein in de Trans. Hij heeft het geld wel gehaald bij Kol, maar is niet gezien op het kantoor in de Trans, zoodat het ver moeden voor de hand ligt, dat G. met de f 1385 er van door is gegaan. U. D. De groentijd der studenten is weer daar en zoo konden de voorbijgangers te Amsterdam Vrijdagmiddag het potsierlijk geval gadeslaan, hoe de reclame-kameel van Stelio door de studenten was gerequireerd om een nieuweling te ontgroenen. Het dier de kameel altijd moest nederknielen met heel veel moeite klauterde onze jonge ling er op en voort ging het door de drukke winkelstraat, tot groot vermaak van ieder, behalve van den persoon in quaestie, die zich kwalijk op dit „schip der woestijn* scheen thuis te gevoelen. De openingsplechtigheid. Men seint uit Den Haag aan het Alg. Hbld. Wederom, maar wellicht in nog sterker mate dan verleden jaar, trof bij de Openings plechtigheid het groote contrast met de vroe gere, waarbij de Koningin in persoon de Staten-Generaal opende. Geen der Kamerleden, behalve zij die ex-officio als leden der commissie van in- en uitgeleide aanwezig moesten zijn, was in ambtscostuumslechts zeer enkelen waren in rokde meesten in eenvoudig zwart. Een zelfs, de heer Thomson, in grijs fantaisie- costuum. Afwezig waren, als naar gewoonte, de sociaal-democratische Kamerleden. Zeer de aandacht trok de aanwezigheid van dr. Kuyper, die er zeer opgewekt en welvarend uitzag. Van de nieuwe Kamerleden waren de meesten verschenen. Even een uur traden de ministers, voor afgegaan door eenkamerheer-ceremoniemeester, de zaal binnen, onmiddellijk gevolgd door minister Heemskerk, die de eerste zinsneden van de Troonrede eenigszins plechtstatig, met lichte aandoening in de stem, voorlas. De zinsnede omtrent de instelling eener Staats commissie voor grondwetsherziening wekte eenige sensatie bij de linkerzijde. In ruim 10 minuten was de voorlezing van het staatsstuk beëindigd en verlieten de ministers de vergaderzaal om zich in de drie galahofrijtuigen, waarmede zij, voorafgegaan en gevolgd door een piket huzaren, gekomen waren, terug te begeven naar het paleis aan het Noordeinde. Ofschoon ook dit gedeelte der plechtigheid door de afwezigheid van sober karakter droeg, kom nu eens mee, ga nu eens menschen, onder de groote massa eens hoeveel begrip deze van dingen heeft. We hebben in deze choleradagen veel gehoord van besmette rivieren, grachten, vaarten en slooten en gelezen van waar schuwingen door de overheid tot de burgers gericht, waarschuwingen tegen het gebruik van zulk besmet water voor b.v. ’t wasschen van vaatwerk, etc. Velen hebben, gelukkig, naar die waarschuwingen geluisterd en zoo doende misschien een groote ramp mee helpen voorkomen. Maar bewijzen niet reeds die waarschuwingen, dat in gewone omstandig heden velen het gebruiken van ongezuiverd rivier-, gracht- of slootwater als iets heel natuurlijks beschouwen Ja, toch immers, want als dit niet zoo was zou men toch niet behoeven te waarschuwen. Welnu, is dit een bewijs van een helder inzicht in hetgeen in het belang is der z.g. „volksgezondheid” Kan het goed zijn, zou het nu bepaald geheel onschadelijk genoemd mogen worden om zijn vaatwerk, emmers enz. om te wasschen in een vaart, sloot of gracht waar b.v. al het vuil van de riolen zich in uitstort, of waaraan kort geleden een schipper zekere dingen die hij graag missen wou heeft toevertrouwd Zekere dingen kan men toch alle dagen zien, als men wil. Zou het nu niet beter zijn, óók zelfs in gewone tijden, voor het wasschen van vaatwerk enz. wat zuiverder water te gebruiken En om nu eens iets anders te nemen. Ga eens in de woningen van eenvoudige menschen ten platten lande, menschen die er misschien prat op gaan héél zindelijk te zijn. Ziet ge daar die vuile, natte, grijze doek op tafel liggen Weet ge waar die toe dient Die dient voor alles en nog watle de tafel mee af te vegen, 2e het vaatwerk om te wasschen, 3e de vuile snuitjes der kinderen mee schoon te maken, 4eja, zoo zou ik kunnen doorgaan, die doek dient werkelijk tot de meest verschillende, een gewoon mensch zou zeggen onvereenigbare doeleinden. Dit is werkelijk geen praatje, dit heb ik meer dan eens met eigen oogen aanschouwd en geschiedt in huizen waar men om den drommel niet voor onzindelijk zou willen doorgaan. Bewijzen nu echter niet al deze dingen dat het heel gemakkelijk is te roemen en te pochen op onzen verlichten tijd, onzen tijd die een zooveel beteren kijk heeft op wat in het belang der gezondheid gedaan èn gelaten moet worden, maar dat we in dat opzicht nog lang niet zijn waar we wezen moeten? Dat doen ze stellig, nietwaar En daarom zullen zeker velen het met me eens zijn als ik zeg dat er nog veel gedaan kan worden om onze hygiënische toestanden te verbeteren, ’t Is nu echter de vraag wat kan er gedaan worden En als ik dan mijne meening zal zeggen, Ban vind ik dat in de eerste plaats de overheid, de regeering meer zou kunnen doen. Maakte het dezer dagen niet een vreemden indruk, dat van overheidswege alléén gewaarschuwd kon worden en niet bevolen Het was nergens verboden van het besmette rivierwater te drinken, men ried alleen den menschen aan het niet te doen. Dit nu zou kunnen worden veranderd. Het geldt hier toch een algemeen volks belang 1 En er zijn wel veel geringer be langen, waarvoor door middel van wetten wordt gewaakt. Het is b.v. verboden om ’s avonds met een handwagen langs de straat te rijden zonder lantaarn. Maar als je in tijden van cholera uit een officieel besmet verklaard vaarwater zou willen drinken, dan kunnen ze je absoluut niets doen, al stonden er ook honderd politie-agenten bij. Dat is toch wel wat al te gek. Wetten alléén doen echter niet alles. Be halve dat zou men meer moeten doen. In de Telegraaf werd nu kort geleden door Dr. van Dieren, arts te Amsterdam, aange drongen op de vorming van een commissie tot onderzoek van onzen bodem om gewaar te worden op welke plaatsen deze goed zuiver drinkwater zou kunnen opleveren. Dit zou dan b.v. met medewerking van de genie heel goed voor het gebruik geschikt zijn te maken. Zeer zeker zou zoo iets van groot belang zijn. 3, I Bolswardsche Courant 4

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1909 | | pagina 1