Nieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
Zondag 1 October.
1
1911.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
50ste Jaargang.
No. 79.
UIT DE PERS.
VOOR
-
Afzonderlijke
f 300 geweigerd had
paar dagen met den
ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden.
Franco per post 50 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Een paar ontboezemingen over den bijna
afgeloopen zomer.
In De Banier lezen wij het volgende:
Evangelisatie Bolsward.
1871. 1 October 1911.
Den len October a.s. zal het 40 jaren
geleden zijn, dat in het onde Friesche stedeke
Bolsward een aanvang gemaakt werd met
den Evangelisatie-arbeid ten bate van de Ned.
Herv. Kerk.
Tengevolge
een
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad ie telefonisch aangesloten onder No. 4.
tief, een weggeworpen lucifer was voldoende
om brand te doen ontstaan. Boschbranden
waren niet zeldzaam, maar vooral mensche-
lijke woningen, in sommige gevallen geheele
dorpen, zijn verbrand.
Van de zonnehitte hebben alleen gepro
fiteerd de wijndruiven, deze staan in volle
pracht gezond aan plant en vrucht, zoodat
men op een goeden oogst en een fijn product
mag rekenen.
De ontboezemingen .die wij hier weergeven
komen beide uit streken die men, wat den
bodem betreft, tot de meest bevoorrechten
mag rekenen. Geen wonder dat men om
trent de dorre grondsoorten hoort het lijkt
geheel op verbrande heide.
van de moderne prediking van
tweetal predikanten gevoelden de recht
zinnige leden der kerk de groote behoefte
aan de verkondiging des Woprds overeen
komstig de Schriften, was het dan niet ter
plaatse waar zulks hoorde, dan desnoods
daar buiten in eenige lokaliteit. Meermalen
was in de zoogenaamde //gezelschappen”
waar de //Vrienden der Waarheid” zich ver-
eenigden en door onderlinge bijbelbespreking
elkaar zochten te stichten, de begeerte naar
een dergelijke plaats van samenkomst uit
gesproken, doch het bleef bij woorden, totdat
ds. J. J. Knottnerus, destijds predikant te
Exmorra en later te IJ 1st, zich het lot dezer
waarheidzoekenden aantrok, en met nog
eenigen een commissie ging vormen om leiding
te geven aan de plannen, die reeds zoolang
in bewerking waren geweest. Onder voor
zitterschap van genoemden predikant, terwijl
het secretariaat werd waargenomen door den
heer R. de Boer Dz., thans nog in leven,
besloot men tot het houden van geregelde
godsdienstoefeningen in de voormalige Chr.
Gereformeerde kerk, toen bekend onder den
naam van Z/de Eensgezindheid”. Den len
October 1871 werd hier door ds. Knottnerus
de eerste dienst geleid, en voor eene groote
schare gesproken naar aanleiding van Psalm
36 10 //Bij U is de fontein des levens,
in Uw licht zien wij het licht."
Al spoedig bleek, in welk eene groote
behoefte thans was voorzien. Niet alleen
voor eigen Gemeente, maar ook voor talloos
velen uit den wijden omtrek, waar bijna in
al de omliggende plaatsen de prediking van
den Christus naar de Schriften had moeten
plaats maken voor de verlichte denkbeelden
van den nieuwen tijd.
Intusschen ging het in de Evangelisatie,
gelijk het ook in menige Gemeente gegaan
is en nog gaatop den bloeitijd kwam de
tijd van verval. Mindere belangstelling in
het bijwonen der godsdienstoefeningen, soms
geen dienst vanwege gebrek aan voorgangers
enz. enz. En toen kwam het kritieke jaar
1886 het jaar der doleantie en uittreding,
een ware verwarring, niet het minst in de
Friesche kerk. Zoo er ééne Gemeente was,
waar naar den mensch gesproken de splijt
zwam vruchtbaar werken zou, dan geleek
het de Herv. Gemeente van Bolsward te zullen
zijn, en met name de Evangelisatiekring.
Die tijd is voor Bolsward’s evangelisatie
een beproevingstijd geweest, in welke zij
als door vuur werden gelouterd. Velen gingen
van haar heen, die men o zoo gaarne be
houden had vanwege hunne belangstelling
in de waarheid en hun naarstig gebed,
echter waren er ook wier heengaan eene
verlichting werd. Meer dan eens gebeurde
het toen, dat de deuren van het lokaal op
den dag des Heeren gesloten bleven, terwijl
slechts een zeer klein getal nog opging onder
de prediking, wanneer de commissie voor
Evangelisatie er in geslaagd was, een voor
ganger te krijgen. Een woord van dank mag
niet onthouden worden aan de kloekheid
dier mannen, die toen toch den moed nog
hadden om voort te gaan. Wat zou echter
het einde worden
Daar kwam dr. Ph. Hoedemaker als pre»
dikant in het naburige Nijland, deze trok
zich het lot der gehavende Evangelisatie
aan. Met de werkkracht en de werklust
die hem eigen was, greep hij de zaken hier
aan, gaf den eersten stoot tot oprichting
eener //Vereeniging voor Evangelisatie”, met
een uitgebreider bestuur, terwijl tevens meer
orde en regel kwamen in het houden der
godsdienstoefeningen. Van dit oogenblik
dateert de tweede opkomst van dit Evan
gelisatiewerk. In 1889 werd de heer Joh.
