Bolsward en Wonseradeel. H EVEA lieuws- en Advertentieblad I I Er 1915. 54ste Jaargang. Verschijnt Donderdags en Zondags. No. 4. Bevordering Nat. Industrie. 1914=. Donderdag 14 Januari. 'II 22 T. - INGEZONDEN. Een afgeluisterd twistgesprek Door ean oud-Bolswardsch paar, VAN D’ OUDEN EN DEN NIEUWEN TIJD EN VAN ’T VERLOOPEN JAAR. h Bolswardsche Courant, I VOOR afzonderlijke P. P. T. 1LI T. men P. P. T. P. P. T. T. P. T. T. 5 P. T. P. (Buiten verantwoordelijkheid der Redactie,) l\ weer... nu met jou meer. man aan het vers op RIJWIEL., RIJTUIG, en AUTOBANDEN waarborgt soliditeit. Fabriek Hevea, Hoogezand (Groningen.) De meisjes vlinderknippen wat, En leven vreeslijk duur, Zij turen op ’t borduurpatroon, Of smullen van lectuur. man ADVERTENTIEPRIJS: 17 regels 50 Cts. Vervolgens 10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Het bureau van dit blad ie telefonisch aangesloten onder No. 4. ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden. Franco per post 50 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Op verzoek nemen wij onderstaande over uit het N. v. Fr. Nu zal men denken, dat ik hier Een zware muts opzet, Maar ’k houd liefst hier mij Van onzen Génestet Bevordering van de Nationale Industrie is medewerken tot vergrooting van het maat schappelijk kapitaal. Het is een feit, dat ons land zich mag verheugen in vrij groote welvaart, dat onze industrie over het algemeen een vrij hoogen trap heeft bereikt; maar niet minder is het een feit, dat helaas bij al te veel van onze landgenooten een neiging bestaat tot prijzen van wat buitenslands komt. Wij verbazen ons over de reusachtige vlucht, die in betrekkelijk korten tijd de industrie in Duitschland heeft genomen, tengevolge waar van in dat land een nationale welvaart, een rijkdom is ontstaan, die Duitschland thans in staat stelt de reusachtige offers te brengen, welke de tegenwoordige krijg vordert. Maar, we bedenken niet, of niet genoeg althans, dat de Duitschers schouder aan schouder stonden en zoodoende ’n machtige organisatie vormden, die hen in staat stelde, hunne artikelen over de geheele wereld te verspreiden. Geen Duit- scher zal vreemde waren koopen, wanneer de in zijn eigen land vervaardigde met die van buitenslands kunnen wedijveren, en kunnen ze dit niet, hij zal niet rusten, vóór hij het buitenlandsche artikel in zijn land heeft inge voerd en zoo mogelijk beter en goedkooper heeft nagemaakt. En wij De dameswandelrokken vonden geen koopers voor ze onder den naam van zzjupes-trotteurs” een buitenlandsch tintje had den gekregen; ons uitstekendeLangstraatsche schoenwerk wordt bij voorkeur onder een buitenlandschen naam in den handel gebracht. Daarin verbetering te brengen zij ons doel. Nederlanders, in plaats van uw geld te be leggen in buitenlandsche ondernemingen, waar door ge groot gevaar loopt het geheel, of ge deeltelijk te verliezen, of in buitenlandsche staatspapieren, waarvan het in dezen tijd twijfelachtig is, of de rente zal worden betaald, belegt uw geld in Nederlandsche ondernemingen bevordert de Nederlandsche industrie, en ge zult uw land tot hooger bloei brengen. Doch er is een ander middel, om de Neder landsche industrie tot hooger bloei te brengen zzDe dwaas bemint den lof alleen, De zoetste zoetighêen, En strooit ge er wat critiek doorheen, Hij ’s boos en ontevrêen”. Ik zeg er dus maar niets meer van, En neem wat anders Doch vrouw, hoe heb ’k Ik hoor je heel niet Neen, Thomas, goederenvervoer I Wat is dat nu voor mij Spreek van iets, waar ’k ook wat aan heb, Want hier kon ik niet bij. Zoo vrouw, en toch ziet men wel meer, Dat iemand heel graag praat, Van dingen waar hij niets van weet, En flink oreeren gaat. Maar ’k vindt toch ook, je hebt gelijk De tram was niets voor u, Ik weet wat, dat je beter past, En daarvan spreek ik nu. Een jonger ambtenarenstel Bracht ook dit jaar ons mee, En nieuwe bezems vegen schoon Dus daarvoor ook Hoezee Maar Thomas, daar raak je in de knel, Want