Nieuws- en Advertentieblad Bolsward en Wonseradeel. Over het innerlijke. No. 25. Verschijnt Donderdags en Zondags. 50ste Jaargang. 1911. Zondag 26 Maart. I Jan de Ploeger schreef in de Enkhuizer Courant VOOR Afzonderlijke zaliger ,/Pensioen- ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden. Franco per post 50 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. i September zal Volksonderwijs was of iets deed, dat zij heel erg behoorlijk vond, ze dan klaar met de bedreiging weer doet, dan ga je dood.” voor ouders en om slechts goede en edele gedach- gevoelens in de kinderziel vast te Men heeft dan de kans, dat ze be en eenmaal goede vruchten zullen man beweert we) niet, dat je van z’n spullen het eeuwige van de Hotze Zeijlstra vergadering op de mej. Oosterhoff alhier ge- te komen tot oprichting van eene het Centraal Genootschap voor Vacantiekolonies. Het doel werd bereikt. Ongeveer 25 leden zijn toegetreden. Statuten en huishoudelijk regle ment werden vastgesteld en tot bestuursleden benoemd de heeren T. M. ten Berge, voor- ADVERTENTIEPRIJS17 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. hoopvol of verdrietig, maar het innerlijke speelt hier de hoofdroldat is de basis, waarop alles rust. Van binnen komt alles! Vermogen kunnen wij daartegen niet veel en toch wel iets; gelijk wij ons lichaam beschutten tegen regen en wind, zoo kunnen wij onzen geest ook dwingen den aangewezen weg te volgen en daartoe is noodig een goede en sterke wil. Ken u zelven, is hier de hoofdzaak en de wijze koning uit de oud heid zeide reeds: Die zich zelven o verwint, is sterker dan hij die een stad inneemt. N. Ct. was W. waaraan hecht is, om er afstand van te kunnen doen. Thans zal hij daar vermoedelijk wel toe gedwongen worden. Een zonderlinge reparateur. Bij een winkelierster in de Nieuwe Lelie straat te Amsterdam, vervoegde zich gister middag een man, die vroeg of de juffrouw geen klok te repareeren had. De winkelierster gaf den man een klok, die defect was. Deze bekeek de klok en smeerde het uurwerk met wat petroleum. Voor deze werkzaamheden eischte de man een rijksdaalder. De juffrouw vond dit wel wat veel, waarop de reparateur zeide genoegen te nemen met negentig cent. Alvorens te betalen vond de winkelierster het gewenscht even af te wachten of het uurwerk bleef loopen. Bijna onmiddellijk stond het uurwerk stil. De man bekeek de klok opnieuw en zeide toen even weg te moeten. Onmiddellijk na zijn vertrek bleek, dat met hem ook het uurwerk der klok verdwenen In den tegenwoordigen tijd wordt veel te dikwijls gelet op het uiterlijke der dingen en te weinig op het innerlijke, hetgeen z/van binnen” plaats grijpt; met het hart wordt niet voldoende rekening gehouden. Er was eens een oude dokter, die vertelde dat alle kwalen ,/van binnen kwamen” en deze man was van rijke ervaring, niet mis schien van te groote geleerdheid. Als men hem toewierp wel dokterhoe kunt u dat volhouden, als mij eene besmetting aanwaait van mazelen of roodvonk of andere ziekten, dan komt deze ziekte toch van buiten Dat is niet waar, antwoordde hij dan, want geene besmetting zal u deren, zoo gij niet van binnen reeds de kiemen hebt om haar te ontvangen en te huisvesten. Ziektekiemen zijn als haringen in een vat, altoos zijn zij om ons heen en altoos dringen zij zich aan ons op. De vraag is maar, of zij op een gegeven oogenblik in ons lichaam ’n herberg vinden. Soms zit ge negentienmaal in de tocht zonder verkouden te worden en de twintigste maal hebt gij het te pakken. Op sommige dagen gevoelt ge u slap, moe en gedrukt, ge schuift de schuld op het weer, de lucht, en toch de schuld zit in het fijnste, in het innerlijke van uw gemoeds leven. In tijden van choleratwee personen drinken hetzelfde water, één daarvan wordt ziek, de andere mankeert niets en bij beiden kwam toch de besmetting van buiten. Zoo is het ook met onzen geest, lichte en donkere dagen, glans en droefheid, welbe hagen en wrevel, het komt alles uit ons eigen voort, het komt alles van binnen. Salomo zeide