Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 6. 51ste Jaargang. 1912. Nieuws- en Advertentieblad Bols ward en Wonseradeel. Restauratie Schilderijen Staatspensionneering. St. Anthony Gasthuis te Bols ward. Donderdag 18 Januari. VOOR Afzonderlijke nog de 3e wijze dat genadebrood Men van Schaper op en andere dis dan ter lezing aan van Perio waarin dit wetsontwerp gegeven, d.i. Daaruit kan ledenen een Het vermogen der groote massa, dat der arbeiders, is dus al gering van hun ver mogen kunnen ze meestal niet leven. Dan is de 2e weg van de kinderen of de familie. Spr. zegt dat hij als predikant Z/Dan dat zes om die zaal heeft feitelijk niemand, het is een vrije lief dadigheid, en dat is nog al een nadeel dat ook de kerkelijke liefdadigheid aankleeft. De arbeider wil eigenlijk geen smeekbede doen om een aalmoes, hij wil recht hebben op verzorging in zijn ouden dag. De Staat is geroepen om daarin te steunen. De ambtenaren krijgen recht op pensioen, het versje van Speenhof, grootmoeder gekoesterd spaarbankboekje had, nog al toegang heeft in vele gezinnen en ook door ervaring en met intieme bijzonder heden meer op de hoogte is dan menig ander persoon, en dan kan hij constateeren, dat vele kinderen met liefde hun ouders helpen, steunen en verzorgen, maar dat neemt toch voor die oudjes zelf de bitterheid niet weg, dat zij moeten denken, dat wat hen gegeven wordt, hun kleinkinderen eigenlijk moet worden onthouden. Ook is het voor zulke oude menschen pijnlijk vaak nog te moeten werken om er iets bij te verdienen en dat zij door een laag loon eigenlijk onder kruipers zijn en jongere krachten in den weg staan en dezen daardoor soms werkloos worden. En dan er zijn ook aan bij kinderen dikwerf bittere korsten, kent dat gedichtje. Z/Eer brengt een ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden. Franco per post 50 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Na de restauratie kwamen o.a. engeltjes te voorschijn, die door de bestuurderen van het St. Anthony-Gasthuis nooit te voren waren opgemerkt. De zaal zelf is op nieuw in stijl geschil derd en gerestaureerd door den heer J. P. Grolman, schilder te Utrecht. Boven elk schilderij is het plafond ver sierd met een soort beeldhouwwerk dat het zelfde ongeveer symboliseert als de schilderij. De kandelabres op den schoorsteenmantel, eenige fraaie presenteerblaadjes, een tabaks tobbe, een tabaksvat, prachtige antieke stoe len, alles is gerestaureerd. De muren zijn keurig bewerkt o.a. met guirlandes enz. en lichtgroen geschilderd met goud. Het loont zeer de moeite, eens te gaan zien. ADVERTENTIEPRIJS: 17 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. Dinsdagavond hield de Afd. Bolsward van den Bond voor Staatspensionneering eene openbare vergadering op de bovenzaal van 't Hotel Huizenga. Het bezoek was niet groot, een 10-tal dames en ruim 30 heeren waren aanwezig. De Voorzitter, de heer A. Bouma opende de vergadering tegen half negen. Hij deec eerst eenige mededeelingen over te houden vergaderingen van de leden, en noemde het een voorrecht dat Ds. ZUITHOFF heden op deze vergadering als Spreker zal optreden, wien hij gaarne het woord verleent. De Spreker begon zijne weldoorwrochte en talentvolle rede met de vraag voor te leggen Z/Acht men in onze dagen het bereiken van een hoogen leeftijd een wenschelijk iets of niet?” De tegenwoordige tijden geven aanleiding tot die vraag. Gaat men terug naar de oude tijden, dan gold een lang leven als een grooten zegen. In den bijbel lezen wij van de aartsvaders, en van de Koningen van Israël, dat zij een hoogen ouderdom bereikten als een bijzonderen zegen des Heeren. Ook het 5de gebod Eert vader en moeder, belooft een lang leven als be- looning. In die. oude tijden en omstan digheden was dit ook werkelijk een zegen, maar thans?... Voor eenigen is zulks nog zoo. Denk ik mij een ouden loods die na zwaren en ge- vaarvollen arbeid een welverdiende rust