ïïieuws- en Advertentieblad Bolsward en Wonseradeel. 1914. 53ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 96. DE OORLOGSLEEN1NG. Onze veestapel opnieuw bedreigd. Zondag 29 November. Stadsnieuws. VOOR Afzonderlijke den I c ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden. Franco per post 50 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. teekening worden verkrijgbaar gesteld Men kan zich opgeven bij den bode A. Nieuwenhuis. Albert Vogel. Een mooie avond aan de kunst gewijd, zooals men ze in Bolsward zelden heeft, werd Vrijdagavond geboden door bet optreden van den beroemden declamator Albert Vogel. De bovenzaal van „de Wijnberg” bood een vriendelijken aanblik. Het podium was met fraaie planten in ’t groen gehuld, de zaal gevuld met een aandachtig auditorium, dat waardeerde de talenten van dezen kunstenaar. Van Godsvrede is nu geen sprake meer. Er moet worden gevochten. Welnu, Excellentie, vecht dan ten minste in uw eigen leger, aan het hoofd van uw eigen troepen. ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. Van April tot 11 October zijn we vrij gebleven, maar met den laatsten datum begon het weer en nu zijn er al 40 groote en kleine stallen met vee afgemaakt. Dit koopje hebben we te danken aan oorlog. In Duitschland heerscht zoowat altijd de tongblaar, nu hier, dan daar, maar vrij is het nooit. W’el treedt men ook daar krach tig tegen deze ziekte op, maar sedert de oor log is uitgebroken, is er de hand mede ge licht, zooals met zooveel anderen. Van de 40 geconstateerde gevallen is van 38 met zekerheid aangetoond, dat de besmetting uit Duitschland is aangebracht. Duitsche koop- Wij herhalen, dat onze verslaggever zijn inlichtingen uitsluitend inwon bij enkele der meest beteekenende figuren van de haute finance. Als algemeene conclusie van het geen hij vernam mag wel gesteld worden, dat er in die kringen geen bezwaar bestaat tegen een heffing. De uitvoering van die heffing is o.i. een bijkomende zaak. Desnoods kan men als middel, om de transacties te vergemakkelijken, bet ingediende wetsontwerp gebruiken. Het is bekend dat de Nederlandsche Bank ook dan nog al haar hulp wil en, met hand having barer reglementen, kan verleenen. De obligatiën beleenbaar te maken is trouwens niet meer dan een quaestie van formeelen aard. Het geld moge ontbreken, aan crediet- stelling behoeft geen tekort te bestaan. De minister schenke echter omtrent het doelde finale delging van de buitengewone oorlogsschuld, volkomen klaarheid. Daar omtrent mogen we thans, na al hetgeen reeds gesproken en geschreven is, niet meer in het onzekere worden gelaten. Misschien lokt die klaarheid verzet uit van enkelen die kapi- talistischer willen zijn dan de kapitalisten. Welnu, dat zij zoo. Maar de minister voorkomt dan, dat die enkelen, zooals thans, de pose aannemen van ware vaderlanders //die zelfs een politiek- vijandige regeering in deze moeilijke dagen steunen”, doch middelerwijl in den minister niet anders zien dan hun mandataris. De minister bespaart dan ook aan zijn geestverwanten de droeve noodzakelijkheid om hem te bestrijden ter wille van de denk beelden die, zijn verleden is er ons borg voor, ook de zijne zijn. »Maar”, vroeg onze verslaggever, „wanneer in de kringen der kapitalisten zelf zoo weinig bezwaar bestaat tegen het vooruitzicht eener heffing, wat kan minister Treub dan bewogen hebben een leeningsplan als thans ingediend is voor te stellen „U weet, dat de leening na drie jaar af gelost kan worden. Weet u wat de minister van plan is? Weet u welke bezwaren bij thans te overwinnen heeft? Het is toch van een man als minister Treub niet te verwachten dat hij de kapitalen ongemoeid zal laten”. „Maar waarom zoo iets dan niet in het wetsontwerp geschreven In ieder leenings- voorstel komt een plan van aflossing voor. Als daarin nu eens imperatief werd voorge schreven „deze leening zal in 1917 of 1918 worden afgelost uit de opbrengst eener hef fing aan kapitalen boven de f 75.000 of f 100.000”. „Ja, dat is inderdaad het ei van Columbus. Maar ik herhaal, u weet niet