reedser is niets nieuws onder de zon, en het is hoe wij de zaken opvattenniet wat wij beleven, maar hoe wij het opvatten, maakt den inhoud van ons leven uit. Het leven is geheel iets onpartijdigs, noch mooi, noch leelijk. Het mooie of leelijke dat er bijkomt, dat er vreugd of droefheid aan bijzet moet uit ons hart, uit ons binnenste komen. Uit onze kinderjaren komtyms alles weer voor het geheugen terugwij zien in ons geestesoog ons weer jong, spelende en dar telendé met onze kameraden. Wat was het leven toen schoon denken wij. Wij merken den tegenwoordigen toestand nauwelijks op, wanneer wij oogenblikken van genot, van blijdschap beleven. Als kinderen gingen wij een schoolreisje maken wat kwam ons alles mooi voor, wat was dat een genot, wat een opgetogenheid Wij aanschouwden nieuwe nooit geziene steden, over alles lag een waas van poëzie §n mysterie. En op rijperen leeftijd zagen wij dit alles weer en zagen het niet; het waren toch dezelfde plaatsen, dezelfde vergezichten en wij bleven er koud en onverschillig voor. Vanwaar dat verschil Het kwam uit ons binnenste, uit ons innerlijkeZoo gaat het mei velerlei andere zakeneen boek dat wij voor twintig jaar lazen, hield ons vol spanning, met brandende oogen werd het gelezen en wanneer wij het thans ter hand nemen is het geschikt om in de kachel geworpen te worden, denken wij. Onze gezichtskring heeft zich verwijd, heeft zich uitgebreid, heeft zich breeder of smaller gemaakt. Laat van buiten komen wat er wil, de beteekenis, de waarde er van komt van binnen. Zoo is het met den mensch hier op aarde gesteld, hetzij ten goede of ten kwade. Wat wij beleven heeft voor ons de juiste waarde niet, maar het is hoe wij het gevoelen. Een arme daglooner, die de geheele week ploetert en zwoegt en toch vergenoegd is, vraag het hem eens waar komt die verge noegdheid vandaan Vanwaar zijn zingen, vanwaar zijn juichen? En vraagt het eens aan den rijksten Amerikaanschen petroleum- of spoorwegkoning, die geen gril of weelde- lust van zijn deur behoeft te wijzen, van waar zijn wrok en wrevel tegen alles Vraagt het eens aan den zieke, van waar die kalme berusting in zijn lot, jaren houden hem aan het ziekbed gekluisterd en toch mort of klaagt hij niet, ’t Is omdat alles uit het hart komt, het innerlijke spreekt hier, ’t Is de manier, waarop het hart dit 20 Maart. In de heden alhier gehouden vergadering van Leden der Coöp. Zuivel fabriek, werd in plaats van den heer St. Elgersma, die zich niet weer verkiesbaar stelde, gekozen de heer J. Haagsma alhier. Na nog eenige andere benoemingen en werk zaamheden van gewonen aard gedaan te hebben, kwam aan tie orde een fonds voor de werklieden”. Dit lokte nog al eenige besprekingen uit, maar dat ten slotte werd aangenomen en bepaald, dat dit jaar de Exploitatie-rekening hiervoor met f 500 zou belast worden, terwijl de verdere regeling aan het Bestuur werd overgelaten. Beschermende rechten. ’t Gaat met het nieuwe Tarief niet zoo coulant als Minister Kolkman gedacht had. Een paar weken geleden meende men, dat het gewrocht, van den Raad van State terug, zeer spoedig zou worden ingediend. Maar er is blijkbaar nieuw beraad op moeten volgen. Zoo althans verklaren wij, merkt de Haag- sche Crt. op, het bericht indien ’t waar is in de Tel., dat in de jongste vergade ring der Commissie voor de Handelspolitiek, dank zij het krachtig opponeeren van de Rotterdamsche handelsmenschen, het door de Regeering ontworpen invoerrecht op meel is afgekeurd. Die vergadering moet in den loop der vorige week gehouden zijn te Amsterdam. De Commissie voor de Handelspolitiek ver gaderde in pleno, ter behandeling van het concept-rapport der sub-commissie, enkele weken geleden aan den Minister van Finan ciën uitgebracht over het nieuwe tarief van invoerrechten. In dat tarief moeten granen van invoer recht zijn vrijgesteld, maar voor meel een invoerrecht van f 0,40 per 100 KG. zijn voorgesteld. De sub-commissie moet zich principieel niet hebben gekant tegen het heffen van invoerrecht op meel. Zij