Kramer MLz. verkozen als secretaris van
het bestuur en met de meer dan gewone
gaven, waarover deze beschikte, wierp hij
zich op dezen arbeid, om met al de liefde
van zijn hart dit werk te dienen. Later
werd genoemde heer tot voorzitter gekozen.
Naast de namen van de heeren R. de
Boer Dzn., C. G. de Groot, F. Oord e. a.
zal de zijne ongetwijfeld onafscheidelijk met
de Evangelisatie verbonden blijven.
Intusschen werd gevoeld, dat het voor
den goeden gang van zaken noodig was ge
regeld in eigen midden iemand te hebben,
die zooveel mogelijk het herderlijk werk kon
vervullen, en zoowel voor het godsdienst
onderwijs als voor het gewone huis- en kran-
kenbezoek, het leiden der begrafenissen enz.
gevraagd kon worden.
Op voorstel van ds. Hoekstra werd een
onderhoud gezocht methet Prov. Comité
der Confess. Vereen, in Friesland, en dit
gevraagd om eene subsidie voor het salaris
van eenen, alsdan te benoemen godsdienst
onderwijzer. Dit Comité was aanstonds be
reid aan deze bede gehoor te geven, en zoo
werd met gemeenschappelijk overleg besloten
over te gaan tot benoeming van den heer
G. I. v. d. Ploeg, destijds, te Menaldum.
Enkele weken daarna ’t was in Augustus
1894 kwam déze over.
Eu steeds meer ging de arbeid voort. Het
aantal huisgezinnen, ’t welk tot de Evangeli
satie behoorde, was eindelijk verdubbeld, en
het //Lokaal”, in 1872 zoo plechtig ingewijd,
was te klein geworden. Hoe moest het nu
Daar kwam een wonderlijke oplossing dezer
moeilijke vraag. Jaren lang had reeds de
oude Broerekerk, een ruïne gelijk, de achter
uitgang van het kerkelijk leven in de Herv.
Gem. verkondigd, en was een ergernis, niet
het minst voor hen, die de vrijzinnige pre
diking zoo langzamerhand de kerk verwoest
hadden. Men besloot zoo mogelijk haar te
sloopen en op afbraak te verkoopen. Toen
echter in October 1900 de lidmaten hier
over kregen te beslissen, verklaarde de meer
derheid zich voor het behoud van dit oude
Godshuis, ’t welk dateerde uit de 13e eeuw.
Vanaf dit oogenblik werd meer dan te voren
het oog op dit kerkgebouw gevestigd en
nadat de verzekering verkregen was, van den
toenmaligen Minister van Binnenl; Zaken
dr. A. Kuyper, dat hij van Rijkswege subsidie
tot restauratie zou geven, mits het kerkge
bouw in eere werd hersteld, waagde de Ver.
voor Evangelisatie het, om door middel van
den burgemeester der gemeente, nu wijlen
den heer C. J. v. d. Veen, heeren kerkvoog
den voor te stellen, aan haar het oude Gods
huis af te staan voor de som van f 5500.
Opnieuw zouden dus de lidmaten uit
spraak moeten doen, wat zij liefst hadden,
of de Broerekerk een steen des aanstoots en
eene aanfluiting voor elk, of een gerestaureerd
bedehuis, maar dan eigendom der Evange
lisatie. Een vinnige strijd had plaats, en
vermoedelijk zou het partijvuur, dat hoog
oplaaide, oorzaak zijn geworden, dat de kerk
als zoodanig was verloren gegaan, wanneer
niet aan den vooravond van den dag der stem
ming door een invloedrijk liberaal per circulaire
was geadviseerd der rechtzinnigen deze kerk
te gunnen. Met .een meerderheid van 19
stemmen werd hiertoe besloten, en na eene
restauratie van eenige jaren, die vele duizen
den guldens kostte, werd den 5en April
1908 dour dr. J. Schokking van Dordrecht,
die als Kamerlid zich in dezen zeer ver
dienstelijk gemaakt had, dit vernieuwde bede
huis opnieuw plechtig ingewijd, naar aan
leiding van Psalm 118: 23: //Dit is van
den Heere geschiedt, en het is een wonder
in onze oogen.”
