Nieuws- en Advertentieblad Bolsward en Wonseradeel. Het Venster. 1911. 50ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 34. Donderdag 27 April. BINNENLAND. Stadsnieuws. VOOR Afzonderlijke A 5 Cent. steeds Simon i een En recitatief der drie het plukken der van uw huis ver- long die zuivere lucht in uw voeren, vult haar met giftige mond, waardoor uwe woning opzuigen, wordt een muil, die zijn gebed. kamer moet gij elk oogen- j van de wereld kunnen dat kunt ge slechts, als ge die u ziet woelen en werken, ziet verblijden. Den belangstellenden lezer zij het aange raden zich tijdig van een tekstboekje te voorzien en aan de hand van bovenstaande zijne stralen het vooraf door te zien. ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden. Franco per post 50 Cents, nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. Die Jahreezeiten. (De Jaargetijden.) Deze kunstschepping is het laatste grootere werk van den onsterfelijken toondichter Joseph Haydn (1732-1809) gecomponeerd bij het gedicht van den Nederlandschen lijfarts van keizerin Maria Theresia, baron van Swieten, naar het Engelsch van Thomson. De eerste uitvoering had plaats 24 April 1801 te Weenen. Wegens z’n afwijking van alle vroegere vormen van gelijksoortige oratorium- muziek blijft dit bewonderenswaardige werk een bizondere plaats in de muziek geschiedenis innemen. De solisten, die er in optreden zijn Simon, een pachter, bas Hanne (Ned. vert. Anna), diens dochter, sopraanLucas, een jonge boer, tenor verder landvolk en jagers en eindelijk nog een kinderkoor. Thans een uiteraard korte muzikale beschrijving. No. 1, de ouverture, schildert den overgang van winter tot voorjaar. Ze begint met 4 maten, elk één heele noot, waarvan één met triller. Hierdoor is zeer juist en kort het duistere, huiverige van den winter geteekend. Direct hierop volgt een vivace, dat het ruwe, duistere en hef tige uitdrukt van den winter, die met koude, ijs en sneeuwstormen ieder en alles aan pakt, niets ontziet. Als voortzetting der ouverture volgt een recitatief tusschen Simon en Lucas, voorstellende de reeds zachtere natuur van den overgang tot de lente, waarbij ’t adagio het ruischen van de zachtere voorjaars winden en Hanne zich aansluiten. Dan begint de lente met No. 2, een koor van landvolk, waaruit echt de gevoelens en hoop der lente spreken. No. 4, Aria, zingt Simon als landman, fluitend achter zijn ploeg ’t land bewerkend en in strenge maat, vaak staccato, het zaad strooiend. Op No. 5, recitatief van Lucas„De landman heeft zijn werk volbracht” volgt No. 6, een bede- zang, dus koor met afwisselend solo-ensemble, ingeleid door twee eenvoudige hoornmaten. Het is een innig gebed om regen en zonne schijn, noodig voor een goeden oogst, en sluit met een fuga, waarvan de alt het thema zingt, overgenomen door sopraan, bas en later tenor. Het landvolk heft een vreugde koor aan, No. 8, dat feitelijk behoort te worden afgewisseld door een koor van jongens en meisjes. Dit koor wordt ingeleid door een zeer mooi duet van Hanne en Lucas. De jeugd bezingt het huppelen en dartelen der lammeren, ’t springen en spartelen der visschen, ’t zwermen der bijen en ’t spelen der vogels, waarna ’t genoemde vreugdekoor van ’t landvolk dit nummer sluit. Nu volgt No. 9, ’t laatste nummer der lente, een machtig koor met vol orkest om God te danken. Een fuga met eigenaardige orkest begeleiding, door de bas ingeleid, besluit de lente. De zomer begint met een adagio-inleiding van 8 maten, die de morgenschemering voor stellen. Lucas zingt No. 10 Recitatief, kleine terts, verrassend overgaande tot groote terts met een beweeglijke, licht sextolenbegeleiding om het aanbreken van den dag te schilderen, zelfs nog verduidelijkt doordat de hobo drie maal het kraaien van den haan nabootst. Simon bezingt de vreugde van ’t herders leven in No. 11, een aria, welker inleiding het roepen van den herdershoorn nabootst. Eindelijk gaat de zon op en wordt in koor No 12 der Godheid met vreugde dank ge bracht. In No. 13, recitat. van