lieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
w
1915.
54ste Jaargang.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
No. 3.
1914.
Zondag 10 Januari.
Ingezonden.
VOOR
8 maanden.
afzonderlijke
II.
ik
P.
T.
P.
T.
De
P.
T.
T.
T.
O,
P.
P.
Bij
T.
T.
Bij
P.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per
Franco per post 50 Cents,
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
den man
Een afgeluisterd twistgesprek
Door een oud-Bolswardsch paar,
VAN D’ OUDEN EN DEN NIEUWEN TIJD
EN VAN ’T VERLOOPEN JAAR.
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Ret bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
Heerenveen, 7 Jan. De heer S. Terpstra,
hoofd van school no. 2 en directeur der Rij ks-
normaalschool alhier, heeft uit eerstgenoemde
betrekking tegen 1 Maart a.s. eervol ontslag
gevraagd. De heer Terpstra kan bogen op
een 50-jarigen dienst bij het onderwijs. Op
18-jarigen leeftijd werd hij onderwijzer, eerst
te Oudega (W-), later te Bolsward en te Sneek,
vervolgens hoofd der school te Oldelamer,
daarna te Hemelum, van waar hij benoemd
werd te Heerenveen. Een reeks van 42 jaren
heeft de heer Terpstra hier het onderwijs
gediend.
Repk. Nieuwsbl. v. Fr.
Belgische vluchtelingen.
De minister van binnenlandsche zaken heeft
aan de commissarissen der Koningin nadat
zijn aandacht daarop is gevestigd met het
oog op gevaar, dat de aanwezigheid in ons
land van vrouwelijke vluchtelingen van losse
zeden voor onze openbare gezondheid en
zedelijkheid oplevert, bericht, dat het hem
gewenscht voorkomt, dat alle publieke vrouwen
onder de vluchtelingen, benevens alle vrouwen,
die zich buiten echt met mannen afgeven,
onverwijld, desnoods tegen haar wil, worden
overgebracht naar bet vluchtoord te Nunspeet.
N. R. Cl.
Briefwisseling met België.
De gelegenheid, die tot dusver bestond om
door bemiddeling van het prov. inlichtings-
bureau te Middelburg en verder door de goede
zorgen van het Antwerpsche comité brieven
naar Antwerpen te verzenden, is, naar de
M. Ct. meldt, op last van de Duitsche over
heid opgeheven.
Wel bestaat er nog gelegenheid, langs dezen
weg inlichtingen te verkrijgen van strikt
neutralen aardde aanvragen, die door een
der inlichtingsbureaux zelf moeten worden
ingediend, zijn aan strenge censuur onderhevig,
Thomas.
Och vrouw, ’t is jammer dat je mij
De les zoo duchtig leest,
vrees dat je nog wordt bezield
Door sulfragetteu geest.
’k Sprak in die zaak mijn //laatste woord”
En ’t is je toch bekend,
Ik zong mijn heele leven niet
Twee deuntjes voor één cent.
Begin daarover dus niet weer,
Want dit 's mijn vast besluit:
Spreek van wat anders, dan is 't goed,
Zoo niet dan schei ik uit.
Ik ben dus toch de baas maar half,
Dat blijkt weer zonneklaar,
Doch om des lieven vredes wil,
Doe ik je zin dan maar.
Kom, wil je straks eens mee naar ’t park,
’t Verzet de zinnen wat;
Dat park bevalt je zeker wel,
Dat ’s voor de gansche stad.
Dit is nu iets voor arm en rijk,
Waar iedereen van houdt,
Natuurschoon te genieten toch,
Bevalt aan jong eïi oud.
Ja, Thomas, ’k vind het park wel iets,
Waar hier behoefte aan was,
Een schaduwrijke wandelweg
Die komt hier goed van pas.
Dit park, dat wordt in later tijd
Een lusthof van de stad,
En ’t is voor ons dus jammer maar,
Dat men ’t niet eerder had.
Wij beiden toch zijn hoog bejaard,
De boompjes nog zoo klein,
Zoodat om mooi te wand’len hier,
’t Voor ons te laat zal zijn.
Kom, kom, wees niet zoo triestig nu,
Mijn dierbre Pieteruel,
Dat hier een koele schaduw komt,
Beleven wij nog wel.
’t Is nu vanzelf de wintertijd,
De boomen zijn nog kaal,
Doch als maar weer het voorjaar komt,
Dan groent het allemaal.
Ik heb dus nog wel goeden moed
Wij zijn, Goddank! gezond,
’t Geboomte komt wel spoedig aan
Hier in deez’ vetten grond.
Ik haal, als oudje, iedre week
Twee gulden van ’t kantoor,
Nu zijn ons zorgen veel verlicht,
En dat helpt ons er door.
Dus vrouwtje! kom, kijk vroolijk nu,
En maak maar geen bezwaar;
Wij worden, als er niets bij komt,
Misschien wel tachtig jaar.
