ïïïeuws- 'en Advertentieblad Bols ward en Wonseradeel. VanMoutens RjONA CACAO Christelijke Winterlezing. 1914. 53ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 4. Zondag 11 Januari. RECLAME. BINNENLAND. ii» VOOR Afzonderlijke naar geloof het behoud van de (Ward, naakt camp, dood nge ren, icht Idra jok- 'gen men lag nde. heid 1 als werd f j t r e o ad, ker lik aen loe oen :ht- het gen en ma. leef e Q e h i. d b ïr id id in ;n ‘ij at ?n m g, n- tin de ie, op ne en ,en af- ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden. Franco per post 50 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. ward jeer, heid ang- ider- ieren eene igen. Igen- ibli k :k in M., hoog ikke- juist VI ijne k en ager, naar diens werd joden dat ons advies omhoog. de tijd niet dat weer; we t meer zei hij een vlieger zich vliegen bij elke ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. wij meenen, zeer logisch betoog. Voor zoover het ons mogelijk was hebben wij getracht des Sprekers gedachten in hoofdzaak weer te geven.) Ds. Op ’t Holt bracht Spreker dank voor zijn woorden, doch omdat deze het ge sproken woord niet vernam, verzocht hij diens zuster die met hem meegekomen was, aan hem den dank over te brengen. Verder hoopte hij dat deze lezing niet zou nalaten vrucht te dragen in de harten der toehoorders. M. van Meel te Rotterdam. Omtrent het ongeluk aan Van Meel te Rotterdam overkomen, vinden wij in de N. R. Ct. nog het volgende: Op het vlot van De Maas stonden we en de groote vogel lag er breed-uit en statig en toen Van Meel te kennen gaf toch te willen vliegen, waren er goede vrienden, die ’t wèl met hem meenden, aanstonds bereid hem dat af te raden. Maar u weet, hoe een vlieger is. Juist het min of meer gewaagde trekt hem, boeit hem en daarom wilde Van Meel dus met negatie van Het is nu onverschrokken stoort aan het weersgesteldheid. En zoo kwam het, dat hij kort na drieën opvloog van het vlot van De Maas af. We hebben in ons Avondblad al verteld hoe het hem gegaan is. Zoo kloek en dapper als hij wegvloog, zoo spoedig zat hij in moei lijkheden, want amper uit de Veerhaven weg, naar rechts omgezwenkt, zag hij voor zich een groote zeeboot. Van Meel kon niet meer genoeg hoogte krijgen om over de masten.en pijpen heen te komen; aldus moest hij uit wijken naar links, zijn draai moest kort zijn, te kort zelfs, en terwijl hij die bocht maakte, kreeg hij nog een duivelschen rukwind, zoo- dat hij gevaar liep en voelde: ik ben verloren. Daar lag hij, plots in de breede rivier met een half gebroken toestel. Van Meel zei ons na afloop monter: Ik trok m’n knieën wat op en ik bleef droog. Inderdaad, zoo geschiedde het ook en toen de politieboot, op welke de inspecteur F. van ’t Sant, bijgestaan door den inspecteur A. Brandt, het bevel voert, den vlieger oppikte, waren wij aan den kant gerust. Van Meel was ongedeerd, dat gerucht ging van mond tot mond en toen zijn vrienden, die hem kort na de debacle waren gaan helpen, dit bericht bevestigden, schalde er een juichtoon onder de menigte op, den kranigen vlieger ter eere. Op het postkantoor te Rozenburg had Dinsdag volgend eigenaardig geval plaats: Rentetrekker A., tevens gemachtigde voor rentetrekker B., komt binnen en vraagt om geld. Hij ontvangt f 2, en blijft verwonderd staan wachten. Eindelijk vraagt hij den brieven gaarder ook de f 2 te mogen ontvangen voor rentetrekker B. Hem wordt medegedeeld, dat deze is overleden. Ja, zegt hij, dat weet ik, maar nu krijgt de weduwe het toch, die heeft het nu nog meer noodig! De brievengaarder had heel wal moeite den man te overtuigen, dat de wet zoo ver nog niet strekt. Arnh. Oh Donderdagavond werd in zzDe Doele” de derde winterlezing in dit seizoen gehouden. Het slechte weer had natuurlijk menigeen van buiten de stad