Simon, treffen we een korte beschrijving aan van ’t werk des landmans van den morgen tot den middag. In No. 14, recitat. van Lucas, brandt de middagzon in volle kracht en Cavatine No. 15 doet ons door z’n meester lijke schildering verplaatsen in de drukkende hitte van een buitengewoon heeten zomerdag, waarover de tenor klaagt. Als een aange naam contrast hiermee, ook door den plotse- lingen overgang van Edur naar Cdur, valt de sopraanstem van Hanne in om te midden dezer ondraaglijke hitte de weldoende schaduw van ’t donkere bosch te bezingen in recitatief No. 16, nog vervolgd in haar rustige aria No. 17, die later in allegrotempo overgaat. No. 18, recitatief van Simon en Hanne, kondigt het naderen van een onweer aan en na de alom heerschende anstige stilte van ’t adagiotempo, waarvan de laatste woorden „Een doodsche stilte heerscht alom” zonder begeleiding gezongen worden, volgt plotseling No. 19 met een bliksemstraal en donderge rommel, waarbij na twee maten ’t koor allegro assai invalt. In allegrotempo overgaand, begint de tenor een fuga, waarbij de bege leidende snaarinstrumenten het schudden der aarde teekenen en nu en dan een der koor- stemmen een weegeroep doet hooren. In de laatste maten van ’t koor en de begeleiding tot het slot neemt het onweer af. In No. 20, terzet met koor, wordt het breken der lucht geschilderd, de zon, die voor den ondergang nog eens s op de aarde zendt, de terugkomst der herders, Sneek. De aanvoer van kievitseieren be droeg heden alhier circa 12000 stuks, welke meerendeels werden verhandeld tegen 14 en 15 cent per stuk. Mede waren circa 1500 bonte eieren aangevoerd. Naar aanleiding van het Raadsbesluit, den 21 dezer genomen, om met ingang van 1 Mei a.s. de Kunstijsbaan gratis voor sportterrein af te staan en haar voor het winterseizoen aan de ijsvereeniging ..Sneek” voor f 75 te verhuren, heeft het bestuur dezer ijsvereeniging leden en aandeelhouders opgeroepen tot bijwoning eener algemeene vergadering op heden Dinsdagavond, wanneer het voornemens is collectief ontslag te nemen. Tot dusver was de ijsvereeniging „Sneek” van jaar tot jaar huurder der kunstijsbaan en exploiteerde dit terrein zoowel ’s zomers als ’s winters. De baldadigheid van straatjongens gaat soms alle perken te buiten. Een van ’t genre is te Groningen slecht te pas gekomen, gelijk de Pr. Gr. Cl. meldt Oe Oe Oe toetert de chauffeur van een auto de Ebbingestraat in. In een om mezien heeft deze alarmkreet van onzen straat- en wegenschrik de menschen ter zijde ge jaagd. Een straatjongen, die waarschijnlijk een wrok heeft opgevat tegen het monster, dat hem een deel van de heerschappij op zijn terrein heeft ontnomen, posteert zich even eens onmiddellijk ter zijde, werpt op de plek waar het voertuig zal passeeren een flesch in stukken en wacht de resultaten die deze hin dernis op de dikke deinende banden zal hebben, af. Maarden bestuurder, die natuur lijk een scherp opmerker is, is de euveldaad niet ontgaan. Vlak voor de gevaarlijke plek stopt hij plotseling, springt als een acrobaat uit het rijtuig, grijpt voor de aanrander er om denkt dezen bij den kraag en sleept hem naar de auto. Na een korte stribbeling hijscht hij den deugniet in zijn vehikel, haalt de kruk over en koerst met den nu hevig grienen den jongen naar....? Ver van hier? Moge lijk wel. De handige bestuurder heeft den jongen waarschijnlijk een frissche wandeling bezorgd, die hem gelegenheid geeft zijn daad te overdenken. in één woord de teruggekeerde rust in de natuur op een zomeravond na een ver- frisschend onweer. Bij het terzet sluit zich ’t slotkoor aan, dat den landman tot rusten noodigt na een welbesteden dag, ’t orkest laat de nabootsen de stemmen hooren van nachtegaal, kwartel enz, en ’t loeien van 't vee. De volgende afdeeling, de herfst, begint met een allegretto-inleiding, No. 21, voor stellende de vreugde van den landman over een rijken oogst. Na twee korte recitatieven van Hanne en Lucas, No. 21 en 22, komt No. 23, een loflied over de „vlijt”, waarvan