Nieuws- en Advertentieblad Bolsward en Wonseradeel. No. 24. Verschijnt Donderdags en Zondags. 51ste Jaargang. 1912. Bond v. Staatspensionneering. i Donderdag 21 Maart. u aan- I N L A S C H. Een hartelijk afscheid. VOOR afzonderlijke 't i thans te belangrijk 1 VI ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden. Franco per post 50 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. soms tegen het Staatspensioen Lente. Natuur ontwaakt! Zij herrijst, ontketend uit de klemmende banden van den winter, treedt voorwaarts, ons tegemoet, als een persoon van vorstelijken bloede, zachtkens voortschrijdend op haar pad. Lang werd ze reeds verbeid, men hoopte; thans klinken jubelliederen, men haalt haar in, strooit teere bloemkens voor haar uit, de eerstelingen, nog zoo teer, doch vol durf en tartend de felle plagen van den achter- blijvenden stervenden winter. 't Is of plotseling ’t zwerk, grauw en dik, voor ons geestesoog breekt, zich vaneen scheidt, of donkere luchten, ons zoolang be dreigend, wegtrekken en plaats maken voor blauwen hemel, die helder is en waar als majesteit, schitterend in al haar pracht, zetelt de zon; ze lacht, weet, dat ook haar rijk weer is gekomen. En de mensch leeft weer op, herademt, ’t Is voor hem of een nieuw leven is aan gebroken. Heerlijk, nu in de toekomst te staren. Alles geeft weer teekenen van her nieuwd daar-zijn. De donkere dagen zijn voorbij, achter den rug die gure tijden van snerpende koude en geeselende sneeuwjacht. Straks weer genieten van volop groen en bloemen, dan komt de zomer, dat heerlijke jaargetijde met haar verrukkelijk zonnespel en koesterende warmte. De aarde ontwaakt. Sneeuwklokjes, nog ietwat schuchter uitkijkende boven ’t jonge gras, met ongerept witte kopjes, zachtkens wiegelend op slanken, groenen stengel, ja die zijn er reeds lang. Ze zijn de voorboden. Ook de crocus heeft zich weer boven en door de nog harde aardkorst gewrongen, nu in ’t zwakke zonlicht zijn kelkje ont plooiend, geel of blauw. Al die eerste bloemen, ze zijn de pages der Hooge Vrouwe, die haar intrede doet, ze gaan haar vooraf, geleidend naar haar troon, waar ze wederom zal zetelen, vriendelijk en gul-uitdeelend haar heerlijke gaven, omstuwd door alles, door allen, die haar dankbaar zijn. Straks zal de leeuwerik zijn loflied weer doen klinken, fluitend met dat kleine bekje; hij stijgt op, steeds hooger en hooger, met snel vleugel-beweeg, trachtend de blauwe lucht te bereiken, die zich daarboven zoo vlekkeloos uitbreidt. En de boomen zijn als met een waas om- neveld, hun takken bezaaid met kleine knopjes. Langzaam aan, steeds meer en meer zwellen deze, totdat ze overdik, als oververzadigd van levenskracht, bersten en kleine, zacht- gekleurde blaadjes naar buiten gulpen. Steeds grooter wordt dat jonge loof, het spreidt zich uit naar alle kanten om op te vangen, in te ademen al ’t zonlicht, dat hen bereiken kan. Dan ook keert weer, komt ’t vogelenheir. Na lange reis, strijken ze neer op de twijgen, rustend of zich behagelijk geeuw-rekkend na doffen slaap in doezelig winterverblijf. Ze trachten weer een plaatsje, een woonstêe te bemachtigen in ’t takkengewar, luid tsjilpend en kwebbelend in druk af- en aanvliegen. Totdat een geschikt plekje gevonden is, om daar hun nestje weer te bouwen, kunstig gevlochten uit sprietjes en strootjes, hier en daar opgesnord en beplakt met kleine kluitjes leem. Dat vederen-volkje, het dartelt, stoei-jaagt in de zon, die boven dat alles staat, tintelend aan open-blauwen hemel, schilfers van goud werpend op ’t door ’t voorjaarsbriesje bewogen watervlak. Scharen van meeuwen vliegen in klap perende en kijvende benden langs den stroom, zich plots onderdompeleüde bij blanke golven- kopjes, azende of met zekeren snavelgreep vattende de niets vreezende visch. Dan vleugelen ze weer weg in ruziënd gekrijsch. Zoo leeft alles weer op, verkwikt, vol frisschen moed en kracht, als gelaafd en versterkt aan nieuwe levensbron. De winter is voorbij, een nieuw