wat de minister van plan is. Hij heeft vroeger ook nog eenige idealen gehad van staats-erfrecht in de zijlinies..." „Het ware toch beter als we nu iets wisten van die plannen „Vermoedelijk heeft de Minister die niet in zijn ontwerp opgenomen om geen verzet uit te lokken. En het noodlot wil, dat daar door nu juist van den anderen kant de storm is opgestoken. Mijn overtuiging is echter, dat deze krachtige bewindsman, die in de afgeloopen maanden aan ons land zulke on schatbare diensten heeft bewezen, dit wan trouwen van zijn geestverwanten niet verdiend heeft”. Aan Woord en Beeld ontleenen wij enkele bijzonderheden omtrent dezen declamator. In 1874 geboren te Bergen op Zoom, is hij dus een zoon van Braband, en als dezen vroolijk en levenslustig. Zijn jeugd bracht hij grootendeels te Haarlem door. Daar zijn vader kolonel was bij het regiment grenadiers en jagers, was de jonge Albert ook bestemd voor den krijgsdienst. Zijne moeder was een begaafde en ontwikkelde vrouw, van deze heeft hij zeker zijn liefde tot de letteren geërfd. Als jongen van 14 jaren richtte hij in de stad van Lourens Koster een tooneelclubje op, wat ze noemden A.d.v.e.n.d.o., d.i.Aangenaam door vermaak en nuttig door oefening, doch een ander leerling der H. B. S. las er uit: Aan de vlegels en nietsdoeners opgedragen. Tot dat clubje behoorde o.a. ook Jhr. Jan Feith, hier ter stede bij de ijssport wel bekend, en voor de lezers van ’t Handelsblad zeer zeker een goede bekende. De jongelui maakten zelf stukken, schrikkelijke drama’s, en legden proeven van bekwaamheid af in de tooneel- speelkunst op een zolder, met tafelkleeden en dergelijke vervormd tot tooneel. De ouders van Vogel waren evenwel niet bijster ingenomen met de dramatische neigingen van hun jongsten zoon en er werd zelfs een spaak in ’t wiel gestoken. j Vogel is soldaat geworden gelijk zijne broeders, het militairisme is erfelijk in de familie. Naast de studie voor den hoofdcursus van officier te Kampen, bleven Vogels vrije uren gewijd aan zijne gaven als voordrager, en zoo toont zijn leven een gelukkige vereeniging van den zin zijner ouders en eigen neigingen. Hij oefende zich gestadig in het opzeggen van verzen, in het uitbeelden van personen, in het met pathos nabootsen van de stem van anderen. En wie het voorrecht heeft hem te hooren, wordt bekoord door het veelvuldig uitdruk kingsvermogen van dat metalen geluid, en door het merkwaardig gebaren- en gelaatsspel. Aan een krachtig klankgeluid en een groote mate van stembuiging paart hij een gepaste houding en mimiek, zoodat niet slechts de mond, maar geheel de persoon uitdrukking geeft aan wat wordt voorgedragen. In het drama Belsasar van Gonggrijp werd geschetst het Oostersche hof van den Koning van Babylon, en werd treffend weergegeven de waarschuwing des hemels in het vlam men schrift, mene, tekel, upharsin, verklaard door - den profeet Daniel. Fraai kwam in de verschil lende passages de kracht van den heer Vogel uit. In de toespraak van Multatulie, als assistent- Resident tot de hoofden van Lebak, kreeg men een karakteristiek monoloog, van gemoede lijk ernstigen inhoud. Als men zoo hoort voordragen, waant men in werkelijkheid zoo’n Indisch landhoofd sprekende tot de rond hem geschaarde dienaren voor zich te zien. De planten ter weerszijden verhoogden hier de fantastische omgeving, ook de kaarsluchters, die aangebracht waren, omdat het licht van de achter den spreker zich bevindende gas vlammen te veel schaduw op 't gelaat wierp, werkten nu mede tot de mystificatie. De alleenspraak van Napoleon op St. Helena, voor dezen voordrager expres bewerkt door Fabricius, gaf een fraai beeld van den gevallen heerscher van Europa. Napoleons ontboezeming staande tusschen de rotsen, tot den Wereld- Oceaan en de hem omringende rotsmassa’s, was fijn gevoeld en de voordracht en uit drukking, dit spreekt wel vanzelf, waren geheel in overeenstemming met de te vertolken gevoelens van heerschzucht en macht, doch ook van kinderlijke eenvoud en gemoedelijke liefde, die in herinnering kwamen. Als toegift werd gegeven