vond er zelfs wat vóór te zeggen, met het oog op het defensie- belang, wijl toch het land, in tijd van oorlog, niet van het buitenlandsch meel afhankelijk kan zijn, en onze meelindustrie de voorraad schuren moet scheppen voor de ernstige tijden, waarin ons land kan komen. Zij drong er slechts op aan, het invoerrecht van f 0.40 op f 0.30 te brengen. In de vergadering der geheele Commissie moeten nu de Rotterdamsche leden (de heeren J. Hudig en G. H. Hintzen) krachtig tegen ’t Regeeringsvoornemen zijn opgekomen, met dit gevolg, dat de meerderheid het invoer recht op meel heeft verworpen. Haar kind teruggeëischt. Men schrijft uit Middelburg aan de Tel. Naar wij vernemen heeft de officier van justitie alhier een strafvervolging ingesteld tegen zekeren W., wonende in de Korte Noordstraat alhier, die ongeveer twee jaren geleden een zéér jeugdig kind van de weduwe S. in huis nam tegen eene door een mensch- lievende dame betaalde vergoeding, en thans weigert dit kind terug te geven aan de moeder, die intusschen hertrouwd is met zekeren B. en in staat is nu zelf het kind weder op te voeden. Noch aan den aandrang van de politie, noch door een deurwaarders-exploit over te halen het kind af te staan, hij volgens zijn zeggen, te veel ge- Toen ik nog ’n kleine kleuter was, had ik ’n onoverwinbaren afkeer van den dood. Ik had m’n Moeder op haar doodbed zien liggen de handen gevouwen, de oogen ge sloten, alsof ze badkalm en rustig, alsof ze sliep. En toen ik m’n hand op ’r gelaat lei, liep me ’n rilling door de jeugdige leden ’t voelde zóó koud, zóó kil aan. Wellicht laat zich daaruit m’n vrees voor den dood ver klaren. ’t Kan ook wel wezen, dat ik als bij intuïtie ’n afkeer van den koning der verschrikking had, omdat ie zoo meedogen loos, zoo ruw alle aardsche banden ver breekt, droefenis en rouw brengt in de harten en huizen der menschen, het kind berooft van de zorgen zijner moeder, den steun zijns vaders. Misschien ook was ’t omdat de meid, aan wier ervaring m’n op voeding werd toevertrouwd, me steeds met den dood bedreigde, als ik stout of ondeu gend was of iets deed, dat zij nu juist niet zoo heel erg behoorlijk vond. Want altijd was ze dan klaar met de bedreiging „Pas op, als je dat Een krachtige aansporing opvoeders, ten en leggen, klijven, dragen. Doch dat laat ik voorloopig daar. Zeker is ’t, dat ik bang was voor den dood en mij niets vreeslijkers kon voorstellen dan te moeten sterven, 't Was me ’n heele troost te weten, dat ik nog jong was en dat ’t maar heel zelden gebeurde, dat de gewel denaar ’n kind meepakte. Meestal was ie tevreden met volwassenen en ouden van dagen. Dat troostte me, ofschoon de meid me alle dagen voorpreekteOuden moeten sterven, maar jongen kunnen sterven.” Toen ik dan ook gaandeweg op jaren kwam, ver langde ik er voortdurend naar, dat de man geboren mocht worden, die ’n levenselikster zou uitvinden, waardoor ’n mensch ’t eeuwige leven zou hebben hier op aardewant er waren er in die dagen, die wezenlijk en waarachtig meenden dat ’t mogelijk zou wezen 't te vinden. Nu ben ik oud ge worden en kaal op de pan, terwijl m’n enkele grijze haren, die elkaar ’n „goeien morgen” toeroepen, me waarschuwen, dat ik zoo langzamerhand naar m’n groeve heen stap, en dat ik mijn laatste huis zoo zoetjes aan klaar moet maken. En het is me vreemd, maar dat oude denkbeeld, die vrees voor den dood schijnt langzamerhand meer en meer naar den achtergrond te wijken. Waarom? Ik weet het niet, maar het is zoo. Wellicht is het de stille berusting, dat er niet aan te verhelpen is, dat eenmaal wis en zeker het uur van scheiden slaan zal, scheiden van al wat mij lief is en dierbaar, scheiden van mijn werk, en dat wellicht de tijd niet verre is, dat de hand, die de ploeg schaar stuurde, machteloos ter neer zal hangen, en mijn knolletjes, die me altijd zoo trouw terzijde stonden, voor goed op stal gezet worden, waar ze, telkens, als ze de deur hooren gaan, meewarig omkijken en vragen zullen „Waar blijft Jan toch Ja zeker, ’t zal wel die stille