jaargetijde ingetreden; ’t is de Lente, die haar intocht doet. Wees welkom. B. De afd. „Bolsward” van bovengenoemden Bond hield Dinsdagavond een openbare ver gadering op de bovenzaal van ’t Hotel Huizenga. De Voorzitter, de heer A. Bouma, opende de vergadering, ’t deed hem genoe gen dat er een behoorlijk talrijk publiek was opgekomen, waarbij ook van andere richting dan gewoonlijk ’t meerendeel op de bijeen komsten voor staatspensionneering. Groot genoegen deed het hem ook dat als Spreker wilde optreden de heer BAARS, die zijn standpunt zal uiteenzetten omtrent het natio nale vraagstuk. De heer BAARS wil een woord tot inleiding ten beste geven, maar stelt voorop, dat hij dit doet als lid van den Bond voor Staats pensionneering en zijn optreden dus geen verband houdt met zijn voorzitterschap der Christelijke kiesvereeniging. Hij heeft tot onderwerp gekozen Staatspensionneering een sociale verplichting 1875—1912. Aan Evert Jansen, bij aftreding als Gemeente-Secretaris op 16 Maart 1912, aangeboden door den Raad van Wonsera deel, wegens uiterst trouwe ambtsvervulling. Ik eindig met de hoop uit te spreken, dat het U van God gegeven worde langzaam herstellende werkelijk levendig belang te kunnen blijven stellen in alles wat voor in Uwe kalme omgeving het meest genaam kan zijn. Met een handdruk wenschen wij U allen namens den Raad geluk op dezen Uwen verjaardag en gelijktijdig officieel afscheid te nemen van U als Secretaris van Wonseradeel. Het ga U wel! Na deze toespraak, zoo deelde de Voor zitter verder mede, poogde de heer Jansen een kort woord te spreken, maar de zenuwen waren hem te veel meester. Hij zou niets liever hebben gedaan dan U allen de hand te drukken, maar dat liet zijn toestand niet toe. Hiermede was dit afscheid afgeloopen.” ADVERTENTIEPRIJS: 17 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. Wie gewoon is mee te leven en in te denken in de maatschappelijke samenleving en een open .oog en hart heeft voor ’t geen om ons gebeurt, zal inzien dat er een groote krachtsontwikkeling is ten opzichte het wel en wee van ons volksbestaan. Op ’t gebied van drankbestrijding, wordt veel gedaan, de verbetering van den loonstandaard, het woning vraagstuk, schoolhygiène, verhooging van zedelijk bewustzijn en meerdere zaken van algemeen volksbelang worden behartigd, en ook het vraagstuk van de verzorging bij ouderdom en invaliditeit is daarbij te rang schikken, ja het vraagstuk van een staats pensioen kan men wel haast beschouwen als het vraagstuk van den dag. Allen die zich indenken in de behoeften van de ouden van dagen zullen beseffen dat zij hun krachten behooren te wijden aan de bevordering er van, want het is een sociale verplichting. Het woord sociaal beteekent kameraad alzoo is het een kameraadschappelijke ver plichting of dus een maatschappelijke plicht. De staat is het levend organisme der ge meenschap, waarvan wij allen een deel uit maken, de leden vormen. Van een organisme den zoo verdienstelijken Secretaris der ge meente, den heer E. Jansen. Met den Voor zitter begaven de heeren Scheepsma, Blank- sma en de waarnemende Secretaris den heer S. Flameling, zich naar het huis van den heer Jansen, waarbij het volgende, dat wij aan Westergoo ontleenen, werd gesproken. Geachte Heer Jansen „Was het 1 Maart j.l. 50 jaar geleden, dat gij als klerk ter secretarie van Meppel Uw intrede deedt op het gebied der ge- meente-administratie om van daar met ingang 16 November 1868 (dus 6 jaar later) te Leeuwarden in gelijke maar meer omvattende functie (w.o. ook het leveren van verslag van s Raads handelingen) te treden met d.a.v. promotie in rang, 3 jaar daarna, om weer 7 jaar later op 1 Juli 1875 de be langrijke promotie naar hier te maken was er alzoo op 1 Maart j.l. alle aanleiding geweest om dien dag voor U te maken tot een onvergetelijke, het noodlot heeft het niet gewild. Tot oprechte feestviering wa ren èn Raad èn Gij niet gestemd. Hoe gaarne zoude men dit anders gewild hebben, Gij en uwe