weerhouden om deze bij eenkomst bij te wonen, zoodat het bezoek zich bepaalde in hoofdzaak tot de ingezetenen en dus was de zaal minder druk bezet dan gewoonlijk bij deze lezingen het geval is. Ds. J. Op 't Holt opende met gebed en sprak daarna een kort woord ter inleiding. Hij wees er op, dat de onderwerpen, in deze lezingen behandeld, nogal veel verscheidenheid aanbieden. Ook dezen avond is weer een in teressante stof gekozen: Het idealisme des geloofs, een onderwerp dat door zijn klank reeds zoo lieflijk aandoet. Gaarne geeft hij daarom ’t woord aan den Spreker Ds. J. J. KNAP van Groningen. Spreker begon zijn rede met de voorlezing van een gedeelte uit het Oude Testament en wel Genesis 37 112, handelende over de geschiedenis van Jozef, den zoon van Jacob. Spreker betuigde zijn vreugde dat nog zoo- velen ondanks het slechte weer waren ge komen om zich onder zijn gehoor te scharen, het verheugde hem ook bijzonder dat er velen waren die reeds den rijperen leeftijd hebben be reikt. De ervaringen des levens zijn dikwerf niet geschikt om idealisten te kweeken. Als men jong is, heeft men veel idealen en maakt men zich vaak bedriegelijke voorspiegelingen. Door de wereldbeschouwing wordt men zoo licht geneigd om sceptisch (twijfelachtig) te worden en kan men gaan' denken dat de hoogere dingen niets te beteekenen hebben, dat het meer zaak is zich alleen met de zichtbare dingen te bemoeien. Men wordt dan licht pessimistisch, beziet alles van den zwarten kant, de idealen gaan dan vervliegen, men helt over tot het materialisme, tot ’t stoffelijke. Wij christenen weten echter beter, zegt Spr., wij hebben een vasten grond voor onze idealen, want zij zijn gegrond op de H. Schrift. Het Woord Gods blijft in eeuwigheid, ’t Is dus niet gegeven voor één geslacht, doch voor alle tijden. In Gods Woord wordt ons de rechte weg gewezen. En toch in de wereld wordt men dikwerf voor een duisterling uitgemaakt. Vele jongelieden met een vernis van wetenschap toegerust, zien in het hoogere niets dan zins bedrog, doch de psalmist heeft gezegd, dat Gods Woord heeft een licbtnatuur. Met een gebluscbte fakkel kunnen wij ons niet ver genoegen, de spranken van het eeuwige licht zullen onzen geest verhelderen. Evenals de Israëlieten de vuurzuil konden volgen op huu tocht naar ’t beloofae land, hebben wij in Gods Woord ook een vuurzuil te aan schouwen. Met twee voeten aan de aarde ge bonden, kan ons hart toch naar den hemel stijgen, onze idealen zweven boven ’t wereldsche. En waarlijk onze tijd heeft behoefte aan idealisten. Het hoofdkenmerk van den tegen- woordigen tijd is, dat men zich gaat bemoeien slechts met dingen die men voelen en tasten kan, dat is het materialisme. Vroeger was dat anders, toen beschouwde men meer algemeen het leven hier beneden als een pelgrimstocht. Het doel was dan: hier boven de kroon des eeuwigen levens, hier beneden was de loopbaan. De wereld echter legt nu beslag op de hoofden en harten, men zoekt zijn voldoening in ’t stoffelijke en de geestelijke dingen worden op den achtergrond geschoven, ja geheel over boord geworpen. De uitvindingen der weten schap geven veel meer de gemakken en ge noegens van ’t stoffelijke te genieten dan voorheen. De electriciteit, stoomkracht en machines maken het op allerlei gebied veel meer mogelijk aan de stoffelijke behoeften te voldoen, doch vroeger waren die uitvindingen onbekend. En toch al die uitvindingen zijn door Gods wil in ’s menschen verstand toe gelaten, en zijn er gekomen om Hem daardoor te eeren. Doch wat is ’t geval De materialis tische mensch zoekt in al die hoogere genoegens zijn bevrediging, ’t Wordt een tobben en zwoegen om van dit leven te balen zooveel men maar kan. zzLaat ons eten en drinken en vroolijk zijn” is de leus en de eeuwigheid die is niet meer