jij bent ook al oud Als ouden dus niet goed meer zijn, Dan ben je zelf ook fout. O, ’t oude is soms wel deeglijk nog, Ons leerde ’t turnersfeest, Hoe kranig ons vetranenclub Te Joure is geweest. Maar ook de Boalster jongelui Van beiderlei geslacht, Die droegen daar de zege weg, ’t Tuigt van beleid en kracht. Het turnen, Thomas, ’k weet het niet, Dat ’s net als voetbalspel, ’t Ging vroeger zonder even goed Dat weet je toch ook wel. Het maakt de jeugd maar wild en woest, Het gaat er zoo om door, Zij vliegen over heg en steg, En staan haast nergens voor. Vooral dat voetbal in de stad, Men klaagde al in den Raad, Wij oude menschen zijn hiast niet Meer veilig soms op straat. Zoo’n poespas in ons jongen tijd, Geen mensch die er aan dêe. En ofschoon elk er nu mee dweept, Ik doe er niet aan mee. ’t Is ook voor oude dames niet, Het is meer voor de jeugd. Gij gaat in plaats naar ’t kransje toe En zoekt daarin je vreugd. Verhip begin je nu al weer, Dat ’k daar zoo’n woord om zeg. Neen, neen vrouw ’k stem al met je in Onveilig is de weg De jeugd verwildert met den dag, Ziet nergens meer gevaar, En fiets en auto’s nog daarbij Het isoppassen maar En dan de wijsheid van deez’ tijd, Al mag die soms er zijn, ’t Is met de hedendaagsche bluf, Ook menigmaal slechts schijn. De ouderwetsche deeglijkheid, Die raakt geheel te loor, De eenvoud ging ook op den loop, Verwaandheid kwam er voor. De jongens zijn thans veel te vroeg In eigen oogen rijp, Pas beide einden uit de broek, Dan smoken z’al een pijp. Of pijpen, neen dat ’s ouderwetsch Daar had ’k niet op gelet, Zij hebben liever een sigaar, Of liefst een sigaret. Ja, man het is een vreemde boel, Het spinwiel moest aan kant, Men zit met gaten in de kous, Doch heeft aan stoppen ’t land. TnoMASvaêr. Ons stadje knapt gestadig op, Dat zag men ook dit jaar, Behalve menig winkelhuis, Kwam ook het Marktplein klaar. Die ^Staalkaart” werd nu één patroon Zooals men ’t hebben wil. De ^Wijnberg” ziet verjongd er uit, De straat er voor zwijg stil Het Hengstepad wist zelf haast niet, Wat of het overkwam Het trok een hoogen rug, toen Het onder handen nam. Het bloem park in het midden daar, Dat kroont den hoogen bult, Men zegt, dat door die lange staak Was Naatje weer onthuld. De echte Naatje had één arm, En d’ onze was zoo knap, Heel dun en slank naar modesnit, Met beide mouwen slap. Doch nu, dat komt van d’oorlog wis, Maar in den laatsten tijd, Is onze Hengstepadlantaarn Haar eene arm ook kwijt. PlETERNEL. Ik moet wel om je lachen, Hoe je overal op fit, Je spreekt van lang en dun gekleed En noemt dat modesnit. Wie al niet om de mode denkt, Zoo’n oude heer als jou, Ik meende dat dit toch iets was In hoofdzaak voor de vrouw. Doch dun en slank, ja is het thans, Waar moet het nog naar toer Een dame is ’s zomers half gekleed, Zoo’n mode ben ik moe. Wat is dat ook veranderd toch, Dat moest je vroeger zien, Ik droeg nog in mijn meisjestijd, Een keu met crinolien. Die hoepelrok, och lieve tijd, Als die weer komen moet Er schijnt ook in de kleederdracht Te zijn een eb en vloed. Stel je nu nog zoo’n omvang voor, En dan op tram of fiets, Neen vrouw, dat kan waarachtig niet, Verbeeld je, thans zoo iets Maar kijk, ik sprak daar van de tram, Daar valt mij zoo iets in Wij reizen daarmee nu goedkoop En dat gaat naar mijn zin. Maar al wat ons dit jaar ook bracht, Iets is er, dat niet kwam, Wij wachten immers steeds nog op Den ombouw van de tram. Die zaak blijft lang toch onderweg, En dat komt, naar ik gis, Dat men de zaak liefst laat blauw blauw, En ’t talmen afstel is. Nu, wat ik daarvan zeggen wil Als men het goed beziet, Die ombouw is wel ons belang, Maar erg goedkoop is ’t niet. Het offer dat de stad belooft, Is lang geen kleinigheid. En... de cohditie is verslapt, Daarmee is veel gezeid. Nu vindt dan nog alleen ’t vervoer Der goederen slechts baat, En als dat zooveel waard zal zijn, Is, wat ’k in ’t midden laat. Dat menig meisje thans studeert, Daar kan ik heel