dochter in de eerste plaats Hebt Gij nog in Uwe gezonde dagen mij reeds medegedeeld Uw ambt te willen neer leggen op den dag waarop Gij uw 65-jari- gen leeftijd dit is heden waarmede wij U intusschen gelukwenschen zoudt bereiken, sedert die aankondiging is Uw ge stel ongeveer een halfjaar geleden helaas zooda nig geknakt, dat Gij niet in staat zijt zelfs op dezen voor U zoo gewichtigen dag daar te zijn, waar we U zoo gaarne zouden hebben gezien', n.l. in Uwe kamer, op de secretarie en in de raadzaal van het Gemeentehuis, te midden van ambtenaren, dagelijksch be stuur en leden van den Raad. Ons en ook U staat echter niet anders te doen dan te berusten. De Raad der gemeente heeft in verband ons, zooals wij hier in Uwe woning voor U verschijnen, afgevaardigd om namens hem officieel afscheid van L te nemen en dit afscheid kan in zooverre recht hartelijk zijn, waar tusschen U en de gemeente Wonsera deel als publiek rechterlijk lichaam steeds een zoo innig mogelijke band heeft bestaan. Het is U gelukt veel bij te dragen tot den bloei dezer gemeente in het tijdvak van 36 jaren waarin Gij" uw ambt hier hebt vervuld. Een terugblik werpende op de vervorming dezer gemeente in den loop dier 36 jaren, kan niet anders gezegd, dan dat zeer in grijpende veranderingen hebben plaats ge vonden. Het was steeds een lust om te zien hoe Gij bij de voorbereiding in de ver gaderingen van het dagelijksch bestuur en in de uitvoering actief aandeel hadt, door alles tot in de kleinste kleinigheden in Uw geest te verwerken, tot uw welversneden pen al het noodige ging boekstaven op eene wijze, verheven boven den lof van Raad, Burg, en Weth. en van allen, die U zagen werken, met Uw geest en lichaam. Van Uw geest is veel gevergd. Bij het stijgen uwer jaren en bij den regelmatigeu aangroei van administratieve werkzaamheden, welke een reuzenomvang.zijn gaan aannemen, hebben die werkzaamheden, niet in het minst de daaraan verbonden studie U in de laatste paar jaren naar lichaam en geest meer dan eens geschokt. Met onze zwakke krachten zijn wij tegen zoo’n berg van periodieke en andere werk zaamheden, den gemeente-ambtenaren ter secretarie opgelegd bij wet, koninklijk be sluit, ministerieele aanschrijvingen en zeg maar vanwege nagenoeg alle Rijksadmini- straties niet opgewassen. Een nauwgezet onderzoek omtrent de vraag of ook te veel van de chefs der secretariën ten platte lande wordt gevraagd, mocht wel eens worden ingesteld en dan houd ik mij er van overtuigd, dat de vraag zeer zeker bevestigend beantwoord wordt. Bij mij staat vast, dat Gij ten deele door oververmoeidheid naar geest en lichaam machteloos zijt geworden. Gij hebt gewerkt tot zoolang het U mogelijk was, in dienst dezer gemeente. Met het potlood in de hand, als het ware, is U plotseling, ja ge heel onverwacht de macht tot verder werken ontnomen. Een eervolle loopbaan hebt Gij achter U. Gij kunt U verzekerd houden, dat de Raad behoort elk deel, ieder lid mee te werken tot den bloei van dat organisme, de bevor dering van de maatschappelijke welvaart is dus plicht van een ieder, en ook de welvaart van elk deel der gemeenschap is dus een maatschappelijk belang. De ouden van dagen, die hun krachten hebben besteed aan het algemeen welzijn, zijn ook een deel der samenleving, en er bestaat dus voor dezulken een zedelijk recht op een toelage, wanneer eigen krachten tekort schieten om in de be hoeften te voorzien. Die toelage moet dan ook niet het karakter dragen van bedeeling, maar zij, die een reeks van jaren hebben gewerkt, doch voor te laag loon om er zooveel van over te sparen dat zij zelf in hun be hoeften kunnen voorzien, hebben een zedelijk recht op hulp. De plicht om te helpen rust op den staat, en daarom dient er te komen van staatswege een pensioen voor allen, man en vrouw, die er op den ouden dag behoefte aan hebben. Daarin ligt tevens opgesloten dat dit pen sioen het karakter moet hebben van een na betaling voor te weinig ontvangen loon, iets wat hen gerechtelijk