een Ode aan de Nederlandsche vlag. In ’t uniform van Nederlandsch le luitenant de borst met heteere- metaal gesierd,* kwam de kloeke gestalte van den heer Vogel flink uit, de begeesterende woorden van moed en trouw, en de beteekenis van Neerlands driekleur werden met gloed en vuur voorgedragen. Dit slot maakte dan ook wel indruk en het publiek, dat na elk nummer dankbaar applaudiseerde, had blijkbaar genoten van de uitbeelding der verschillende karakters en toestanden die in deze nummers in groote verscheidenheid werden voorgesteld. Hulde aan den heer Hettema, die het opgekomen publiek zoo netjes heeft ontvangen, en door deze onderneming het een avond van waar kunstgenot heeft bezorgd. Den heer Vogel, die over een uitgebreid repertoire heeft te beschikken, een oprecht gemeend da capo I (Hem vereerd door Carmen Sijlva.) Het Nut. Vrijdag 11 December a.s. zal hier voor de leden van „Het Nut” in „de Doele” op treden de heer Mr. A. W. Kamp van ’s Gravenhage, zeker een der allereerste in Nederland op het gebied van voordrachtkunst. Hoort men dezen gevierden spreker in dramatische, lyrische of humoristische stuk ken, het een is al even superieur als ’t andere. Herinneren we ons zijn voordracht 2 jaar ge leden, getiteld „de Ijsberg”, waarin hij be schreef, hoe een groote oceaan-boot bijna in botsing kwam met een ijsberg. ’t Was na de ramp van de „Titanic”. Onder deze voordracht was het voor de hoor ders, als daalde de temperatuur in de zaal, toen de spreker de nadering van den Ijsberg schetste. ’t Werd weer warmer, toen het gevaar ge weken was. En dan het stukje van den Gymnasiast. Hoe daverde de zaal toen van het lachen der hoorders. Omdat er hier ter stede zoo zelden hooge kunst te genieten valt, heeft het bestuur van „Het Nut” besloten, ook niet-leden in de gelegenheid te stellen voor geringe entrée, mede te profiteeren. Bij in een beperkt aantal kaarten voor niet-leden a 50 cts. Een onzer verslaggevers, schrijft het Alg. Handelsblad, heeft eens poolshoogte genomen van de meening van eenige vooraanstaande mannen op financieel gebied ten aanzien van de voorgestelde oorlogsleening. Hoewel wij de gesprekken die hij had met de namen der geïnterviewden zeer gaarne zouden vermelden, moeten we daar van afzien, omdat bijna allen de meesten waren ook reeds door de regeering geraadpleegd bezwaar maakten thans aan hunne persoonlijke opinie ruchtbaar heid te geven. Wij volstaan dus met een beknopt algemeen overzicht van hetgeen wij hoorden. Slechts één financier, dien wij spraken, op perde principieele bezwaren tegen een heffing. „Ziet u, waarom zullen eigenlijk 20.000 menschen de lasten moeten betalen die voor de verdediging van ons aller onafhankelijk heid zijn uitgegeven? Waar is de rechts grond In heel de geschiedenis is daarvan geen voorbeeld te vinden”. „In heel de geschiedenis”, antwoordden wij, „is ook nog geen oorlog voorgekomen als nu, heeft de Staat der Nederlanden nog nooit een plotselinge credietaanvrage moeten doen als thans. Is het dan wel uoodig zoo angstig naar een rechtsgrond te zoeken En heeft de kapitaalbezitter niet meer belang bij onze onafhankelijkheid, bij het ongestoord bezit van zijn rijkdommen dan de arme?” „Dat ontken ik. De arme heeft daar even veel belang bij. Zie maar hoe de arme Belgen hebben te lijden. Maar bovendien, het geld is niet te krijgen. „De bedoeling is ook niet nu tot de heffing over te gaan, maar over twee of drie jaar”. „Dan is het altijd nog tijd genoeg een besluit te nemen. Trouwens ook dan zal de heffing onuitvoerbaar zijn. Bovendien weet u niet hoe lang de oorlog duurt. En is hij afgeloopen, dan zal de naar ontwikkeling strevende industrie hunkeren naar kapitaal. Haar alsdan nog kapitaal af te nemen zal onmogelijk zijn”. „Maar zouden menschen, die meer dan f 100.000 kapitaal hebben, dat niet kunnen velen” „Neen, ik, blijf er bij. Tegen een heffing heb ik èn principieele èri practische bezwaren. Ik ben voor het voorstel van de Regeering”. Geheel anders klonk echter de tenor van de andere financiers die wij spraken. Algemeen waren deze