de tekst wel zeer ver beneden de muziek staat. Het is een terzet met koor, begin nende met tenor-solo. Het slot van ’t koor is een fuga. No. 24 is een solisten, handelende over vruchten. No. 25 is een tamelijk lang duet, door Lucas allegretto begonnenGij, Jonkers uit de stad loopt heen Het liefde-duet gaat over in adagio tempo om even daarna in allegro tempo tot hartstochtelijke uitdrukking te geraken. Dan komen de jachtscènes, aan- gekondigd door het bas-recitatief No. 26. De beweeglijke begeleiding van de jacht-aria No. 27, schildert het speuren en rennen der jachthonden en het vluchten van de schuwe vogels. Onmiddellijk na ’t resultaat van de jacht op het kleine wild in recitat. No. 28 volgt het grootere jachtkoor van landvolk en jagers No. 29, waarin het grootere wild, herten b.v., achtervolgd wordt. In zeer vlug tempo leiden de hoornsignalen het in. Het tweede gedeelte van dit koor sluit met een lang aangehouden Halali”. In recitat. No. 30 verhalen S. en H. het voorspel van No. 31, 't Groote wijnkoorJuchey, juchey I de wijn is daar 1 allegro molto. De uitbundige vroo- lijkheid wordt in de dans van het tweede gedeelte steeds grooter en met juchey-gezang eindigt de meesterlijk geschilderde herfst, voor ons het best gelukte deel van het werk. No. 33, de inleiding tot den winter schetst door de toonsoort, melodie en bewerking voortreffelijk den neveligen, mistigen Novem- bertijd, waarmee het laatste jaargetijde zich aan kondig!. In recitatief No. 33 geven Simon en Hanne uitdrukking van hun gevoelens over de wending in de natuur, waarop in No. 34 cavatine, zoowel Hanne door het tempo der melodie als het orkest in de slepende begeleiding, ons de droeve, lange dagen voor den geest doen brengen. Het voorslagakkoord van Des-dur waarop Lucas No. 35 recitat. begint, drukt het bevriezen van water en aarde uit. Het volgende No. 36, een presto aria voor tenor met karakteristieke begelei ding, verhaalt ons van een verdwaalden, door de kou verstijfden, angstigen pelgrim, die eindelijk als het bijna duister is, een ver wijderd licht ontdekt en hierover z’n vreugde te kennen geeft door tempoverandering en plotselingen overgang van E kleine naar E groote terts. In No. 37 recitatief der drie solisten komt hij in een boerenwoning, waar hij luistert naar de verhalen onder het spin nen. De laatste maten van dit nummer doen ons reeds het karakteristieke begeleidings- motief van ’t spinnen hooren, dat gedurende ’t heele volgende No. 38,’t Spinlied, klinkt de snaarinstrumenten bootsen ’t draaien van ’t rad na, de contrabas het gonzen. No. 39, een kort recitat. van Lucas, vertelt van het eindigen van ’t spinnen en het maken van een kring door allen om te hooren naar No. 40, een romance van Hanne, een meester lijke uitbeelding van landelijke eenvoud. Zij verhaalt van een landmeisje, dat door een voorname heer te foppen, haar onschuld door slimheid behoudt, waarbij het koor van toe hoorders na iedere strofe met een naïeve op merking even invalt, Met Nos. 41, 42 en 43, recitat., aria en recitat. van Simon, neemt de compositie een diep, ernstig karakter aan, voortgezet in No. 44, het slotkoor. Na een korte inleiding door de blaasinstrumenten opent Simon het, zingend van een vast geloof in het eeuwige leven. Het heele werk sluit met een prachtig fugatisch bewerkt dubbelkoor, een waardig, krachtig, passend slot voor het groote kunst werk. L. LABOREMUS schrijft in de Hnkhuizer Courant Als ge aan dezen en genen vraagt, welk deel van zijne woning hij het voornaamste vindt, zullen de antwoorden nogal uiteen- loopen. De wand zegt er een, die door allerlei wandversiering zijne kamer verle vendigt de zolder zegt een ander, die zich de heerlijke oogenblikjes uit zijne jeugd herinnert, toen hij daar speelde of knutselde de deur vindt de jonge man, die daardoor straks het ouderlijk huis gaat verlaten om in den levensstrijd zijn krachten te beproeven; het hoekje van den haard meent het oudje, dat, zich koestrend bij het vuur, daar zijn laatste