ge niet, een onderwijzer, die zijn leven heeft besteed met de jeugd te onderrichten en op te voeden, en nu zijn laatste dagen rustig kan slijten, of een postbode die bij weer en wind de bestellingen moest uitvoeren, doch nu kan rusten, zie, voor dezen is de oude dag een zegen, een zonneschijntje verheerlijkt hun pad, maar die voorbeelden zijn genomen uit de personen welke een pensioen werd verleend. Zij behoefden den hoogen leeftijd niet met zorg tegemoet te gaan. Bij heel velen echter is dit anders gesteld. De gewone arbeiders bemerken met schrik dat hun krachten verminderen, met zorg zien zij den ouden dag naderen, en zulks is ook voor vele kleine middenstanders het geval. Voor velen dezer valt ook vroeg de schaduw des levens. In een brochure van den heer Wibauts, waarvan de prijs slechts 10 cent is, wordt over dit onderwerp heel wat merkwaardigs meegedeeld. Hij heeft n.l. een soort enquête ingesteld bij de nijverheid en handel en aan een 200 werkgevers de vraag voorgelegd wanneer naar hunne meening voor de werklieden de oude dag begon te komen, dus, wanneer hun werk minder wordt. Vele antwoorden zijn ingekomen, waarvan vele luiden dat met 60 jaar in ’t algemeen de arbeider versleten is, enkelen brengen het tot 65 jaar. Bij de typografen komen er al heel weinig die het tot hun 60ste jaar kunnen volhouden, en er zijn verklaringen bij dat een arbeider boven de 50 jaar al reeds als minderwaardig wordt beschouwd. -Ook de algemeene cijfers der statistiek heeft Spr. tot zijn beschikking. Uit die statistiek blijkt, dat onder de mannen boven de 20 jaren nog zoowat 15 pCt. boven den 60 jarigen leeftijd zijn en voor de arbeiders bevolking afzonderlijk bedraagt dat cijfer 3,7 pCt. Hieruit blijkt dus dat 3/4 der arbeiders den 60 jarigen leeftijd niet bereiken. Maar wie dit nu wel ten deel valt, waarvan moeten deze dan leven, want slechts zeer weinigen kunnen dan meer werken! Dit moet ge schieden: lo. van hun bespaarde geld, 2o. door hun kinderen, of 3o. van de bedeeling. De spaargelden? '■Och hoe weinigen zijn in staat geweest iets van hun karig loon over te houden? Het gemiddelde van de spaarbankboekjes bij de Rijkspostspaarbank is f 110, bij de particuliere banken is ’t gemiddeld bedrag iets hooger. Gesteld nu dat een arbeider al een paar honderd gulden heeft overgehouden, wat geeft dat om er van te leven? Zoo’n spaarduitje voor den arbeider is mooi als een hulp in nood, als onvoorziene gevallen zich vertoonen, bijv, ziekte, werke loosheid enz. maar in den ouden dag is het spoedig, te spoedig verdwenen. Om nog een kijkje op het vermogen te hebben, wijst Spr. op de successiebelasting. Er sterven in ons land ongeveer per jaar 50.000 mannen boven 30 jaar en 11.000 erfenissen worden voor de successie aan- van vermogens boven f 300. men zien dat pas t/4 der over- sommetje boven f 300 nalaat. zij hebben hun diensten ten nutte der ge meenschap bewezen zegt men. Dit is terecht, doch ook de arbeider heeft ten nutte van de geheele maatschappij zijn werk verricht. Wat onderscheid is er, of een gasfabriek bijv, van gemeentewege of particulier be staat, de werklieden spannen er evengoed hun krachten voor in om de menschen de verlichting te bezorgen. Of een spoorlijn van den Staat of van een particulier is, de geheele gemeenschap wordt er evengoed door gediend, en toch de particulier schuift de oude afgewerkte krachten gewoonlijk van zich af, en de Staat of de gemeenten geven hun oud personeel pensioen. De tegenstanders van staatspensioen nu beweren, dat de arbeider dan ook voor dat pensioen, moet bijdragen. Zij zeggen er zelfs bij, dat zij wel zouden willen helpen aan loonsverhooging, opdat de werkman daarvan dan premie kon betalen. Och, zoo zegt Spr. ’t is zoo jammer dat de arbeiders, vooral de 800.000 landarbeiders niet of nagenoeg niet zijn georganiseerd. De loonen zijn te laag om premie te kun nen betalen, om wat over te sparen; van voldoende voeding