goed bij, Want treurig is het lot der vrouw Soms in deez’ maatschappij. Maar schijn en wezen zijn te vaak Erbarmelijk verward; En dat meiTop den schijn dan bouwt, Dat gaat mij aan het hart. Wij dwalen af, wij spraken van ’t Nieuw ambtenarenstel; Van Rijks-ontvangers zeg ’k maar niets, Want och, dat redt zich wel. Doch de ambtenaren van de stad Geldt meer ’t publiek belang, Daar wordt dus ook meer op gelet Die passen in mijn zang. De architect, ’t is jammer maar, Is steeds in dienst van het rijk, ’k Hoop, als hij hier in functie is, Dan flink zijn kennis blijk’. Er is hier veel voor hem té doen, Dit najaar was ’t al druk, En op de straten van de stad Schop ik m’ een ongeluk. Ja, Thomas, ik word al wat stram Dat is een naar geval, ’k Vindt ook de straat zoo onegaal Soms haast als berg en dal. Ik til de beenen niet meer hoog, Dat is een droevig lot, Want als ik dan wat haastig loop, Brom ik mij haast kapot. Mijn hoop is ook op beterschap, De straten zijn hier min, Als alles vlak en effen wordt, Is ’t ook den raad naar 't zin. Ons nieuwe secretaris zal, Daar twijfel ik niet aan, d’Aministratie van de stad Wel kranig voeren gaan. Hij is nog van de oude kleur, Maar het was op ’t nippertje af, Eerst was een ander reeds benoemd, Wijl het daarna kampspel gaf. Van kleur gesproken, ja ik meen, Een elk moet doen zijn plicht. Als alle kleuren samengaan, Dan heeft men het volle licht. Nou, Thomas, wees voorzichtig 't Is kruidje roer mij niet, Z/Elk meent zijn uil een valk te zijn” Zoo staat in ’t oude lied. Partijen zijn er eenmaal nu En dat is ook maar goel, Waar alles zoo eenkleurig is, Gaat ’t ook niet, zoo het moet. Waardeering en verdraagzaamheid Zijn steun der maatschappij, En als die slechts in Bolsward zijn Gaat ’t goed, geloof maar vrij. Ja, hierin is ook groot verschil, Ik kan er soms niet bij, Voorheen was men meer eensgezind, Elk zoekt nu zijn partij. Ik zie de zaak heel anders in Als voor een vijftig jaar, En dat het nu niets beter gaat, Dat is en blijft toch waar. De kerk hoort midden in het dorp, Dat zegt de oude spreuk, Doch wie niet voor vooruitgang is, Staat in den kwaden reuk. Als Jan is candidaat of Piet, Dat laat mij heet of koud, Ik loop het vuur niet uit de slof, Daarvoor ben ’k al te oud. Maar man, hoe heb ik 't nu met u, Dan ben je echt neutraal, Met zulken schiet men toch niet op, Dat zeggen z’ allemaal. Dat kan wel zijn, doch vrouwtje lief, d’ Ervaring gaf mij blijk Of mij de kat of kater bijt Dat is precies gelijk. En in geval van twijfel toch Onthoud ’k mij liever maar, Dat leerden de Romeinen al En ’t is ook nu nog waar. Een ieder heeft de waarheid lief En maakt dat luid bekend, Maar als elks meening waarheid is, Waar vindt men dan het end Och Thomas, weet je wat ik denk Er is veel oogenschijn, Was er voorheen geharrewar, ’t Zal nu nog erger zijn. Een ieder heeft de waarheid lief, En toch wordt zij verbloemd, Hoewel men stof’lijk voordeel zoekt, Wordt ’t toch belang genoemd. De waarheid wordt in rechte taal Maar zelden meer gehoord, De ware drijfveer van een daad Wordt veel te vaak versmoord. Wij beiden zijn ’t hierover eens En zulks gebeurt niet vaak, Wij zijn dus toch wél ouderwetsch, Maar dat is onze zaak. Wordt vervolgd. Red. „Bolsw. Crt.” Geachte Redactie In de Bolswardsche Courant is uit uw blad overgenomen een bericht uit Wonseradeel, volgens hetwelk onzen Belgischen vluchte lingen is aangezegd, dat ze deze week moeten vertrekken naar Engeland. Sommigen zouden dezen winter hier gaarne willen blijven. Als Voorzitter van het Steuncomité Won seradeel verklaar ik dit bericht als geheel uit de lucht gegrepen. Ik tart uw berichtgever iemand te kunnen aanwijzen, die een aan zegging heeft ontvangen om naar Engeland te vertrekken. Laat hij nu zoo ridderlijk zijn om aan mijn uitdaging te voldoen of te erkennen dat hij gedwaald heeft. Witmarsum, 9 Januari 1915. (w.g.) J. H. H. PICCARDT.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1915 | | pagina 1