levensjaren slijt. Zij allen hebben het mishet is ’t venster. Als ge een oogenbhk nadenkt, zult ge be seffen, welk een voorname rol het venster in uw leven speelt. Het wordt weer voorjaarhet groen bot uit; de vogels kweelen in de takken en ge voelt lust, na den doodschen winter, blad, een bloem, een vogel te zien, daarvoor zet gij u voor het venster. Het is een heldere winternacht. De maan glanst in het diepe hemelblauw en toovert uw tuin om in een wonderland, waar alles flonkert en tintelt en schittert. En om het te genieten schuift gij het gordijn ter zijde en gaat voor het venster staan. Waar zet gij u neder, als ge behoefte ge voelt, te mijmeren over wat geweest is, te denken over wat worden zal Niet in het donkerste hoekje van uw kamer, maar voor uw venster, waar de wolken, die door den wind worden weggevaagd u herinneren aan het verleden, waar de wolken, die opdoemen aan den horizon, u een beeld geven van de toekomst. Waarheen sleept de kleutert zijn stoof en klautert er op en rekt om mee te leven, wat daar buiten is? Naar het venster. En voor uw venster plaatst gij u, als ge wat zonlicht in wilt drinken, als gij gezond wilt worden, om gezond te blijven. Voor het venster draagt men den lijder, voor wien het weldra eeuwige nacht zal zijn, als hij zich vastklampend aan het leven nog een hoekje van de wereld wil zien. Door het venster ziet gij vreugde en smart. Gij ziet er den jong geborene ter doop dra gen de hoop en vreugde van zijn ouders. Gij ziet er buur of vriend naar zijn laatste rustplaats geleiden. Voor het venster zet gij u als droeve ge dachten u bestormen en gij al leiding zoekt. Voor het venster gaat gij staan, als ge lucbtkasteelen bouwt; door het venster ook ziet gij ze ineenstorten. Door het venster kijkt ge als ge alleen wilt zijn met uw gedachten. Door het venster kijkt ge ook om u als ge eenzaam zijt één te voelen met planten en dieren en menschen, met de na tuur, met gansch de wonderschoone wereld. Het venster, immer en altijd en nog eens weer het venster. Het is de mond, de long, het oog van uw kamer. Het is een gewijde plaats in uw huis. En daarom moet gij er zuinig op zijn. Ge moet dat oog niet sluiten. Omsluier het niet met gordijnen, eenige lagen soms, die bet licht verduisteren, die u beletten er door te zien. Zorg, dat gij altijd een stuk van de blauwe lucht overboudt. Het venster zelf licht en luchtig en glanzend als eene fee wil niet gekleed worden in zware, donkere stoffen daarvoor is het te teer, te gevoelig en te rein. Laat stroomen van licht naar binnen vallen zij verhelde ren uw kamer en uw ziel. Geen gekleurd, in lood gevatte ruiten, als in een kathedraal. Die behooren in een kerkgebouw, waar de geloovige slechts met God en zich zei ven moet zijn, waar de we reld hem niet mag afleiden van zijn over peinzingen en Maar in uw 1 blik den hartslag voelen en wereld om lijden en Sluiten moet gij uw venster pas, als het laatste avondrood vergloeid is en uw oogen in den valen nacht niets meer onderscheiden. Sluiten moet gij uw venster slechts, als de grauwe dood is binnengetreden en ge geen troost vindt in de onverschillige wereld, die joelt en schaterlacht, als uw ziel weent. Maar op alle andere tijden open het, zoo wijd ge kunt en zet u neder op de ge wijde plaats aan uw venster. Zorgen moet ge evenwel, dat ge de hei ligheid van uw venster niet bezoedelt. Als gij er voor gaat zitten, niet om in de voor bijgangers uw medemenschen op te merken, wat zij voor goeds, voor mensche- lijks, voor aantrekkelijks hebben, maar om na te speuren, wat zij, in uw oog, voor kleins, voor vreemds, voor belachelijks heb ben, omdat zij afwijken van uw dagelijksche sleur, laat dan uw venster afsluiten met het dichtste, zwartste floers, dat ge vinden kunt. Want dan wordt het oog troebeld, de kamer moet dampen, de honing kan venijn zuigt. Daaromzet u aan uw venster, maar spaar de vlekkelooze heiligheid er van. Bolswardsche Courant t. dnr hprdprs,

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1911 | | pagina 1