noodig. Door ’t tijdelijke is men voor 't hoogere verblind geraakt. Nu is men in de Roomsche kerk, door een overdreven afkeer van de wereld, gekomen tot algeheele afzondering binnen kloostermuren, om zich van het stoffelijke en zienlijke geheel te onthechten. Doch dit is niet in de orde der natuur, want het is niet Gods bedoeling dat wij ons van de wereld zouden afhouden. De wereld, waarmee ’t zoo gesteld is, heeft meer dan ooit behoefte aan idealisme, en daarvoor is een bespiegelend afgezonderd leven niet noodig. De uitvindingen zijn verbijsterend, en in ’t snorren van ’t vliegwiel der machines, in ’t gillen van de stoomfluit hoort men niet meer het zachte fluisteren van Gods stem. Kunst en wetenschap, handel en nijverheid, vorst en onderdaan alles vraagt op zijn beurt de aandacht, doch het leven is geen extase, ’t is werkelijkheid. Wij moeten dus wel in de wereld zijn, doch niet van de wereld. Wij moeten er staan als idealisten, maar dan als idealisten des geloofs. Een wijsgeer heeft gezegdmen mist alles, als men de wereld beschouwt als voldoende, met andere woorden: zzWat baat het den mensch de geheele wereld te winnen, als hij schade lijdt aan zijne ziel”. Het hoogste goed kan men niet met de hand voelen, met ons lichamelijk oog zien, of met den 'duimstok meten, maar de Heer onze God is overal zichtbaar voor ’t geestesoog. En de geschiedenis van Jozef geeft ons een voorbeeld van een idealist, ja deze Jozef is zelfs een symbool van Christus. Wrijft men de idealisten des geloofs wel aan, dat zij zich overgeven aan toekomst- droomen, die toch niet verwezenlijkt worden, Jozef de zoon van den patriarch Jacob had ook toekomstdroomen, zoo zelfs dat hij zelf niet begreep hoe ze in vervulling konden komen, gelijk in ’t hart der idealisten ligt de droom van den Christus, dat is de aan schouwing Godsde verwachting dat de Man van Smarten eens op de wolken zal ver schijnen in al Zijn heerlijkheid, dat is het idealisme des geloofs. De erkenning, dat het koninkrijk Gods zal komen, berust in de belofte van Gods heerlijk' en heilig woord. De droom dat de gansche schepping zal zien en erkennen de Heerlijk heid Gods, dat alles wat boven en op en in de aarde is zal getuigen van Gods glorie, dat is ons geloof en dat geloof heeft een vasten grond. die ons in velerlei opzicht ten voorbeeld kan strekken. Dikwerf wordt ons voor de voeten geworpen dat ons geloofs-idealisme ons onge schikt maakt voor de wereld, en dat men door telkens over den hemel te denken, de aarde vergeet. Niets is minder waar. Wij moeten ons houden aan onze plichten en zorgen voor het onderhoud van ons en ons gezin, elk naar zijn stand en vermogen. De onpractische afzondering van Rome is niet noodig, wij zoeken juist bezieling door in de wereld een blik te slaan op Gods woord, en dat geeft kracht, om ons toe te leggen om te verkrijgen wat wij noodig hebben voor ons onderhoud in het practische leven. Jozef deed ondanks allen tegenspoed steeds zijn plicht, zoo hebben wij ons ook te houden aan onzen plicht in alle omstandigheden des levens. Jozef was eerlijk en getrouw en bekwam daardoor het beheer en ’t volle vertrouwen in het huis van Potifar en later in de gevan genis eveneens. Men kan hieruit wel opmerken dat het idealisme des geloofs niet onpractisch maakt voor ’t leven. Jozefs reinheid van zeden zou, zegt Spr., mij aanleiding kunnen geven om veel te zeggen over de zonde van onkuiscbheid. Er is geen zonde die zoo den mensch vernedert die zoo den blik verontreinigt als de zonde van onkuiscbheid. Laat ons zien op Jozef, die in de verzoeking de vlucht nam, niet als een zwakkeling, doch als een held. Ook zou nog gewezen kunnen worden op de staatkundige geschiktheid die Jozef aan den dag legde door zijn voorzorgen in de vruchtbare jaren, door