toekomt. Voorwie in ellende viel door eigen schuld, door verkwisting of door verwaarloozing van plichten mag desnoods een uitzondering ge maakt worden, ’t mag voor dezulken een aalmoes zijn, maar wie trouw werkzaam was, heeft een recht op hulp. Voorongelukkigeu moet men de philantropie betrachten, maar de nijveren, die voor de samenleving hun krachten hebben ingespannen, hebben een zedelijk recht op hulp van die samenleving, wanneer zij door ouderdom verhinderd worden hun werk langer te verrichten. Men heeft soms de bewering hooren ver kondigen, dat een Staatspensioen niet noodig is, wijl op de kinderen de plicht rust voor hun ouders te zorgen. Dit is in heel veel gevallen werkelijk voor die kinderen onmogelijk, zij hebben vaak zelf gezinnen te onderhouden, ook zou, als van overheidswege dat kon opgelegd worden, dit zeer ongelijk matig drukken, wijl sommige oudjes weinig, anderen veel kinderen hebben, ja ook zijn er kinderlooze oudjes. Hoewel het veel menschelijker zou zijn, de ouden van dagen bij hun kinderen te laten inwonen, dan ze te doen verplegen in oude mannen- en vrou wenhuizen, zijn er toch heel veel gevallen, dat die inwoning niet gewenscht is. De ouden ten laste laten komen van hun kin deren, zal ook voor die ouden zelf vaak zeer ontmoedigend werken, ze in armen huizen stoppen is onbillijk. Dr. Kuyper zelf noemde die inrichtingen karikaturen op de Christelijke liefde. En toch hebben de oudjes recht op hulp die hulp kan ge geven worden door Staatspensioen, wat het karakter moet hebben van nabetaald loon. De armoede door de ouden van dagen ge leden, is voor een goed deel een kwaal der maatschappij, en die kwaal kan men ver kleinen door het verleenen van pensioen. Natuurlijk behoort er een zekere grens te worden getrokken om te onderscheiden wie wel en wie geen aanspraak kunnen laten gelden op dat pensioen. Een algemeene geldlijn voor ’t geheele land zou niet billijk zijn, op ’t platteland zijn in vele streken de toe standen anders dan elders in de steden, ook met de verschillende vakken zou rekening dienen te worden gehouden. Een bespreking van de wetsvoorstellen 1901, 1905 en 1907, van de ministers Lely, Veegens en Kuyper, acht Spr. onnoodig, wijl die voor deze afd. onlangs werden besproken door Ds. Zuithoff, ’t was heden te doen om aan te toonen dat er bestaat een zedelijk recht op pensioen voor behoeftige ouden van dagen. Enkele bezwaren, die streven van den Bond voor Staatspensioen worden ingebracht, wil Spr. nog trachten te weerleggen. 1°. Men wil geen pensioen voor groote verkwisters en dergelijken. Spreker wil hiertegen alleen aanvoeren Wie stelt daarvoor een grens? Weigering is moeielijk en ’t verleenen van pensioen mag niet afhangen van persoonlijke antipathie. 2°. Pensioen verleenen zou zijn in strijd met Gods Woord. Men beroept zich dan op Joh. XII v. 8: „De armen hebt gij altijd met u” en ziet daarin dan, dat er altoos armen moeten blijven en men dus niet zcu mogen trachtea Witmarsum. De raadsvergadering hier Zaterdag gehouden is op voorstel van den Voorzitter geschorst, ten einde officieel namens den Raad afscheid te nemen van U zeer erkentelijk is en alle lof en waar- deering heeft voor Uwen geleverden arbeid in den dienst dezer gemeente. Als grootste onderscheiding voor U moogt Gij het dan ook van de zijde der gemeente aanmerken, dat de Raad U met ingang 1 Januari 1909, alzoo pas ruim 3 jaar ge leden, de gelegenheid aanbood om geraken in het genot van een 1 pensioen levenslang. De Raad hoopt dat het U gegeven moge worden in het bezit van Uwe dochter nog jaren te mogen genieten van de rust, welke U blijkbaar weldadig aandoet. Als herinnering aan de afgelegde loopbaan biedt deze Commissie U namens de ge meente krachtens besluit van den Raad een extra verguld zilveren legmedaille aan, waarop aan de eene zijde: het wapen der gemeente Wonseradeel en aan de keerzijde het opschrift: Bolswardsclie Courant,

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1912 | | pagina 1