En mocht het ook al anders zijn,
Het kniezen helpt geen zier.
Wij gunnen aan de jong’ren dan
Dit park ook met pleizier.
Ik, oude Thomas, breng mijn dank
Aan Voogden dezer stad,
Want zonder hunnen goeden wil,
Had men geen park gehad.
Al ging ’t ook niet uit eigen zak,
’t Was toch een milde daad,
Waar ’t nageslacht pleizier van heeft
En Bolsward trots op gaat.
Door velerlei omstandigheid
Bleef ’t op’ningsfeest absent,
Maar dat komt later wel terecht,
Daar ’s Bolsward voor bekend.
Het was geen tijd van feesten nu,
Daarom is ’t nu verzuimd,
Maar als de oorlog is aan kant,
Dan is weer 't hart verruimd.
Je hebt wel nooit een snee in ’t oor,
Maar ’t is toch waar, ik hoop
Dat jij, en liefst ook spoedig, wordt:
Lid van de Blauwe Knoop.”
Uit princiep heet het, was je niet
Voor /Plaatselijke keus,”
Doch ’t kwam: je hebt nog veel te graag
Het glaasje voor den neus.
Het oog ziet altijd van zich af,
Dat is een bitter lot,
Dus man, onthoud het spreekwoord maar:
Van ketel en den pot.
De dames bij hun kopje thee
Die zeggen, waar ’t op staat,
Maar hebben daarbij geen gezwets,
Geen afgewaaide praat.
En heb je met je //onderwerp”
Wat op mijn mouw gespeld,
Mij dunkt, je voelt nu zeker wel:
z/’k Betaal al zonder geld.”
Leer nu vandaag dit lesje maar,
Dit waarschuwt je je vrouw:
Klets voortaan over ’t kransje niet,
Wat doe je in de kou.
Met lach en spot kom jij er niet,
Dat heb ’k je nu beduid,
Want weet, dit zeg ik er nog bij:
’k Heb nu den slaap wel uit!
Ja, kijk maar zoo beteuterd niet,
Het is je eigen schuld;
De vrouw heeft meestal voor
Een wonder lang geduld.
Doch als de maat ook overloopt,
En ’t bloed loopt door de gal,
Dan geeft zij haar verkropt gemoed,
Eens lucht in zoo’n geval.
man ziet, zei je, op de daad
De vrouw vecht met de tong,
Dat wapen dan gebruikt ze ook,
Zooals je zelf straks zong.
Het is voor heden nu genoeg...
Neen, houd maar je gemak
Je sprak van suffragetten geest,
Steek dit dan in je zak:
Je weet, zoolang een kruik niet breekt,
Zij ook te water gaat,
En als een vrouw het woord niets helpt,
Komt ze eindlijk tot de daad.
Hé vrouw, wat is dat vreemd dan toch,
Als ik je even plaag,
Dan vlieg je mij direct in ’t haar,
Geeft mij de volle laag.
Het is meest om een kleinigheid,
Dan trek je maar van leer,
De buurt die spreekt er schande van,
Zoo ga je dan te keer.
Ja, als je zoo sarcastisch wordt,
Gaat koken mijn gemoed
Maar is het harte weer ontlast,
Dan ben ik ook weer goed.
En wat de buren aanbelangt,
Dat gaat ons heel niet aan
Veegde ieder maar voor eigen deur,
Dan zou ’t veel beter gaan.
Och man, ik ben wat ouderwetsch,
Wijl ’k niet aan veinzen doe,
Doch ’t gaat in menig huisgezin
Soms heel wat erger toe.
ons stond en staat nog in eer
Het ouderlijk gezag,
De kinderen respecteeren ons
Ook nog op ouden dag.
Ja, vrouw! dat is gelukkig waar,
Dat is vermelding waard,
ons stond altoos hoog in eer.
De huiselijke haard.
En hierin maakt voorheen met thans
Verbazend groot verschil.
Gold vroeger ’t ouderlijk gezag,
Nu doet elk wat hij wil.
Nu vliegt de jeugd des avonds uit,
Zwiert veel te lang op straat,
Doet daar gewoonlijk niet veel goeds,
Doch meestal kattekwaad.
Wij moesten bij ons oude lui,
Des avonds vroeg aan kant,
En waren dan des and’ren daags
Qok vlug weer bij de hand,
Doch op het ouderlijk bevel
Slaat men nu vaak geen acht;
Men maakt haast van den nacht een dag,
En van den dag een nacht.
Toen ik nog een kwajongen w^,s,
Haalde ’k ook wel streken’ uit,
Ik heb het, dat is eerlijk waar,
Ook menigmaal verbruid.
Doch kwam mijn vader ’t aan de weet,
’t Was //Leiden dan in last!”
Hij legde vlug mij op zijn knie
En ’t and're... raad je vast?
Ik bad voor vader diep ontzag,
Hij hield geen zedepreek,
Maar ’k wist wel hoe ’t kadaster stond,
Als ’k zijn gezicht maar keek.