Ja, een wonder, dat was het, en een wonder
is het bestaan van dit groote werk, dat lang
zamerhand zulke afmetingen verkregen heeft,
dat thans ongeveer 1/3 der Herv. Gem. hier
toe behoort. Wie had voor veertig jaren
durven denken, dat een arbeid zóó klein
Dat het dezen zomer iswarm en droog,
weten wij allen en dat een deel van den
landbouw, speciaal de veehouderij, daardoor
een groote schade lijdt, is overbekend. Even
min is het een geheim dat deze schade dubbel
gevoeld werd nu het voor den grasgroei zoo
ongunstige weer gepaard ging met eene
groote uitbreiding van het zoo gevreesde
mond- en klauwzeer.
Het schijnt dan ook wel overbodig datgene
wat allen bekend is, nogmaals neer te schrij
ven en toch hebben wij den moed zulks te
doen. Eenige dagen geleden moesten wij
een vrij langen rit maken door een onzer
weidestreken, zagen toen met eigen oogen
hoe het vee met veel moeite nog niet het
noodige voedsel kon vinden en dikwijls te
vergeefs in de droge slooten zocht naar
het drinkwater dat daar gewoonlijk aanwezig
is en nu met vee] moeite moet worden aan
gevoerd. Op onzen rit ontmoetten wij tot
driemaal toe een voertuig waarop een -rund
dat in den strijd tegen het mond- en klauw
zeer was bezweken en vele exemplaren zagen
wij in het land liggen in een toestand die
ons voorkwam hopeloos te zijn. Zie, als men
zulks met eigen oogen ziet, dan is de indruk
toch nog iets anders dan wanneer men door
lezing of mondelinge mededeelingen er van
verneemt.
Dat die indrukken ook bij anderen aan
wezig zijn, bleek ons dezer dagen uit een
paar opstellen. Ons eigen indruk geeft ons
vrijheid die ontboezemingen over te nemen.
De eerste kwam voor in de Leeuwarder
Courant van 21 Sept, en luidt aldus;
Men schrijft ons uit Boxum
Eindelijk dan toch beginnen de groote,
rechthoekige, ongeverfde, witte borden, waarop
met dikke, vette letters ter grootte van meer
dan een decimeter op verren afstand het zoo
veel beteekenende //Mond- en Klauwzeer” is
aangeduid, hier toch zichtbaar te vermin
deren. Eenige weken lang waren ze aan
alle inrijhekken van al onze boerenhofsteden
aangespijkerd en schier elk hek, dat op een
grooten rijweg uitkwam, was eveneens van
eene dergelijke waarschuwing voorzien.
Wie weten wil, wat zoo’n épidemie van
»mond- en klauwzeer” op een Friesch boeren
dorp uit den greidhoek te beteekenen heeft,
moet, evenals wij, zoo’n zware bezoeking mee
hebben doorgemaakt.
Wij spraken een kennis, die ons vlak
voor z’n woning op een lijdend rund ging
wijzen, waarvoor hij pas vóór ’t uitbreken
der ziekte een bod van
en dat thans nog een
dood zou worstelen, om dan als geheel waarde
loos in den grond te worden gestopt. Een
andere onzer kennissen bracht ons op de deel
zijner schuur en daar lag een koebeest ker
mende als een mensch het dier heette de
ziekte te hebben doorstaan, toen het door
een aanverwante ziekte werd aangetast, nu
wachtende op den slager om het verder
lijden te doen eindigen. Wij zagen veehou
ders met bedrukte gezichten, staande bij
hunne stervende dieren, voorheen pronk
stukken van onzen zoo beroemden Frieschen
veestapel, met zooveel zorg en liefde onder
eigen oogep van jongs af opgekweekt en
nu geheel en al waardeloos.
Bij bijna elke onzer boerderijen is een
plek aan te wijzen, waar een gat is gegra
ven, waarin twee of meer, aan de ziekte
bezweken dieren, op hoog bevel bedolven zijn.
Afzet van nog tijdelijk gezond vee door
middel van den handel was bij de Wet ver
boden en van het //gemaak” kwamen minder
stuivers te recht dan anders in dezen tijd
van ’t jaar door de fabriek in guldens werd
uitbetaald. Nög weer een andere onzer
kennissen verzekerde ons, dat hij in den
korten tijd der epidemie reeds veel meer
had verloren, dan de blijde overwinst van
het voorspoedige, vruchtbare, vorige jaar
bedragen had. Zoo was ’t met hem en zoo
is ’t met de meesten. Er zijn er eigenge-
erfde boeren onder, die zulk een geldelijk
verlies betrekkelijk gemakkelijk kunnen dra
gen, maar de meesten zitten met een zoo
danig jaarlijksch budget van uitgaven, dat
zulk een ramp nog vóór ’t eind van het
jaar den bodem van de geldkist laat zien.