van oordeel dat een „heffing” op dit oogenblik tot de onmogelijk heden behoort. Deze onder de huidige omstandigheden te forceeren zóu inderdaad moeten leiden tot een soort van slachting. Maar bijna unaniem was men ook van oordeel, dat, zoodra het tijdstip daarvoor gunstig is, m. a. w. zoodra de financieele depressie, die de oorlog met zich bracht, voorbij zal zijn en in den geld- en fondsen handel de normale toestanden zullen zijn weergekeerd, de thans voorgestelde leening zal moeten afgelost worden uit de opbrengst van een heffing. „Wanneer een voorstel in die richting door de Regeering was gedaan, zou uit onze kringen daar vermoedelijk geen verzet tegen zijn geweest. Nu echter de Regeering dit niet gedaan heeft zullen wij niet gaan ageeren om baar daarom ten val te brengen. Ik meen dat in dit tijds gewricht de regeering vóór alles gesteund moet worden”. Dit was ongeveer nog de meest gereser veerde uitlating die we hoorden. Het hoofd van een van de meest beteeke nende financieele instellingen liet zich als volgt uit „Inderdaad is het thans psychologisch bet meest geschikte moment om te besluiten tot een heffing. De bezitters van kapitaal zijn nu, onder den druk der tijden week. Wanneer hun nu het exploot wordt beteekend, zullen zij dit zonder morren aanvaarden. De exce- cutie kan dan tot later worden uitgesteld”. Een andere figuur van beteekenis in de financieele wereld liet zich nog meer onom wonden uit „Ik heb het mijn vrienden en kennissen reeds gezegd „jelui zult moeten betalen I” Nu, prettig vonden ze dat natuurlijk niet. Maar de geheele toestand van het oogenblik is niet prettig. Er was dan ook niet één die een ernstige bedenking had. Met één enkelen blik over de grenspalen kunnen ze zich trouwens gelukkig prijzen er zoo af te komen”, lui, vrienden en bekenden uit Duitschland, die de boerderijen bezochten, brachten tege lijk de smetstof over. Vandaar dat, enkele! gevallen uitgezonderd, het mond- en klauwzeer dan ook uitsluitend heerscht in het oosten, aan de Duitsche grens. Van de paar gevallen, die verder het land in werden waargenomen, wordt ook ver moed, dat zij van gelijken oorsprong zijn. Dat de tongblaar hier en daar spontaan zou zijn ontstaan onder invloed van z. g. smetstof- dragers, daarvan is nog niets gebleken. Wel is geconstateerd, evenals in 1911, hoe gevaarlijk zuivelfabrieken voor de verspreiding van de tongblaar zijn. De boeren biengen hun melk naar de fabriek, die daar ontroomd wordt en ontvangen de ondermelk of de afge roomde melk weer terug, die voor veevoer wordt gebruikt. Brengt nu één boer besmette melk naar de fabriek, dan wordt dien dag alle aangevoerde melk besmet en dus ook de ondermelk, die de boeren weer mee naar de boerderij brengen. Vanuit de fabriek heeft dan de besmetting over de geheele buurt plaats. Dat is nu weer in Groesbeek bij Nijmegen gebeurd. Bij 20 veehouders, die hun melk aan de fabriek leveren, is nu reeds het mond- en klauwzeer uitgebroken en heeft men al het vee moeten afmaken. Dat de fa- brieks-ondermelk inderdaad de schuldige is, blijkt ook hieruit, dat op alle boerderijen de varkens en kalveren het eerst worden aange tast; en deze dieren werden juist gevoerd met de fabrieks-ondermelk. Wordt de ondermelk aan de fabriek maar voldoende gepasteuriseerd, dan wordt de smet stof wel gedood, maar dit pasteuriseeren schijnt niet altijd met de noodige attentie te ge schieden, zooals in Groesbeek is gebleken, ’t Is nu maar te hopen, dat men aldaar wat beter oplet, want er zijn 300 veehouders bij die fabriek aangesloten, zoodat het voor die streek een ramp zou zijn, als men de tong blaar daar niet meester bleef. Ook de andere zuivelfabrieken kunnen uit het voorgevallene te Groesbeek zien, dat op passen de boodschap is, Veehouders, die stallen met prachtig fok- en melkvee hebben, zullen verstandig doen geen vreemde kooplui op het erftojte laten. Men zij op zijn hoede! Het vreeselijke jaar 1911 ligt nog versch in ’t geheugen. N. v. d. D. Bolswardsche Courant

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1914 | | pagina 1