enz. kan vaak niet eens sprake zijn, ’t Gemiddelde weekloon van den arbeider gaat niet boven de f 8,en Spreker begrijpt niet hoe ’t mogelijk is, dat men daarvan nog premie durft vragen. Ook over protectie zou veel te zeggen zijn, ook in verband met den loonstandaard, maar dat zou heden te ver voeren. Om van de werkgeverspremie voor de arbeiders te eischen acht Spr. ook onbillijk. Heel veel werkgevers zitten onder de kapi talisten en aandeelhouders. Dezen moeten hun renten hebben, en de werkgever heeft het vaak even zwaar, soms zwaarder dan de arbeider. Wibaut zegt in zijn werkje terecht: wDe werkgever is vaak een filter of een zeef, het goede loopt er door en er blijft niet veel goeds voor hem over”. Dat de gemeenten en ’t rijk hun ambte naren pensioen geven is zeer prijsbaar, maar al de anderen werken ook ten nutte der ge meenschap en die komt ook hulp toe. Spr. geeft eenige opgaven omtrent het nationaal vermogen, en constateert daaruit, dat de werkelijk groote kapitalen er door ontheven zouden worden, naar verhouding bij te dragen tot het pensioen. Arbeiders en werkgevers kunnen het niet doen, de staat, de geheele gemeenschap is hiervoor de aangewezene. pauze. Spr. vervolgt: Er is ook een groep men schen die zeggen, dat de arbeiders al genoeg uit de staatskas profiteeren en er niets toe bijdragen. De gewone belastingbiljetten, ja daar loopt de arbeider meestal vrij van, maar hij betaalt wel degelijk zijn belasting en wel in den vorm van accijns. Op suiker bijv, is op elk kilo zoowat 18 cent belasting. De arbeider betaalt dat bij den kruidenier en zoo zijn er veel meer andere behoeften, eerste levensbehoeften, waarop belasting is gesteld. Naar verhouding betaalt de arbeider hierin wel degelijk het grootste deel. De indirecte belastingen bedragen in ons land per gezin zoowat f 53 per jaar. Dat is dus per week ruim een gulden en spreker toont met op gaven aan dat de arbeider naar verhouding hierin het grootste deel moet bijpassen. Dan zegt men dat de arbeider al zooveel profiteert van de staatsinstellingen, maar zegt Spr. de middenstanders profiteeren nog meer, en de hoogeren het meest. Neem maar ’t onderwijs, een hoogere burgerscholier kost aan den staat gemiddeld f 130, een student f 800. Een predikant krijgt zonder er een cent voor te betalen later f 600 pen sioen, hooge militairen en ministers nog veel meer. Spr. specificeert enkele minister-pen- sioenen, o.a. dat van Dr. Kuyper, die heeft sedert 1905 f 4000 per jaar, heeft er voor betaald f 2400. Op 68 jarigen leeftijd had hij dus voor f 2400 een lijfrente van f 4000, wat hem bij een maatschappij zeker f 35000 zou hebben moeten kosten. Als de grooten profiteeren hoort men niet roepen, als de arbeiders iets vragen, geeft men er hoog van op en acht het onmogelijk. Het stelsel van premiebetaling acht Spr. daarom ook nog zoo onbillijk, wijl de zwakken eigenlijk moeten betalen voor de sterken. De dwangverzekering geldt voor allen, ook dus voor hen die vooraf wel weten dat zij nooit oud zullen worden. Op nog meer bezwaren wordt terloops ge wezen, ook dat in Duitschland dit dwang- stelsel reeds ervaring genoeg heeft opgeleverd om het te ontraden. Doch Spreker heeft tot onderwerp zijner rede gekozen: de eindstrijd nadert en dus mag hij zich geen uitwegen meer veroorloven, maar wil zich bepalen tot het ingediend ont werp op Staatspensionneering van minister Talma, waarover de eindstrijd nadert. (Tijd en plaatsruimte ontbreekt om in den breede mee te deelen, al het belangrijke wat Spr. hierover te berde heeft gebracht. Slechts heel kort kunnen wij ’t verhandelde samen vatten.) Den 5 Mei 1911 ingediend, heeft het ontwerp al heel wat lotgevallen ondervonden en vrij wat aanvechtingen moeten verduren. Spr. herinnert even aan de debatten van 30 Juni, aan de obstructierede den zwarten Woensdag cussies in de Kamer, om te bevelen een brochure de eigenlijke beteekenis van eens nader onder de oogen wordt