De ziekte schijnt geweken, doch in de
werkelijkheid blijven de bittere naweeën nog
steeds heerschenin verscheidene weiden
liggen nog sukkelende dieren tegen den grond,
die uit de hand moeten worden gevoed en
waarvan de herstelling nog lang niet zeker
is. Zelfs de zoogenaamde geheel gebeterden
komen niet eerder weer goed op hun ver
haal vóór de Meimaand van 1912 ze opnieuw
in de weide ziet. Wie dat alles weet of
leest, krijgt onwillekeurig medelijden met de
stoere, nijvere mannen, die op het langst
der dagen de opkomende zomerzon hun
morgengroet reeds komen brengen en die
bij herfst- of winterdag zoowel des morgens
als des avonds hun arbeid verrichten achter
de welbekende kleine venstertjes, waaruit
het gele lamplicht als in vriendelijke sterren
het licht over de vrije vlakte uitstraalt.
Misschien zijn er dorpen aan te wijzen, die
nog erger geteisterd zijn dan het onze, het
zij zoo, maar, wat hier is doorleefd, is al
meer dan genoeg om ieder, die het wel
meent met z’n evenmensch uit den grond
zijns harten te doen hopen, dat nieuwe zegen
de groote schade van het treurig heden zal
helpen vergoeden.
De tweede ontboezeming die wij op het
og hebben, geeft het bewijs dat de ongun
stige zomer zich niet bepaalt tot Nederland,
wij ontleenen ze aan de Schweizerische Mildi-
Zeitung.
Van het zomerweer in 1911.
Van den buitengewoon heeten en drogen
zomer zal men over honderd jaren nog spre
ken. Ook wij willen in ons blad daarover
eenige regels voor de nakomelingschap be
waren.
Na eene min of meer wisselvallige Juni
maand, waarbij tot ongeveer het midden der
maand op 1000 meter hoogte sneeuw viel,
kregen wij tot bet einde der maand nog
eenigen regen en toen was het uit. In de
eerste dagen van Juli kwam een sterke
noordewind, die dag en nacht aanhield, iedere
dauwvorming onmogelijk maakte en den ge
beden plantengroei tegenhield.
Van den azuurblauWen hemel straalde de
zon en bracht eene warmte tot 33° C. in
de schaduw. Wij telden reeds 75 dagen
gedurende welke die warmte heerschte alleen
afgebroken door één dag (24 Juli) met eenige
onweersbuien. De droogte liet zich van dag
tot dag meer voelen. Het nagras begon af
te sterven, groenvoer werd schaarsch en reeds
begin Augustus moest hooi worden bijge
voerd, terwijl op meerdere plaatsen later ge
heel met hooi gevoerd moest worden.
Er kwam gebrek aan melk voor dagelijk-
sche consumtieboomen en struiken ver
dorden de ooftboomen lieten gedeeltelijk de
vruchten vallende weilanden, vooral aan
de hellingen der bergen, zagen er uit als
verbrandde afscheidingen van de spoorwe
gen zijn, aangestoken door vonken uit de
locomotieven, over lange afstanden, geheel
verbrand. De droogte trof ook de weilanden
op de Alpen, vroegtijdig moest het vee naar
het dal worden gebracht vooral wegens ge
brek aan drinkwater. Dit laatste was ook
het geval bij de hoog gelegen boerderij bijv,
in de Berner Jura. Zelfs in vele steden en
dorpen moest men zeer spaarzaam zijn met
het gebruik van water dat soms over verre
afstanden, zelfs per spoor werd aangevoerd.
Tegen het einde van Augustus kwam met
onweer eenige regen die den 30 Augustus
overging in een algemeenen weldadigen neer
slag. Deze betrekkelijk nog geringe neer
slag was voldoende om de weilanden te doen
herleven en boom en plant een groen aanzien
te geven. Men verheugde zich reeds op
eene rijke herfstweide en het vee werd spoe
dig weer buitengelaten.
D’e hoop dat er spoedig meer regen zou
volgen en dat daarmee de groote hitte be
ëindigd zou zijn, werd helaas niet vervuld.
Begin September ving een nieuwe hitte-
periode aan, waarbij de thermometer bij vol
komen wolkenloozen hemel nogmaals tot 30
a 32° C. in de schaduw aanwees.
Intusschen was er in windstille nachten ge
legenheid voor eenige dauwvorming, waar
door de planten iets werden verfrischt. Op
dit oogenblik, midden September, valt weer
eenige regen.
Door den grooten aanhoudenden zonnegloed
was uit alle hout aan gebouwen enz. als ’t
ware het vocht geheel uitgetrokken en de
geringste oorzaak, eene vonk uit eene locomo-
Bolsvardsche Courant