Kom daar nu in deez’ tijd eens om,
Het schijnt wel omgekeerd,
De kind’ren zijn in huis de baas,
De wereld draait verkeerd.
De ouders zijn soms onderdaan,
Dat wordt hun wel beduid,
Als pa of moe maar even kikt...
Is poes het oog al uit.
De kleine kinderen winnen ’t al,
Die dwingen moeke wel,
En als ze later grooter zijn,
Is ’t huisgezin een hel.
Nu, Thomasvaar, het is maar zoo,
Dat heb je mooi gezegd,
Ik denk dat jij voor dominé
Bent in de wieg gelegd.
De kind’ren dwongen nooit bij mij,
Daar was geen sprake van,
Doch weet je, waar ’t gezag op rust?...
Dat is het voorbeeld, man!
Karaktervorming van het kind
Vangt aan in prille jeugd,
En wie dan maar verstandig leidt,
Krijgt van zijn kinders vreugd.
Je plaagde mij met dominé,
Doch als ’k mij niet vergis,
Dan blijkt mij nu ook, dat je liep
Je carrière mis.
Je kunt wat knap je woordje doen,
’k Ben daarom ook zoo vrij,
En maak je wel mijn compliment,
Je wint het nog van mij.
Wordt vervolgd.
BINNENLAND.
Dan zal de heele zaak in top,
Het park wordt magnifiek,
Dan komt nog ook ter elfder uur
De tempel der muziek.
Dit park toch is een monument
Van d’onafhanklijkheid,
Wij danken ’t aan een wereldkrijg,
’t Kwam ook in oorlogstijd.
Want juist begin Augustus toch,
Toen men het op’nen zou,
Bracht de moblisatie ons
Veel droefnis, angst en rouw.
Toch ben ik met dat park in 't schik,
’k Verheug mij, dat ’t er is,
’k Zeg met je, er was behoefte aan,
Wij zijn daarin niet mis.
Te wand’len in die singels daar
Bij bloemengeur en toon,
O, vrouwtje, toe stem met mij in:
,/Wat is het leven schoon!”
Ja, Thomas, maar vergeet ook niet,
Waar ’t ons op komt te staan.
Want ’t onderhoud is ’t hinkend paard,
En dat komt achteraan.
Als alles in de puntjes zal,
Dan is ’t geen kleinigheid,
Ik weet wel aan mijn huishoudgeld,
Het is een dure tijd.
Dat komt terecht, ik weet heel wel,
’t Is altoos zoo gesteld:
Als men aan luxe dingen doet,
Dat kost ook luxe geld.
Maar alle burgers met elkaar,
Dan draagt dat ook weer licht,
En moog’lijk is ook verdre hulp
Der stichtingen in ’t zicht.
Een ander sieraad voor de stad
Bood ons de Spaarbank aan.
Dat schoon gebouw bij ons stadhuis,
Vind ik recht deftig staan.
De Spaarbank neemt nu eiken dag
De gelden in bewaar,
Dus ieder die wat over heeft,
Komt daar nu daaglijks klaar.
Men opent hier ook mettertijd,
Dat heeft men mij verteld,
Misschien ook nog ’t Giro-verkeer,
Dan kan men zonder geld.
Dan wordt nog eerst dat fraai gebouw
Een zegen voor de stad,
was ’t maar zoo, dat men voortaan
Geen geld meer noodig had!
En dan, de schatting van het Rijk
Die offert men ook hier,
’k Had vroeger daar een broertje aan dood,
Nu breng ik ’t met pleizier.
Maar vrouw! hoe laat je mij nu toch
Zoo lang alleen aan ’t woord?...
Hé man, ik dommelde even in,
Maar ’k heb je wel gehoord.
Ja!F Je wou met de Jan Pleizier
Naar Hindeloopen toe.
Doch daarvoor is het nu geen tijd...
Speel maar geen kiekeboe?...
Zeg, lach nu zoo onnoozel niet!
Wat heb je toch voor pret?
Lach mij niet uit, trek liever dan
Je zelf maar in de pet.
Och, vrouwlief, ’k lach nu niet om jou,
Maar om je groote woord,
Je hebt, van wat ’k zoo even zei,
Het mooiste niet gehoord.
Dat je het zwijgen daartoe deedt,
Is lang niet naar je aard,
Want zie, waar ik het over had,
Was vast je aandacht waard.
Kijk, vrouw! ik had als onderwerp:
n Betalen zonder geld”,
Daar zou men in je kransje toch,
Wel zeer op zijn gesteld.
Ons kransje zit je in de maag,
Dat merkte ik al meer
Doch voer maar niet zoo’n hooge toon,
Pas op maar, oude heer!
Wat kan je zelf genoeglijk vaak,
Zoo zitten bij het glas,
Je sprak veel vrijer, als er maar
Geen bittertafel was.
Bolswardsclie Courant,
I
n
PlETERNEL.