berusting wezen, denk ik. Want anders ware mijn hart niet met de stille hoop vervuld, die ik daarin één dezer dagen voelde opkomen, toen ik las, dat ’n Rus met ’n heidenschen naam, dien ik niet uitspreken kan, niet het levenselikster, maar levensbonbons had uit gevonden. Dat zou net wat voor mij wezen, dacht ik. De goeie door ’t gebruik nagedachtenis, die 't tot 969 bracht. Ik kan me anders van die bonbonseterij niet zoo heel veel pleizierigs voorstellen. Me dunkt, dat het een beetje vies is; doch je kunt er ook niet alles aan koopen. Als je één zoo’n bonbon naar binnenpalmt, zeggen ze, dan krijg je maar eventjes tien millioen bacillen in je lijf. Dat wil nog al wat zeggen en ik vind ’t juist geen aangenaam denk beeld zoo’n heele kolonie van die dieren op te peuzelen. En als je ze binnen hebt, m’n lieve mensch, dan verandert je corpus in een formeel slagveld. Dat is me daar in je lichaam dan een gevecht zonder end, niet met sabels of geweren en kanonnen, maar met d’r lui zuignappen. En er sneuvelen er dan millioenen bij millioenen, die een eerlijke begrafenis krijgen, met rouw- en volgkoetsen en aansprekers en kraaien, net als bij ons, in de maag van de lui, die ons leven willen verlengen en ons bewaren voor slechte kiezen en grijze haren. Ze peuzelen al dat ontuig op. Daardoor worden ze zoo dik en vet, dat ze eindelijk door d’r gulzig heid aan millioenen stukjes vliegen, net of ze met dynamiet geladen zijn. En al die enden en brokken worden dan weer nieuwe soldaten en die schaften, wat ze kunnen, en die springen op slot weer kapot en geven weer zooveel en zooveel millioenen nieuwe eters. En intusschen voeden wij ons lichaam maar al met bonbons, en steeds groeit het aantal dier springende en barstende bacillen aan, totdat ons heele lichaam één groote bacil geworden is. En ’t slot van de grap is dan, dat wij op een gegeven oogenblik ook barsten en dan verdeelen wij ons in millioenen en millioenen kleine en nieuwe menschen. Eu dan is ’t met ons gedaan. En nou zou ik wel ereis weten willen, hoe al die nieuwe wereldburgers in dit tranendal aan den kost moeten komen, zonder mekaar op te eten. En daarom vind ik het heel best, zooals ’t nou is en dat we ieder op zijn tijd van dit ondermaansche verdwijnen. En dan hoop ik, dat ons aller heengaan vrede moge wezen. BINNENLAND. Hennaarderadeel, 21 Maart. De voor- loopige commissie tot oprichting eener Eiectr. Centrale voor de dorpen Wommels, Oosterend en omstreken heeft voorloopig het bijltje er bij neergelegd, omdat de Raad onzer gemeente plannen maakt tot oprichting van eene gas fabriek of van eene Eiectr. Centr. voor de geheele gemeente. Met het oog op de finan- tiën zag men de zaak gaarne door de ge meente aangepakt, daar van particuliere zijde zeer tegen de kosten wordt opgezien. Hepk. Nieuwsbl. v. Fr. Sneek. Dinsdagavond had in Amicitia de eerste propaganda-avond plaats vanwege de afd. Sneek van den Bond voor Staats- pensionneering. Eerst trad als spreker op onze vroegere stadgenoot, de heer A. Bouma van Bolsward, met het onderwerp „Waarom geen premie betaling.” De keurige rede werd met groote aandacht door het talrijk opgekomen publiek gevolgd. Daarna werd opgevoerd „Genadebrea”, tooneelstuk in vier bedrijven, door I. K.B. Het stuk, dat vlot gespeeld werd, viel zeer in den smaak en de opvoerenden oogstten dan ook een dankbaar applaus in. Met ingang van 1 Juli is benoemd tot directeur-leeraar der Bijzondere Normaal school alhier, de heer R. J. Praamsma te Den Helder, onlangs benoemd tot hoofd der Jan van Nassauschool alhier. In de eerste helft van de algemeene vergadering van 1 alhier worden gehouden. Workum, 21 Maart. Op initiatief heeren J. F. C. Bauling en werd hedenavond eene bovenzaal van houden om afdeeling van Kinderherstellings- en den, misschien wel zoo oud als Methusalem, Alg. H, was. L liggen. alles verwerkt, niet van de buitenomstandig- heden komt het eigenlijk, hoe of die zijn, Bolswardsche Courant. 4

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1911 | | pagina 1