gezien. Daarna treedt Spr. in eenige vergelijkingen met de 3 vroegere ontwerpen omtrent deze zaak, namelijk van de ministers Lely, Kuyper en Veegens en gaat dan na het stelsel van premiebetaling in verschillende Naar aanleiding van de restauratie van Rembrandt’s Nachtwacht in het Rijksmuseum te Amsterdam, kunnen wij mededeelen, dat de heer J. P. C. Grolman, kunstschilder te Utrecht, op dezelfde wijze (reeds in 1910,) zeven schilderijen heeft gerestaureerd, welke als wandversiering waren aangebracht in de Voogdenkamer van het St. Anthony Gasthuis te Bolsward. Onze inlichtingen verkregen wij door de welwillendheid van den guardiaan, den heer J. Dijkstra Azn. De schilderijen dateeren vermoedelijk uit het begin der 18de eeuw, de naam van den schilder is helaas onbekend gebleven. Zij stellen voor 1. De menschelijke levensduur, voorgesteld door de drie schikgodinnen, den draad des levens spinnende. (Clotho houdt den levensdraad vast, Lachesis spint den draad verder door, Atropos is ge reed, die ter bestemder tijd af te snijden.) II. De jeugd en mannelijke leeftijd. (Een voorstelling van kinderlijke vermaken, als vogel, molentje enz.) III. Ouderdom. (De sikkel en de zandlooper als teekenen van den tijd. De Bijbel, het licht, dooreen vrouw ontstoken, die ten hemel wijst, kan den godsdienst beteekenen). IF. De vrede. (Een vrouw leunt met den linkerarm op een aardbol, in de rechterhand houdt ze den gevleugelden staf van Mercurius, vóór haar een krijgsman, aan wiens voeten worden ge bonden de hielvleugels van Mercurius). V. Dicht- en Toonkunst, of de schoone kunsten in ’t algemeen. (Een genius houdt een kroon boven het hoofd van den kunstenaar, als bewijs dat zoo iemand met eer overladen zal worden, een boom des overvloeds, een genius met een spiegel, als teeken van zelfkennis, noodig om te slagen). FT. H uwelijk. (Een man, gebukt onder een juk, dat een vrouw op zijn schouders legt; Amor kluistert hem de voetende man reikt de vrouw een ring toede spade wijst op den arbeid, ver plicht voor den man. De rozen en doornen stellen de vreugde en het verdriet in het leven voor). Fll. De vroolijkheid of blijdschap. (Zittende vrouw, ’V hoofd om kranst, in de linkerhand een passer, in de rechterhand een dorre tak, vóór haar een genius, wijzend op de tafel der wet). arme vader met vreugd zes kinderen groot, rijke kind’ren hem koestren in den nood”. ’t Schijnt over ’t algemeen in de natuür te liggen, dat de ouders graag de kinderen helpen, doch het omgekeerde wil niet altoos i zoo goed. Spr. herinnert aan het bekende, waar werd zoolang zij een maar toen het sommetje opgeteerd was, zij werd verschoven, tot ten laatste een klein kind ontdekte dat Opoe niks meer zei, met andere woorden, gestorven was. Het gedichtje is scherp hekelend, maar ’t is soms waar. Dan is er nog de 3e wijze van onder houden der ouden, dat is de bedeeling. Er is kerkelijke- en burgerlijke bedeeling. De kerkelijke acht Spr. veel hooger dan de bur gerlijke. Deze laatste is eigenlijk een soort van politiezorg, een voorkomen dat iemand niet doodhongert, maar ’t hart kan bij die bedeeling van overheidswege niet spreken. Bij de kerkelijke bedeeling mag en kan de verzorger er in leggen zijn hart en zijn ziel, ’t Mag wel bekend zijn, zegt Spr. dat de diakenen der Herv. gemeente elke week een zitting houden om te zoeken wat ze voor hun armen kunnen doen. Datzelfde zal zeer zeker ook bij de andere kerkelijke genoot schappen ’t geval zijn, doch daarmee is Spr. niet zoo bekend. De kerkelijke bedeelipg in ons land betrof in 1909, 103 duizend menschen, en vorderde f 4.819.000 en toch was ’t dan per gezin slechts een gave gemiddeld van f 47 per jaar, nog geen gulden per week voor een gezin. De kerkelijke bedeeling moet karig blijven, wijl zij over geringe middelen heeft te beschikken. Recht op kerkelijke bedeeling Bolswardsche Courant IN HET

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1912 | | pagina 1