koren op te leggen voor de schrale jaren. Ook in de wijze waarop hij het koren liet uitdeden, zoo dat de troon des Konings er door bevestigd werd, kan men zien dat het idealisme des geloofs heel goed is te vereenigen met de staatkunde. Als men een open hemel boven zich heeft en een staatkundigen aanleg bezit, dan ziet men duidelijk in wat in het belang van land en volk dienstbaar is, en zal men tevens beseffen dat men eens rekening moet afleggen van zijn daden. Vooral dit laatste moet men in zijn gedachten houden. Ieder in zijn staat en stand moet mee werken tot het welzijn van allen, en Jezus heeft ons geleerd: zzIk ben de weg, de waarheid en het leven”. Wij moeten steeds de werkelijkheid toetsen aan het idealisme des geloofs. Wandelt dan als geloofs-idealisten door ’t leven, zoo besluit Spr. Het geloof geeft kracht als gij denkt te zinken. Het leven is een opgang naar boven. Droomt dus van een betere toekomst als deze aarde kan geven. Op deze aarde ligt de vloek des Heeren, met deze aarde heeft ons hart dus geen vrede, het verlangt iets beters, het volmaakte, dat is ’t hemelsch Jerusalem. Het rijk van Christus zal zegevieren, en naar mate het zich uitbreidt, naar die mate komt de wereld nader tot het ideaal van rust en vrede. En ’t is te bespeuren, die droom van het idealisme nadert de vervulling. (De Spreker was moeielijk te verstaan. Wij vernamen dat hij het zintuig des gehoors totaal miste, zoodat hem de klank zijner stem ontging. Zijn uitspraak, mimiek en gestes hadden iets eigenaardigs en vandaar kwam het, dat men met de scherpste oplettendheid slechts den Spreker eenigszins kon volgen in zijn, Na de pauze begon Spreker met nader te betoogen dat wij een roeping te ver vullen hebben, wij hebben de wereld te verrijken met het idealisme des geloofs. Daarbij heeft men echter te kampen met het idealisme, dat voortkomt uit eigen fantasie. De wereld wil van geen hoogere idealen weten, doch wij christenen moeten ons houden aan het idealisme gelijk het Jozef in zijn geheele leven bezielde. Als men droomt de idealen van vooruitgang, de idealen van de wetenschap, dan wordt men toegej nicht, dan mag men aanheffen de leuze exelsior Als men echter als uitgangspunt van zijn idealen neemt het kruis van Golgotha, dan verstommen die toejuichingen. Dan staat men onbegrepen, evenals Jozef onbegrepen stond in ’t huis zijn vaders, waar de broeders hem als een dweeper en een droomer beschouwden en hem zelfs uitwierpen uit hun familiekring. zzMen wierp hem in een put en zeide: Wij zullen eens zien wat er dan van zijn droomen zal worden.” Ook Christus, de idealist der idealisten, werd niet begrepen door zijn volk. In de wereld moeten onze hoogste idealen, die be rusten op onze diepste overtuiging, ons sterken. Onze sterkste verwachting omtrent het rijk van Chrisius wordt door de wereld beschouwd als een onzinnigheid. Terwijl wij droomen van een zaligen hemel, roept de wereld: wat is uw hemel? Die kan ik met de beste verre kijkers niet zien. Men haalt de schouders op over onze dwaasheid als men spreekt van opstanding des vleesches en de herstelling des paradijzes. Onze droomen worden als hersen schimmen en drogreden beschouwd en dat is hard voor ’t gemoed. Ons geloofsidealisme, zegt Spr. wordt niet begrepen, onze taal vindt geen weerklank, de wereld blijft zichzelve. De gesteenigde Stephanus riep uit: Ik zie de hemelen geopend”, maar meu spotte er mee. De waarheid is dakloos. Wij geloofsidealisten moeten niet hunkeren naar ’t handgeklap van de schare. Het licht in uw huis zij het licht des geloofs. Men noemt ons gedoopte idealisten, vervolgt Spr. en toch is ons menschheid. Laat u uiet ontmoedigen, denk aan Jozef, Bolswardsche Courant r r on- uil.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1914 | | pagina 1